Wetboek van Strafvordering
WET van 23 november 1977, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering (S.B. 1977 no. 94), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1982 no. 84, S.B. 1989 no. 98, S.B. 1989 no. 100, S.B. 2002 no.
Onderwerp
Strafrechtelijk Gepubliceerd
23/11/1977 Staatsblad
S.B. 1977 no. 94 PDF
Wetboek van Strafvordering
<< Terug naar overzicht
WET van 23 november 1977, houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering (S.B. 1977 no. 94), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1982 no. 84, S.B. 1989 no. 98, S.B. 1989 no. 100, S.B. 2002 no. 67, S.B. 2002 no. 68, S.B. 2002 no. 70, S.B. 2002 no. 71, S.B. 2004 no. 73, S.B. 2004 no. 105.
EERSTE BOEK
ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL I
STRAFVORDERING IN HET ALGEMEEN
EERSTE AFDELING
INLEIDENDE BEPALING
Artikel 1
Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien.
TWEEDE AFDELING
HET OPENBAAR MINISTERIE EN DE BEVOEGDHEID DES RECHTERS
Artikel 2-1
1. Het openbaar ministerie vervolgt de strafbare feiten bij de rechter, binnen wiens rechtsgebied het strafbare feit is begaan, binnen wiens rechtsgebied de verdachte woonplaats heeft, of binnen wiens rechtsgebied de verdachte aangetroffen wordt. In geval meer dan één rechter bevoegd is, vindt de vervolging plaats bij de rechter, die in de vorenstaande rangschikking eerder is geplaatst.
2. Strafbare feiten buiten het rechtsgebied van Suriname aan boord van een Surinaams vaartuig of luchtvaartuig begaan, worden, ter bepaling van de bevoegdheid des rechters, geacht te zijn begaan binnen het rechtsgebied ter plaatse waar de eigenaar van het vaartuig of luchtvaartuig woont of de zetel van het bedrijf gevestigd is.
3. Ten aanzien van strafbare feiten buiten het rechtsgebied van Suriname begaan, die tot de kennisneming van de Surinaamse rechter behoren, is, indien het tweede lid niet van toepassing is, de kantonrechter in het Tweede Kanton bevoegd.
Artikel 3
De Procureur-Generaal waakt voor de richtige vervolging van de strafbare feiten. Hij geeft daartoe bevelen aan de andere leden van het openbaar ministerie.
DERDE AFDELING
BEKLAG OVER HET NIET VERVOLGEN VAN STRAFBARE FEITEN
Artikel 4
1. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de belanghebbende daarover beklag doen bij het Hof van Justitie. Het Hof kan de Procureur-Generaal opdragen te dien aanzien verslag te doen en kan voorts bevelen, dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet.
2. Het Hof kan het geven van zodanig bevel ook weigeren op gronden aan het algemeen belang ontleend.
3. De leden van het Hof, die over het beklag hebben geoordeeld, nemen bij voorkeur geen deel aan de berechting.
VIERDE AFDELING
SCHORSING DER VERVOLGING
Artikel 5
1. Indien de waardering van het te laste gelegde feit afhangt van de beoordeling van een geschilpunt van burgerlijk recht, kan de rechter, in welke stand der vervolging ook, de vervolging voor een bepaalde tijd schorsen, teneinde de uitspraak van de burgerlijke rechter over het geschilpunt af te wachten.
2. De schorsing kan telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd en te allen tijde worden opgeheven.
Artikel 6
1. In zaken betreffende minderjarige verdachten kan de vervolging worden geschorst, indien, gelijktijdig met de vervolging, ten aanzien van beide of een der ouders een verzoek of een vordering tot ontheffing of tot ontzetting van de ouderlijke macht of van de voogdij, of ten aanzien van de voogd een verzoek tot ontzetting van de voogdij over de verdachte aanhangig is, en wel totdat de beslissing daarop onherroepelijk zal zijn geworden.
2. In zodanig geval wordt de schorsing geacht plaats te vinden wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht.
Artikel 7
Na de kennisgeving van verdere vervolging of, indien deze niet heeft plaats gehad, na het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting kan de verdachte de schorsing wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht enkel verzoeken, hetzij bij het bezwaarschrift hetwelk tegen die kennisgeving of dagvaarding kan worden ingediend, hetzij op de terechtzitting.
Artikel 8-2
1. Indien de verdachte na het begaan van het strafbare feit krankzinnig is geworden, schorst de rechter, in welke stand der vervolging ook, de vervolging.
2. Zodra van het herstel van de verdachte is gebleken, wordt de schorsing opgeheven.
3. Indien de verdachte tijdens de schorsing komt te overlijden, vervalt ingevolge artikel 95 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafvordering en worden de processtukken zo spoedig mogelijk in handen gesteld van de vervolgingsambtenaar.
Artikel 9
1. In geval van schorsing der vervolging kan de rechter niettemin spoedeisende maatregelen bevelen.
2. Hij kan gelasten dat de schorsing zich niet zal uitstrekken tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
Artikel 10
Alvorens omtrent de schorsing te beslissen, kan de rechter getuigen en deskundigen horen.
Artikel 11
1. De beslissingen omtrent de schorsing worden genomen hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar, hetzij op verzoek van de verdachte of zijn raadsman en zijn met redenen omkleed. Zij worden gegeven door de kantonrechter voor wie de zaak wordt vervolgd of blijkens een betekende kennisgeving overeenkomstig artikel 228 verder zal worden vervolgd, of bij wie de zaak het laatst is vervolgd. Indien de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg of een kennisgeving van verdere vervolging ter zake van misdrijf nog niet is betekend, alsook indien hoger beroep is ingesteld, worden zij gegeven door het Hof van Justitie.
2. Alle beschikkingen worden onverwijld aan de verdachte betekend.
Artikel 12
1. Tegen beschikkingen omtrent schorsing, door de kantonrechter gegeven, staat de vervolgingsambtenaar binnen drie dagen daarna en de verdachte binnen drie dagen na de betekening hoger beroep open.
2. Het Hof van Justitie beslist zo spoedig mogelijk. Zijn beslissing is met redenen omkleed. De artikelen 10 en 11, laatste lid, zijn van toepassing.
VIJFDE AFDELING
BEHANDELING DOOR DE RAADKAMER
Artikel 13
1. In alle gevallen waarin niet de beslissing door de kantonrechter op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschiedt de behandeling door de kantonrechter in de raadkamer. Echter geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten, aldaar gedaan.
2. Indien door de kantonrechter in raadkamer een beslissing moet worden gegeven na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, geschiedt zulks zoveel mogelijk door degene die op de terechtzitting over de zaak heeft gezeten.
3. De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt, op straffe van nietigheid, de behandeling in de raadkamer niet op zich.
Artikel 14
1. De beschikking vermeldt, op straffe van nietigheid, de naam van de rechter, door wie, en de
dag waarop zij is gegeven en wordt ondertekend door de rechter en de griffier.
2. Indien één hunner tot die ondertekening buiten staat is, wordt hiervan aan het slot der beschikking melding gemaakt.
Artikel 15-3
1. De kantonrechter in raadkamer is bevoegd de nodige bevelen te geven, opdat het onderzoek hetwelk aan zijn beslissing moet voorafgaan, overeenkomstig de bepalingen van dit Wetboek zal plaatsvinden.
2. De kantonrechter in raadkamer zal, alvorens te beslissen, de vervolgingsambtenaar horen en kan zich door de rechter-commissaris, die in de zaak is betrokken geweest, schriftelijk of mondeling doen inlichten.
3. Hij is bevoegd de overlegging van processtukken en stukken van overtuiging te bevelen.
4. Alle verhoren kunnen ook aan de kantonrechter van het gebied, waar de te verhoren persoon zich bevindt, worden overgedragen. Ten aanzien van een verhoor dat ingevolge zodanige overdracht plaatsvindt, is artikel 17 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
1. De verdachte is bevoegd zich bij alle verhoren door zijn raadsman te doen bijstaan.
2. Aan de gegijzelde getuige wordt de gelegenheid verschaft om zich met zijn advocaat in verbinding te stellen teneinde zich bij zijn verhoren door deze te doen bijstaan.
3. De raadsman of de advocaat van de getuige of van de belanghebbende die ingevolge artikel 460, vierde lid, of artikel 461, derde lid, op zijn klaagschrift wordt gehoord, wordt bij de verhoren in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
Artikel 17
1. Van het onderzoek door de kantonrechter in raadkamer wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en van hetgeen verder bij dat onderzoek is voorgevallen.
2. Indien een verdachte, getuige of deskundige of de raadsman of de advocaat verlangt dat enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen, geschiedt dat, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk.
3. Het proces-verbaal wordt door de kantonrechter en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na de afloop van het onderzoek ondertekend. Voor zover de kantonrechter of de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
4. Het wordt met de beschikking en de verdere tijdens het onderzoek in de raadkamer in het geding gebrachte stukken bij de processtukken gevoegd.
Artikel 18-4
1. Ten aanzien van het Hof van Justitie vinden de artikelen 13 tot en met 17 overeenkomstige toepassing.
2. De raadkamer van het Hof is, op straffe van nietigheid, samengesteld uit drie leden. Zo een of meer der leden buiten staat zijn de beschikking bedoeld in artikel 14 te ondertekenen, wordt hiervan aan het slot der beschikking melding gemaakt. Het proces-verbaal bedoeld in artikel 17 wordt door de President van het Hof of een der leden en de griffier vastgesteld.
3. Alle verhoren kunnen ook aan één der leden of leden-plaatsvervangers van het Hof van Justitie of aan de kantonrechter van het gebied waar de te verhoren persoon zich bevindt, worden overgedragen.
TITEL II
DE VERDACHTE
Artikel 19
1. Als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit.
2. Gedurende de vervolging wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
Artikel 20-5
1. De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van de Derde Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2. Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zoveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman of met zijn raadslieden in verbinding te stellen.
Artikel 21
1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.
2. Voor het verhoor wordt de verdachte meegedeeld, dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
3. De verklaringen van de verdachte, bepaaldelijk die welke een bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zoveel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Artikel 22
1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar, aan de verdachte op diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.
2. Niettemin kan de rechter-commissaris of de vervolgingsambtenaar, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. In dit geval wordt de verdachte schriftelijk medegedeeld, dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn.
Artikel 23
Aan de verdachte mag niet worden onthouden de kennisneming van:
a. de processen-verbaal van zijn verhoren;
b. de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit een procesverbaal blijkt van enige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmede een bevel als bedoeld in artikel 40, tweede of derde lid, is gegeven;
c. de processen-verbaal van verhoren, van welker inhoud hem mondeling volledig mededeling is gedaan.
Artikel 24
Ingeval de verdachte de kennisneming van processtukken wordt onthouden, kan hij daartegen binnen drie dagen na de mededeling, vermeld in het tweede lid van artikel 22, een bezwaarschrift indienen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist.
Artikel 25
De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijke of in afschrift mag de verdachte niet worden onthouden zodra de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek overeenkomstig artikel 218 voor de vervolgingsambtenaar onherroepelijk is geworden, of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend.
Artikel 26
1. De wijze waarop de kennisneming van processtukken zal geschieden, wordt geregeld bij staatbesluit.
2. De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, te zijnen koste ter griffie afschrift krijgen, doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.
3. Omtrent het verstrekken van afschrift en het kosteloos bekomen daarvan worden regelen gesteld bij staatsbesluit.
Artikel 27
1. De verdachte kan de rechter, die tot enige beslissing in de zaak is geroepen, verzoeken om te worden gehoord.
2. Aan een daartoe strekkend verzoek van de verdachte wordt gevolg gegeven, tenzij het belang van het onderzoek dit verbiedt.
3. Artikel 15, laatste lid, is van toepassing.
Artikel 28
1. Wordt een vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, of, indien de zaak niet voor een bepaald gerecht werd vervolgd, het Hof van Justitie op het verzoek van de verdachte verklaren, dat de zaak geëindigd is. De verdachte wordt gehoord, althans opgeroepen.
2. De beslissing op het verzoek kan telkens gedurende een bepaalde tijd worden aangehouden indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt, dat alsnog verdere vervolging zal plaatsvinden.
3. De beschikking wordt onverwijld aan de verdachte betekend.
TITEL III
DE RAADSMAN
ALGEMENE BEPALING
Artikel 29
1. Als raadslieden worden slechts toegelaten advocaten binnen Suriname de praktijk uitoefenende.
2. In bijzondere gevallen kan het Hof van Justitie, eventueel onder daarbij te stellen voorwaarden, op verzoek van de verdachte aan advocaten, die elders de praktijk uitoefenen, toestaan als raadsman op te treden.
EERSTE AFDELING
KEUZE VAN DE RAADSMAN
Artikel 30
1. De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen. Van zijn bevoegdheid wordt de verdachte zo spoedig mogelijk na de aanhouding, doch in elk geval voordat het eerste verhoor aanvangt, mededeling gedaan.
2. Tot de keuze van een of meer raadslieden is ook de wettige vertegenwoordiger van de verdachte bevoegd.
3. Is de verdachte verhinderd van zijn wil te dien aanzien te doen blijken en heeft hij geen wettige vertegenwoordiger, dan is zijn echtgenoot of de meest gerede der bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten tot die keuze bevoegd.
4. De ingevolge het tweede of derde lid gekozen of de toegevoegde raadsman treedt af, zodra de verdacht zelf een raadsman heeft gekozen.
5. Bij staatsbesluit kan worden geregeld, op welke wijze van een keuze ingevolge het eerste, tweede of derde lid dient te blijken.
Artikel 31
1. De gekozen raadsman geeft van zijn optreden als zodanig schriftelijk kennis aan de vervolgingsambtenaar.
2. Treedt de gekozen raadsman op tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, dan geeft hij
hiervan bovendien kennis aan de rechter-commissaris.
Is reeds een dagvaarding uitgebracht dan verwittigt hij tevens de griffier van het gerecht waarvoor de zaak zal dienen.
3. Indien hij een gekozen of toegevoegde raadsman vervangt, geeft hij ook daarvan overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande leden kennis aan de daar bedoelde personen en aan de vervangen raadsman. Door deze mededeling neemt de werkzaamheid van de vervangen toegevoegde of vroeger gekozen raadsman een einde.
TWEEDE AFDELING
TOEVOEGING VAN EEN RAADSMAN
§ 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 32-6
1. In de gevallen, waarin ingevolge de bepalingen van deze afdeling toevoeging van een raadsman plaats heeft, geschiedt deze door de instantie, daartoe door de Minister van Justitie en Politie aangewezen.
2. De toevoeging heeft plaats zonder kosten voor de verdachte. Wanneer zich in de omstandigheden van de verdachte zodanige wijzigingen mochten voordoen dat op grond daarvan, naar het oordeel van de instantie die met de toevoeging is belast, aannemelijk kan worden geacht dat de verdachte in staat is de kosten van een gekozen raadsman zelf te dragen, wordt de toevoeging, behalve in geval van artikel 33, beëindigd.
Artikel 33
1. Aan iedere verdachte, die in verzekering is gesteld, wordt een raadsman toegevoegd, zodra tegen hem het bevel tot inverzekeringstelling wordt verleend. De vervolgingsambtenaar of de hulpofficier van justitie die het bevel heeft verleend, licht onverwijld de instantie die met de toevoeging is belast, omtrent de inverzekeringstelling in.
2. Indien de verdachte een gekozen raadsman heeft, geschiedt toevoeging mede, zodra van diens verhindering of ontstentenis blijkt. Van zijn wetenschap omtrent verhindering of ontstentenis van de gekozen raadsman geeft de vervolgingsambtenaar onverwijld kennis aan de instantie die met de toevoeging is belast.
3. De Minister van Justitie en Politie stelt nadere regels vast omtrent de toevoeging aan in verzekering gestelde verdachten.
Artikel 34
1. Indien het bevel als bedoeld in artikel 33, eerste lid, niet is verleend, wordt een verdachte van misdrijf, wiens onvermogen voldoende gestaafd wordt geoordeeld, op diens verzoek een raadsman toegevoegd, zodra een vervolging terzake van het misdrijf tegen hem is aangevangen, zonder dat de verdachte aan het verzoek het recht kan ontlenen de vervolging op te houden.
2. In geval van hoger beroep is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.
3. Bij staatsbesluit kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de wijze waarop het onvermogen moet worden gestaafd.
4. Omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wordt de verdachte van misdrijf door de vervolgingsambtenaar schriftelijk ingelicht, zodra de vervolging tegen hem wordt aangevangen. Echter geschiedt de mededeling in geval van aantekening van hoger beroep door de griffier van het gerecht, dat het vonnis heeft gewezen.
Indien de verdachte, anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling, rechtens zijn vrijheid is ontnomen, wordt het verzoek onverwijld door de vervolgingsambtenaar ter kennis gebracht van de instantie die met de toevoeging is belast.
5. Indien er het vermoeden bestaat dat bij de verdachte van misdrijf gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens aanwezig is en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, wordt hem, indien hij nog geen toegevoegde raadsman heeft en een vervolging ter zake van het misdrijf tegen hem is aangevangen, tijdens het voorbereidend onderzoek door de rechter-commissaris of, indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, door de bevoegde rechter ambtshalve een raadsman toegevoegd.
6. De in dit artikel bedoelde inlichtingen en kennisgevingen geschieden overeenkomstig door de Minister van Justitie en Politie vast te stellen bepalingen. Daarbij worden tevens voor-schriften gegeven omtrent de wijze waarop het verzoek om toevoeging behoort te worden gedaan.
Artikel 35
1. Een toevoeging heeft slechts plaats, indien de verdachte geen raadsman heeft.
2. Elke toevoeging geldt zowel voor de eerste als voor de tweede aanleg. Hierbij wordt het voorbereidend onderzoek geacht deel uit te maken van de eerste aanleg.
§ 2
VERVANGING VAN DE TOEGEVOEGDE RAADSMAN
Artikel 36
1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt de verdachte een andere raadsman toegevoegd. Van zijn wetenschap omtrent verhindering of ontstentenis geeft de vervolgingsambtenaar of, indien het onderzoek op de terechtzitting een aanvang heeft genomen, de bevoegde rechter onverwijld kennis aan de instantie die met de toevoeging is belast.
2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden toegevoegd. Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, wordt diens verzoek door de vervolgingsambtenaar zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de instantie die met de toevoeging is belast.
Artikel 37-7
De toegevoegde raadsman kan de waarneming van bepaalde verrichtingen namens hem door een andere advocaat doen geschieden. Hij geeft daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de rechter-commissaris tijdens het gerechtelijk vooronderzoek en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek aan de vervolgingsambtenaar, of, indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, aan de bevoegde rechter.
§ 3
BEROEP INZAKE TOEVOEGING
Artikel 38
1. De verdachte kan tijdens het voorbereidend onderzoek de rechter-commissaris of, indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, de bevoegde rechter om toevoeging van een raadsman verzoeken:
a. indien hij binnen vierentwintig uur na het tijdstip waarop ingevolge artikel 33 toevoeging had moeten plaatshebben, nog geen raadsman heeft;
b. indien zijn verzoek als bedoeld in de artikelen 34, eerste en tweede lid, en 36, tweede lid, niet is ingewilligd;
c. indien hem bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman geen andere raadsman is toegevoegd;
d. indien de toevoeging op grond van artikel 32, tweede lid, is beëindigd.
2. Op het verzoek bedoeld in het voorgaande lid wordt zo spoedig mogelijk beslist. De verdachte wordt, tenzij het verzoek aanstonds wordt ingewilligd, op het verzoek gehoord, althans daartoe opgeroepen.
§ 4
KENNISGEVING DER TOEVOEGING
Artikel 39
Van elke toevoeging en van elke wijziging daarin wordt onverwijld, op de wijze door de Minister van Justitie en Politie te bepalen, kennis gegeven aan de vervolgingsambtenaar, de raadsman, de verdachte en bovendien, in geval van een gerechtelijk vooronderzoek, aan de rechter-commissaris.
§ 5
BELONING EN VERGOEDING DER ONKOSTEN
Artikel 39a
Voor de beloning van toegevoegde raadslieden en voor de vergoeding van door hen noodzakelijk gemaakte onkosten worden uit 's Lands kas middelen beschikbaar gesteld naar regelen te stellen bij staatsbesluit.
DERDE AFDELING
BEVOEGDHEDEN VAN DE RAADSMAN BETREFFENDE
HET VERKEER MET DE VERDACHTE EN DE KENNISNEMING
VAN PROCESSTUKKEN
Artikel 40
1. De raadsman heeft vrije toegang tot de verdachte die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennis genomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden
opgehouden.
2. Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte, hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overi-gens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar, telkens bevelen dat de raadsman geen toegang tot de verdachte zal hebben of deze niet alleen zal mogen spreken en dat brieven of andere stukken, tussen raadsman en verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt. Het bevel omschrijft de bepaalde omstandigheden in de voorgaande zin bedoeld; het beperkt de vrijheid van verkeer tussen raadsman en verdachte niet meer en wordt voor niet langer gegeven dan door die omstandigheden wordt gevorderd, en is in elk geval slechts gedurende ten hoogste acht dagen van kracht. Van het bevel geschiedt onverwijld schriftelijk mededeling aan de raadsman en aan de verdachte.
3. De verdachte en zijn raadsman kunnen tegen het bevel binnen drie dagen na die mededeling een bezwaarschrift indienen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist, na de raadsman te hebben gehoord, althans schriftelijk opgeroepen. Het kan bij zijn beslissing het bevel opheffen, wijzigen of aanvullen.
4. Wanneer het betreft een persoon, die verdacht wordt van een der in de artikelen 128 - 149 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven of van een misdrijf, waartegen levenslange gevangenisstraf is bedreigd, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris en overigens tijdens het voorbereidend onderzoek de vervolgingsambtenaar telkens voor een tijdvak van ten hoogste veertien dagen bevelen, dat er geen verkeer tussen de verdachte en zijn raadsman zal plaatsvinden, indien hij van oordeel is, dat het belang van het onderzoek zich daartegen bepaaldelijk verzet. Van het bevel geschiedt onverwijld schriftelijke mededeling aan de raadsman en aan de verdachte. Het voorgaande lid is van toepassing.
5. Alle belemmeringen van het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte, welke ingevolge een der voorgaande leden bevolen zijn, nemen een einde zodra de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek overeenkomstig artikel 218 voor de vervolgingsambtenaar onherroepelijk is geworden, of, ingeval een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend.
6. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, nadat in de zaak onherroepelijk vonnis is gewezen.
Artikel 41
Ten aanzien van de bevoegdheid van de raadsman tot de kennisneming van processtukken en het bekomen van afschrift daarvan vinden de artikelen 22 - 26 overeenkomstige toepassing.
TITEL IV
ENIGE BIJZONDERE DWANGMIDDELEN
EERSTE AFDELING
AANHOUDING EN INVERZEKERINGSTELLING
Artikel 42
Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de verdachte naar zijn naam, voornamen en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden.
Artikel 43
Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de getuige naar zijn naam, voornamen en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden.
Artikel 44
1. In geval van ontdekking op heterdaad van enig strafbaar feit is ieder bevoegd de verdachte aan te houden.
2. In zodanig geval is de vervolgingsambtenaar of de hulpofficier bevoegd de verdachte, na aanhouding, naar een plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een andere opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor de vervolgingsambtenaar of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over die dan handelt overeenkomstig de bepaling van het voorgaande lid. In geval van overlevering aan de vervolgingsambtenaar of de hulpofficier is het tweede lid van toepassing.
Artikel 45
1. Ook buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de vervolgingsambtenaar bevoegd de verdachte van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, of van het strafbare feit omschreven in artikel 507, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht, aan te houden en naar een plaats van verhoor te geleiden. Hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
2. Kan het optreden van de vervolgingsambtenaar niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de vervolgingsambtenaar.
3. Kan ook het optreden van een der hulpofficieren niet worden afgewacht dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de vervolgingsambtenaar of een van diens hulpofficieren wordt geleid. Op de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, is de tweede zin van het voorgaande lid van toepassing.
Artikel 46
1. Ingeval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit kan ieder, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning waarvan toegang door de bewoner wordt geweigerd en van de plaatsen in artikel 116 genoemd, op tijden in dat artikel aangegeven.
2. Zowel in geval van ontdekking op heterdaad als buiten dat geval kan iedere opsporingsambtenaar, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden.
De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
Artikel 47
1. De vervolgingsambtenaar of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze bepalen dat hij aan zijn lichaam of aan zijn kleding zal worden onderzocht.
2. De overige opsporingsambtenaren zijn bevoegd de aangehoudene tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan zijn kleding te onderzoeken.
3. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek geldt bovendien de bepaling van artikel 181.
Artikel 48
1. De vervolgingsambtenaar of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, na hem verhoord te hebben in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking der justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aan te duiden plaats in verzekering zal worden gesteld.
2. In verband met de inverzekeringstelling wordt de verdachte, voorafgaand aan het bevel, gehoord. Hij is bevoegd zich daarbij door een raadsman te doen bijstaan. Artikel 16, laatste lid, is van toepassing.
3. Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt door de hulpofficier of de vervolgingsambtenaar die het bevel verleent. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.
4. De hulpofficier geeft van zijn bevel ten spoedigste schriftelijk of mondeling kennis aan de vervolgingsambtenaar.
5. Zodra het belang van het onderzoek dit toelaat gelast de hulpofficier die het bevel heeft gegeven of de vervolgingsambtenaar de invrijheidstelling van de verdachte.
6. Gelast de hulpofficier de invrijheidstelling niet, dan doet hij de verdachte voor de vervolgingsambtenaar geleiden.
7. De hulpofficier doet de verdachte slechts in vrijheid stellen of voor de vervolgingsambtenaar geleiden na overleg met de vervolgingsambtenaar en voor zover deze niet anders beslist.
Artikel 49-8
1. Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Indien het onderzoek der zaak op de terecht-zitting in eerste aanleg is aangevangen, kan zodanig bevel niet meer worden verleend.
2. Het bevel tot inverzekeringstelling is gedurende ten hoogste veertien dagen van kracht.
3. De termijnen gaan in op het ogenblik der tenuitvoerlegging.Zij lopen niet gedurende de tijd dat de verdachte zich aan de verdere tenuitvoerlegging van het bevel heeft onttrokken.
Artikel 50-9
1. Bij dringende noodzakelijkheid kan de inverzekeringstelling door de vervolgingsambtenaar eenmaal worden verlengd, met ten hoogste dertig dagen. Bevindt de verdachte zich buiten het stadsdistrict dan kan de verlenging ook worden bevolen door de hulpofficier, die het bevel tot inverzekeringstelling heeft verleend, doch slechts na overleg met de vervolgingsambtenaar.
2. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Hij is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. Artikel 16, laatste lid, is van toepassing.
3. Het bepaalde in de laatste drie leden van artikel 48 en in artikel 49, eerste en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 51
1. Het bevel tot inverzekeringstelling of tot verlenging daarvan is gedagtekend en ondertekend.
2. Het omschrijft zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit, de grond der uitvaardiging en de bepaalde omstandigheden welke tot het aannemen van die grond hebben geleid. Het vermeldt de duur, waarvoor het is verleend.
3. De verdachte wordt in het bevel met naam, voornamen en andere bekende persoonsgegevens aangeduid of, wanneer deze onbekend zijn, zo duidelijk mogelijk aangewezen.
4. Een afschrift van het bevel wordt hem voor of bij de tenuitvoerlegging uitgereikt.
Artikel 52
De vervolgingsambtenaar doet de aangehouden verdachte, wiens bewaring hij nodig oordeelt, onverwijld geleiden voor de rechter-commissaris.
Artikel 53
1. Wordt de verdachte noch overeenkomstig artikel 48 in verzekering gesteld, noch overeenkomstig artikel 52 voor de rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen tien uur des namiddags en zeven uur des voormiddags niet wordt medegerekend.
Artikel 54
1. De in verzekering gestelde personen worden aan geen andere beperkingen onderworpen dan die voor het doel hunner opsluiting of in het belang der orde volstrekt noodzakelijk zijn.
2. Omtrent de behandeling der in verzekering gestelde personen en de eisen, waaraan de voor de inverzekeringstelling bestemde plaatsen moeten voldoen en de maatregelen welke in het belang van het onderzoek kunnen worden bevolen, worden bij staatsbesluit regelen gesteld.
Artikel 54a-10
1. Tijdens de periode van inverzekeringstelling kan de verdachte de rechter-commissaris om zijn invrijheidstelling verzoeken. Binnen vierentwintig uur, nadat het verzoek ter kennis van de rechter-commissaris is gebracht, wordt de verdachte gehoord, althans daartoe opgeroepen. Deze is bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan. Artikel 16, laatste lid, is van toepassing.
2. De Minister van Justitie bepaalt op welke wijze door de inverzekering gestelde verdachte het verzoek in het voorgaande lid bedoeld kan worden gedaan. In daartoe aangewezen gevallen kan de rechter-commissaris bij dringende noodzakelijkheid de termijn van vierentwintig uur eenmaal verlengen.
3. Nadat de verdachte is gehoord, althans daartoe is opgeroepen, beslist de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk op het verzoek; hij oordeelt de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en geeft in zijn beschikking bepaaldelijk de redenen op die tot zijn oordeel hebben geleid met betrekking tot de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kunnen de vervolgingsambtenaar en de verdachte in beroep gaan bij het Hof van Justitie; het beroep wordt schriftelijk ingesteld bij de griffier van de rechter-commissaris, die het onmiddellijk doorgeleidt naar de griffier van het Hof van Justitie; binnen 24 uur dienen de grieven schriftelijk kenbaar gemaakt te zijn aan deze autoriteit.
5. De vervolgingsambtenaar kan beroep als bedoeld in lid 4 van dit artikel slechts instellen in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld na verkregen toestemming van de Procureur-Generaal of van een door hem aan te wijzen vervolgingsambtenaar.
6. In geval van een ingesteld beroep door de vervolgingsambtenaar als bedoeld in lid 4 van dit artikel, wordt de invrijheidstelling van de verdachte voor ten hoogste drie dagen gestuit.
7. Het Hof van Justitie beslist zo spoedig mogelijk op het ingestelde beroep, doch uiterlijk binnen drie dagen na de instelling daarvan.
TWEEDE AFDELING
VOORLOPIGE HECHTENIS
§ 1
BEVELEN TOT VOORLOPIGE HECHTENIS
Artikel 55
1. De rechter-commissaris kan, zolang het onderzoek der zaak op de terechtzitting in eerste aanleg nog niet is aangevangen, op de vordering van de vervolgingsambtenaar een bevel tot bewaring van de verdachte verlenen.
2. Indien de rechter-commissaris reeds aanstonds van oordeel is dat voor het verlenen van zodanig bevel geen termen aanwezig zijn, wijst hij de vordering af.
3. In het andere geval hoort hij, tenzij het voorafgaand verhoor van de verdachte niet kan worden afgewacht, alvorens te beslissen, deze omtrent de vordering van de vervolgingsambtenaar en kan hij te dien einde, zonodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.
4. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. Artikel 16, laatste lid, is van toepassing.
Artikel 56-11
1. Het bevel tot bewaring wordt alleen gegeven, indien ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen en tevens uit bepaalde omstandigheden blijkt van het bestaan van gevaar voor vlucht of van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert.
2. Een bevel tot bewaring blijft achterwege, wanneer ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaarde-lijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hij bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.
3. Het bevel kan worden verleend:
a. in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld, indien de verdachte hier te lande geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
b. in geval van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, of van een der misdrijven omschreven in de artikelen 173, 178, 231, 232, 291, laatste lid, 306, 309, 313, 345, eerste lid, 360, eerste lid, 361, eerste lid, 374, 375, 378, 381, 386, 387,393, 398, 414, eerste lid, 416, 429, 455, 456, 459, 480 van het Wetboek van Strafrecht, in artikel 4 lid 1 en artikel 20 lid 3 van de Rijwet 1971 en in artikel 22 der Vuurwapenwet (G.B. 1930 No. 73).
Artikel 57
1. Het bevel tot bewaring is van kracht gedurende een termijn van ten hoogste dertig dagen welke ingaat op het ogenblik der tenuitvoerlegging.
2. De rechter-commissaris kan, zolang het onderzoek der zaak op de terechtzitting in eerste aanleg nog niet is aangevangen op de vordering van de vervolgingsambtenaar de bewaring in de gevallen en op de gronden, in artikel 56 vermeld, telkens van ten hoogste dertig tot dertig dagen verlengen, onverminderd het bepaalde in artikel 60a.
3. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord. Hij is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. Artikel 16, laatste lid, is van toepassing.
4. De termijnen lopen niet gedurende de tijd dat de verdachte zich aan de verdere tenuitvoerlegging van het bevel heeft onttrokken of uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
5. Zodra voor de bewaring geen termen meer aanwezig zijn, en zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, gelast hetzij de vervolgingsambtenaar, hetzij de rechter-commissaris, de vervolgingsambtenaar gehoord, de invrijheidstelling van de verdachte.
Artikel 58
1. De kantonrechter beslist op de terechtzitting of, in geval van een bezwaarschrift tegen de kennisgeving van verdere vervolging of tegen de dagvaarding, bij de behandeling daarvan in raadkamer zo spoedig mogelijk over de vrijheidsbeneming van de verdachte, tegen wie hetzij een bevel tot inverzekeringstelling of tot verlenging daarvan, hetzij een bevel tot bewaring, tot gevangenneming of tot verlenging van bewaring of gevangenneming van kracht is. Indien hij in de gevallen en op de gronden, in artikel 56 vermeld, voortzetting van de vrijheidsbeneming nodig oordeelt, beveelt hij ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar de gevangenhouding van de verdachte, doch niet dan nadat hij deze heeft gehoord of heeft opgeroepen om te worden gehoord. Beveelt hij de gevangenhouding niet, dan heft hij dat bevel tot inverzekeringstelling of tot verlenging daarvan, of dat bevel tot voorlopige hechtenis op.
2. In geval van schorsing van het onderzoek of indien geen schorsing plaatsheeft, maar na afloop van het onderzoek de uitspraak of de beslissing op het bezwaarschrift wordt uitge-steld, neemt de rechter zijn beslissing omtrent de vrijheidsbeneming van de verdachte niet later dan die beslissing tot schorsing of uitstel.
3. Na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, maar vóór de aantekening van beroep van zijn einduitspraak kan de kantonrechter in de gevallen en op de gronden, in artikel 56 vermeld, ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar de gevangenneming van de verdachte bevelen. Desgeraden hoort hij de verdachte vooraf; hij is te dien einde bevoegd, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding te gelasten.
4. Het Hof van Justitie kan in de gevallen en op de gronden, in artikel 56 vermeld, op de vordering van de vervolgingsambtenaar of, in het onder b bedoelde geval, ook ambtshalve de gevangenneming van de verdachte bevelen:
a. vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, indien zodanig bevel nodig is om diens uitlevering te verkrijgen;
b. na de aantekening van beroep van de einduitspraak van de kantonrechter. In dit geval is de laatste volzin van het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 59-12
1. Het bevel tot gevangenhouding, evenals het bevel tot gevangenneming dat na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg is verleend, blijft van kracht totdat het is opgeheven.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde bevelen eindigen van rechtswege bij gelijke duur met de in eerste instantie onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel ter zake van het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen.
3. De in lid 2 van dit artikel bedoelde duur wordt medegerekend de tijd door de veroordeelde in verzekering en in bewaring doorgebracht, indien bij de rechterlijke uitspraak is bepaald dat de in verzekering en in bewaring doorgebrachte tijd in mindering zal worden gebracht.
Artikel 60
1. Het bevel tot gevangenneming, bedoeld in het vierde lid, onder a van artikel 58, is, zolang de uitlevering niet heeft plaatsgevonden, geldig voor onbepaalde termijn, maar blijft na de uitlevering slechts van kracht gedurende een termijn van ten hoogste dertig dagen, welke ingaat op het ogenblik van de uitlevering.
2. Op de vordering van de vervolgingsambtenaar kan het Hof van Justitie na die uitlevering, zolang het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg nog niet is aangevangen, de gevangenneming in de gevallen en op de gronden, in artikel 56 vermeld, telkens van ten hoogste dertig tot dertig dagen verlengen, onverminderd het bepaalde in artikel 60a. Het bepaalde in de laatste drie leden van artikel 57 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 60a-13
1. In geen geval mag de verdachte gedurende de tijd voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting langer dan honderd twintig dagen in voorlopige hechtenis worden gehouden.
2. Indien een gerechtelijk vooronderzoek is gevorderd en dit op grond van bijzondere, op de zaak zelf betrekking hebbende omstandigheden, niet binnen negentig dagen nadat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is geworden, is voltooid, kan op de vordering van de vervolgingsambtenaar de rechter-commissaris of, in geval van artikel 60, tweede lid, het Hof van Justitie in de gevallen en op de gronden, vermeld in artikel 56, de termijn van honderdtwintig dagen tweemaal met ten hoogste dertig dagen verlengen. Op de vordering, die vóór afloop van de nog lopende termijn moet zijn gedaan, wordt zo spoedig mogelijk beslist.
Artikel 61
1. Het bevel tot voorlopige hechtenis kan door het Hof van Justitie worden opgeheven. Het Hof kan dat doen ambtshalve dan wel op het verzoek van de verdachte of diens raadsman. Een bevel tot gevangenhouding of tot gevangenneming kan mede op de vordering van de vervolgingsambtenaar worden opgeheven.
2. Het Hof belist zo spoedig mogelijk. Het is zoveel mogelijk samengesteld uit rechters die niet over het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geoordeeld.
3. De verdachte die voor de eerste maal de opheffing verzoekt, wordt, tenzij het Hof reeds aanstonds tot inwilliging besluit, op het verzoek gehoord, althans opgeroepen.
4. De verdachte op wiens verzoek om opheffing afwijzend is belist, kan niet eerder dan dertig dagen na de dagtekening van die beslissing opnieuw een verzoek om opheffing doen.
Artikel 62
Ingeval de vervolgingsambtenaar de verdachte kennis geeft, dat hij hem ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegepast, niet verder zal vervolgen, wordt daardoor elk bevel tot voorlopige hechtenis van rechtswege opgeheven en daarvan in de kennisgeving melding gemaakt.
Artikel 63
1. Bij de beschikkingen van onbevoegdverklaring en van buitenvervolgingstelling en bij alle einduitspraken wordt, behoudens het bepaalde in artikel 9, tweede lid, het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, tenzij de verdachte in de beslissing ter zake van het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen onvoorwaardelijk een straf die vrijheidsbe-neming medebrengt, of een maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt of kan mede-brengen wordt opgelegd.
2. Indien, in het geval van onbevoegdverklaring, de rechter van mening is, dat een andere rechter wel bevoegd is van het feit kennis te nemen, blijft het eerste lid buiten toepassing.
Artikel 64
De bevelen tot voorlopige hechtenis en de beslissing tot opheffing van bevelen tot inverzekeringstelling of verlenging van inverzekeringstelling of van bevelen tot voorlopige hech-tenis zijn dadelijk uitvoerbaar. Indien meer dan één bevel is gegeven, worden zij ten uitvoer gelegd in de volgorde waarin zij zijn verleend.
Artikel 65
Indien het Hof van Justitie tot het geven van enige beslissing is geroepen, voordat beroep van de einduitspraak is aangetekend, wordt daarbij de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis of tot inverzekeringstelling of verlenging der inverzekeringstelling gelast, indien dit uit de beslissing voortvloeit.
Artikel 66
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis is artikel 54 van overeenkomstige toepassing.
§ 2
HET HOREN VAN DE IN VOORLOPIGE HECHTENIS
GESTELDE VERDACHTE
Artikel 67
1. Tenzij de verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor mondeling is medegedeeld dat een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem zal worden uitgevaardigd, wordt hij binnen vierentwintig uren na zijn opneming in de plaats waarin de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan, gehoord.
2. Dit verhoor geschiedt gedurende het voorbereidende onderzoek door de rechter-commissaris; na de aanvang van het onderzoek op de terechzitting door de kantonrechter of indien de zaak voor het Hof van Justitie dient door een door het Hof aan te wijzen lid.
3. Van het verhoor wordt, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 159-164, proces-verbaal opgemaakt.
§ 3
INHOUD DER BEVELEN EN HUN BETEKENING
Artikel 68-14
1. Het bevel tot voorlopige hechtenis is gedagtekend en ondertekend.
2. Het omschrijft zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit, de grond der uitvaardiging en de bepaalde omstandigheden, welke tot het aannemen van die grond hebben geleid.
3. De verdachte wordt in het bevel met naam, voornamen en andere bekende persoonsgegevens aangeduid of, wanneer deze onbekend zijn, zo duidelijk mogelijk aangewezen.
4. Het bevel vermeldt de plaats waarin de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan, en het bevel tot bewaring of tot verlenging daarvan of het bevel tot verlenging van gevangenne-ming; voorts de duur waarvoor het is verleend.
5. Het wordt voor of bij de tenuitvoerlegging aan de verdachte betekend.
Artikel 69
1. De bevelen tot opheffing van een bevel tot voorlopige hechtenis en de beslissingen waarbij zodanige opheffing wordt geweigerd, zijn met redenen omkleed. Hetzelfde geldt ten aanzien van beslissingen waarbij een vordering van het openbaar ministerie tot toepassing of verlenging van voorlopige hechtenis is afgewezen.
2. Beschikkingen vallende onder de eerste zin van het voorgaande lid, worden onverwijld aan de verdachte betekend.
§ 4
SCHORSING EN OPSCHORTING DER VOORLOPIGE
HECHTENIS
Artikel 70
1. De rechter kan op verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra deze zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden. De verdachte wordt op het verzoek gehoord.
2. Voor de nakoming der voorwaarden kan noch in de vorm van storting van geldswaarden of van de vestiging van een zakelijk recht, noch door de verbintenis van een derde als waarborg zekerheid worden gesteld.
14 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
Artikel 71
De rechter kan ambtshalve, op de vordering van de vervolgingsambtenaar dan wel op het verzoek van de verdachte of diens raadsman in de beslissing tot schorsing wijziging brengen. De verdachte wordt op het verzoek gehoord, althans opgeroepen voor verhoor.
Artikel 72
1. De rechter kan ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie te allen tijde de opheffing der schorsing bevelen.
2. Alvorens daartoe over te gaan, hoort de rechter zo mogelijk de verdachte en kan hij te dien einde, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.
Artikel 73
1. Indien de verdachte de voorwaarden niet naleeft, of indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van het bestaan van gevaar voor vlucht, kan zijn aanhouding worden bevolen door de vervolgingsambtenaar of door een hulpofficier. Deze laatste geeft van zijn bevel en van de aanhouding krachtens dat bevel onverwijld kennis aan de vervolgingsambtenaar.
2. Ter aanhouding van de verdachte kunnen opsporingsambtenaren elke plaats betreden. De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
3. Indien de vervolgingsambtenaar de gedane aanhouding noodzakelijk blijft achten, dient hij binnen één dag na die aanhouding een vordering tot opheffing der schorsing bij de rechter in, die binnen tweemaal vierentwintig uren daarna beslist. In de overige gevallen gelast de vervolgingsambtenaar onverwijld de invrijheidstelling van de verdachte.
Artikel 74
1. Alle rechterlijke beslissingen ingevolge deze paragraaf genomen zijn met redenen omkleed en worden onverwijld aan de verdachte betekend.
2. Zij worden genomen door de rechter die ingevolge artikel 58 de gevangenneming van de verdachte kan bevelen. Betreft echter de schorsing een bevel tot bewaring of tot verlenging van bewaring, dan worden zij, zolang het onderzoek ter terechtzitting nog niet is aangevangen gegeven door de rechter-commissaris. Ten aanzien van de verhoren van de verdachte door de rechter-commissaris is het bepaalde in artikel 16, eerste en derde lid, van toepassing.
3. De beslissingen tot schorsing, tot opheffing daarvan, en die tot wijziging van beslissingen tot schorsing, zijn dadelijk uitvoerbaar.
Artikel 75
Tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris of van de kantonrechter tot schorsing of tot wijziging van beslissingen tot schorsing staat de vervolgingsambtenaar binnen drie dagen daarna hoger beroep open op het Hof van Justitie. Dezelfde bevoegdheid komt de verdachte binnen drie dagen na de betekening toe. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
Artikel 76
Waar in deze paragraaf wordt gesproken van schorsing wordt daaronder begrepen opschorting.
§ 5
SCHADEVERGOEDING VOOR ONDERGANE
VOORLOPIGE HECHTENIS
Artikel 77
1. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan het gerecht waarvoor de zaak het laatst werd vervolgd, op verzoek van de gewezen verdachte of van zijn erfgenamen hem of zijn erfgenamen een geldelijke tegemoetkoming ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden. Indien de zaak in hoger beroep is behandeld is de raadkamer van het Hof van Justitie zoveel mogelijk samengesteld uit de leden die op de terechtzitting over de zaak hebben gezeten.
2. Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging der zaak. De gewezen verdachte of zijn erfgenamen worden op het verzoek gehoord, althans opgeroepen en kunnen zich bij het verhoor door hun advocaat doen bijstaan. Deze wordt bij het verhoor in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
Artikel 78
1. De toekenning ener tegemoetkoming heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het in het eerste lid van het vorige artikel bedoelde gerecht gronden van billijkheid aanwezig zijn.
2. Bij de bepaling van het bedrag wordt rekening gehouden met de levensomstandigheden van de gewezen verdachte.
3. De beslissing is met redenen omkleed. De beschikking wordt onverwijld aan de gewezen verdachte of aan zijn erfgenamen betekend doch, indien het een afwijzende beslissing be-treft, met weglating van de redenen. In dit geval kan de gewezen verdachte of kunnen zijn erfgenamen van de redenen ter griffie inzage bekomen.
Artikel 79
Indien de gewezen verdachte na het indienen van zijn verzoek overleden is, geschiedt de toekenning ten behoeve zijner erfgenamen.
Artikel 80
Ingeval het gerecht waarvoor de zaak het laatst werd vervolgd, een kantongerecht is, staat tegen de genomen beslissing voor de vervolgingsambtenaar binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of diens erfgenamen binnen een maand na de in artikel 78, derde lid, bedoelde betekening hoger beroep open. De artikelen 77, tweede lid, tweede volzin en 78, alsmede de artikelen 377-385 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 81
1. Voor het bedrag der tegemoetkoming wordt door de kantonrechter, respectievelijk de
President van het Hof een bevelschrift van tenuitvoerlegging afgegeven.
2. De betaling geschiedt, op vertoon van het bevelschrift op de wijze bepaald bij artikel 67 van de wet van den 9den maart 1874 (G.B. No. 11), houdende vaststelling van het tarief van Justitiekosten in strafzaken.
DERDE AFDELING
INBESLAGNEMING
§ 115
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 82-16
1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
Artikel 82a0-17
1. Beslag op vorderingen wordt gelegd en beëindigd door een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar.
2. Beslag op rechten aan toonder of order geschiedt door beslag op het papier.
3. Beslag op luchtvaartuigen, schepen en onroerende registergoederen kan worden aangetekend en doorgehaald in registers; daartoe wordt de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder ingeroepen; het leggen en beëindigen van het beslag wordt meegedeeld of betekend aan de belanghebbenden.
4. Rechtshandelingen ter zake van een voorwerp waarop blijkens een aantekening in het register beslag is gelegd zijn nietig, behoudens schriftelijke instemming van de vervolgingsambtenaar.
§ 2
INBESLAGNEMING DOOR OPSPORINGSAMBTENAREN
OF BIJZONDERE PERSONEN
Artikel 83
1. Hij die de verdachte staande houdt of aanhoudt, kan voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, door deze met zich gevoerd, in beslag nemen.
2. Met betrekking tot het onderzoek aan het lichaam of de kleding van de aangehouden verdachte geldt de bepaling van artikel 47, eerste en tweede lid.
3. Voorwerpen, in beslag genomen door een ander dan een opsporingsambtenaar, worden door hem onverwijld aan een opsporingsambtenaar afgegeven.
Artikel 84
In geval van ontdekking op heterdaad kunnen de opsporingsambtenaren voor inbeslagneming vatbare voorwerpen op elke plaats volgen en in beslag nemen. De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
Artikel 85
1. In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf als bedoeld in artikel 56, derde lid, onder b, kan de vervolgingsambtenaar die het instellen van een gerechtelijk vooronder-zoek vordert, in afwachting van het optreden van de rechter-commissaris bij dringende noodzakelijkheid:
1°. ter inbeslagneming huiszoeking doen op elke plaats waar het feit is begaan of sporen heeft achtergelaten, in de woning en in de verblijfplaats van de verdachte en in logeer-inrichtingen, koffiehuizen en openbare plaatsen;
2°. ter gelegenheid van een gerechtelijke plaatsopneming elders, voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, voor zover deze voor de hand worden aangetroffen, in beslag nemen.
2. Kan het optreden van de vervolgingsambtenaar niet worden afgewacht dan komt de bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren, onder verplichting om van de ondernomen handeling onverwijld schriftelijk kennis te geven aan de vervolgingsambtenaar.
Artikel 86-18
1. Bij personen met bevoegdheid tot verschoning, als bedoeld bij artikel 198, worden, tenzij met hun toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
2. Geschiedt bij zodanige personen huiszoeking, dan vindt zij, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover zij zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zij zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Artikel 86a-19
1. Krachtens een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, door deze tijdens het gerechtelijk vooronderzoek ambtshalve of op vordering van de vervolgingsambtenaar verleend, is een opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
a. opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens;
b. op te geven of, en zo ja, welke vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
c. en dus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
2. Het bevel wordt niet gericht aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
3. Een geldige reden tot weigering aan het bevel te voldoen op grond van bevoegdheid tot verschoning bestaat voor de personen in artikel 93 lid 2 bedoeld, onder de daar omschreven voorwaarden.
Artikel 87
1. Tenzij het belang van het onderzoek dit vordert, wordt tot inbeslagneming in een woning niet overgegaan dan nadat de bewoner of, indien hij afwezig is, een zijner aanwezige meer-derjarige huisgenoten is gehoord en vruchteloos uitgenodigd het voorwerp vrijwillig af te geven ter inbeslagneming.
2. Voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporingsambtenaar de bewoner of, indien deze afwezig is, een zijner aanwezige huisge-noten in de gelegenheid, zich omtrent de ter plaatse in beslag genomen voorwerpen te verklaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verdachte, indien deze tegenwoordig is.
3. De verdachte is bevoegd zich tijdens een huiszoeking door zijn raadsman te doen bijstaan.
Artikel 88
1. In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf als bedoeld in artikel 56, derde lid, onder b, kan de vervolgingsambtenaar die het instellen van een gerechtelijk vooronder-zoek vordert, in afwachting van het optreden van de rechter-commissaris, bij dringende noodzakelijkheid, ter inbeslagneming de uitlevering tegen ontvangstbewijs bevelen van de pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd; een en ander voor zover zij klaarblijkelijk voor de verdachte bestemd of van hem afkomstig zijn.
2. Ieder die ten behoeve van dat vervoer zodanige zaken onder zich heeft of krijgt, geeft dienaangaande aan de vervolgingsambtenaar of aan de hulpofficier op diens vordering de door deze gewenste inlichtingen.
3. De artikelen 197-199 zijn ten aanzien van personen, bedoeld in de voorgaande twee leden van overeenkomstige toepassing.
4. De vervolgingsambtenaar geeft in beslag genomen pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd en welker inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
5. Tot de kennisneming van de inhoud der overige zaken, voor zover deze gesloten zijn, gaat de vervolgingsambtenaar niet over dan na daartoe door de rechter-commissaris na de aanvang van het gerechtelijk vooronderzoek te zijn gemachtigd. Wordt tot een gerechtelijk vooronderzoek niet overgegaan, dan geeft de vervolgingsambtenaar de inbeslaggehouden zaken onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
6. Blijken de zaken na opening van belang voor het onderzoek, dan voegt de vervolgingsambtenaar deze bij de processtukken of de stukken van overtuiging. In het tegenovergestelde geval worden zij, na door de vervolginsambtenaar te zijn gesloten, door deze onverwijld naar hun bestemming verzonden.
7. Voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, worden zij vooraf door de vervolgingsambtenaar gewaarmerkt.
8. Van de inbeslagneming, de teruggave, de opening en de verzending wordt door de vervolgingsambtenaar procesverbaal opgemaakt dat bij de processtukken wordt gevoegd.
Artikel 89-20
1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek kan de rechter-commissaris, ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar, in geval van een misdrijf als bedoeld in artikel 56, derde lid, onder b, indien het onderzoek dit dringend vordert, bepalen dat:
a. telefoongesprekken, ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat, dat de verdachte eraan deelneemt of zal deelnemen, door een opsporingsambtenaar worden afgeluisterd of opgenomen;
b. ieder die werkzaam is bij een instelling van telefonie ter zake van alle verkeer dat door tussenkomst van de instelling is geschied, ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat de verdachte eraan heeft deelgenomen, de door hem gewenste inlichtingen verschaft.
2. De artikelen 197-199 zijn ten aanzien van personen, bedoeld in het voorgaande lid, onder b, van overeenkomstige toepassing.
3. Van het afluisteren of opnemen wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt.
4. De rechter-commissaris doet te zijnen overstaan processen-verbaal en andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend, dat is verkregen als gevolg van de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, of door afluisteren of opnemen, als bedoeld in het eerste lid, onder a, zo spoedig mogelijk vernietigen, voor zover die van geen betekenis zijn voor het onderzoek, of betrekking hebben op mededelingen gedaan door of aan een persoon, die zich op grond van artikel 198 heeft verschoond, indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd. Van de vernietiging wordt onverwijld proces-verbaal opgemaakt.
5. De rechter-commissaris voegt de overige processen-verbaal en andere voorwerpen als in het voorgaande lid bedoeld uiterlijk op het tijdstip waarop de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek onherroepelijk wordt, bij de processtukken.
Artikel 90
De inhoud van de door de vervolgingsambtenaar ingevolge artikel 88 geopende zaken, voor zover deze niet bij de processtukken of de stukken van overtuiging zijn gevoegd, wordt door hem geheim gehouden. Gelijke geheimhouding wordt door hem en door de opsporingsambtenaar, niet zijnde vervolgingsambtenaar, in acht genomen ter zake van de inlichtingen en gesprekken, als bedoeld in artikel 88, tweede lid, en artikel 89, eerste lid, voor zover daarvan niet uit de processtukken blijkt.
§ 3
INBESLAGNEMING DOOR DE RECHTER-COMMISSARIS
TIJDENS HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
Artikel 91-21
1. De rechter-commissaris is tijdens het gerechtelijk vooronderzoek tot inbeslagneming van alle daarvoor vatbare voorwerpen bevoegd.
2. In afwijking van artikel 82 zijn tevens alle voorwerpen die kunnen dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen geldboete of een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vatbaar voor inbeslagneming uit hoofde van dit artikel.
3. De rechter-commissaris kan bepalen dat inbeslaggenomen voorwerpen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen geldboete of een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen vvoordeel kunnen worden gehouden.
4. Artikel 86, eerste lid, is van toepassing.
Artikel 92-22
1. De rechter-commissaris kan bevelen, dat hij die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van enig bepaald voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbe-slagneming aan hem zal uitleveren of op een door hem aangewezen plaats zal overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen.
2. Het bevel wordt mondeling of schriftelijk gegeven. In het laatste geval wordt het betekend.
3. De rechter-commissaris kan, teneinde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, de bevelen geven, genoemd in artikel 86a lid 1 onder a en b; artikel 86a leden 2 en 3 zijn van toepassing.
Artikel 93
1. Ieder tot wie het bevel wordt gericht, is verplicht daaraan te voldoen.
2. Niettemin bestaan geldige redenen van weigering op grond van bevoegdheid tot verschoning voor:
1°. de personen bedoeld bij artikel 197;
2°. de personen bedoeld bij artikel 198, voor zover de uitlevering of overbrenging met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
3°. de personen bedoeld bij artikel 199, voor zover de uitlevering of overbrenging hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar ener strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
Artikel 94
1. Het bevel tot uitlevering of overbrenging wordt niet gegeven aan de verdachte.
2. Ten aanzien van brieven of andere geschriften kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem zijn bestemd of hem toebehoren, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Artikel 95
1. De rechter-commissaris kan op verzoek van de belanghebbende bevelen dat aan deze door de griffier kosteloos een gewaarmerkt afschrift der uitgeleverde of overgebrachte brieven of geschriften zal worden gegeven.
2. Betreft het een authentiek stuk onder bewaring van een openbare bewaarder, dan kan het afschrift in de plaats van het oorspronkelijke stuk strekken, zolang dit niet is terugontvangen.
Artikel 96
Indien het over te brengen stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden afgescheiden, kan de rechter-commissaris bevelen dat het register, voor de tijd bij het bevel te bepalen, ter inzage zal worden overgebracht.
Artikel 97
1. De rechter-commissaris kan, buiten het geval van huiszoeking, ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar, ter inbeslagneming op elke plaats een onderzoek instellen.
2. Hij kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen.
Artikel 98
1. De rechter-commissaris is bevoegd huiszoeking ter inbeslagneming te doen met verlof van het Hof van Justitie, op zijn verzoek of op de vordering van de vervolgingsambtenaar verleend. In het laatste geval kan de vervolgingsambtenaar vorderen dat aan het verlof tot huiszoeking door de rechter-commissaris gevolg zal worden gegeven.
2. Bij dringende noodzakelijkheid kan echter de rechter-commissaris ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar, zonder dat verlof huiszoeking doen in de woningen, lokalen en plaatsen, bij artikel 85, eerste lid, onder 1, aangewezen.
Artikel 99
1. Huiszoeking geschiedt door de rechter-commissaris zoveel mogelijk in tegenwoordigheid van de vervolgingsambtenaar of een hulpofficier. Artikel 97, tweede lid, is van toepassing.
2. Van het binnentreden ener woning tegen de wil van de bewoner wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt.
3. Artikel 87 is van toepassing.
Artikel 100
1. De huiszoeking strekt zich behalve in het geval van artikel 98, tweede lid, niet uit tot brieven of andere geschriften die niet het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, tenzij krachtens uitdrukkelijk verlof van het Hof van Justitie.
2. Artikel 86, tweede lid, is van toepassing.
Artikel 101
1. Artikel 88 vindt ten aanzien van de rechter-commissaris overeenkomstige toepassing; de bemoeiingen van de vervolgingsambtenaar, bij artikel 88 vermeld, worden bij het optreden van de rechter-commissaris door deze zo spoedig mogelijk overgenomen en voortgezet.
2. De rechter-commissaris is bevoegd te bepalen dat van de inhoud van in beslag genomen gesloten pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de post, de telegrafie of een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd, zal worden kennis genomen, voor zover zij klaarblijkelijk voor de verdachte bestemd of van hem afkomstig zijn.
§ 4
BEWARING VAN IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
Artikel 102
1. In beslag genomen voorwerpen worden zoveel mogelijk afgesloten bewaard in een verzegelde omslag.
Op de omslag dient te staan:
- een mededeling van de dag van de inbeslagneming;
- een vermelding van degene bij wie zij in beslag zijn genomen;
- een korte inhoudsopgave, en
- de handtekening van degene, die de omslag verzegeld heeft en vorenbedoelde aantekeningen op de omslag heeft gemaakt.
Indien de voorwerpen niet geschikt zijn om in een omslag te worden afgesloten, wordt aan die voorwerpen een strook gehecht, waarop dezelfde mededeling en vermelding wordt gedaan en die wordt ondertekend.
Kan aan een of ander niet worden voldaan, dan worden de voorwerpen zoveel mogelijk gewaarmerkt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie zij in beslag zijn genomen, een bewijs van ontvangst afgegeven.
2. De in beslag genomen voorwerpen worden, zodra het belang van het onderzoek het toelaat, gesteld onder de hoede van een bij staatsbesluit aangewezen bewaarder.
Artikel 103-23
1. De voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
2. Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag, kan zulk een machtiging door het openbaar ministerie worden verleend aan de bewaarder, dan wel aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft.
3. Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag gedurende langere tijd, kan de rechter voor wie de zaak wordt vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, op vordering van het openbaar ministerie, zodanige machtiging aan de bewaarder verlenen.
4. De in Lijst I behorend bij de Wet op de Verdovende Middelen (S.B. 1998 no. 14) genoemde middelen zijn niet geschikt voor opslag.
Artikel 104
Bij staatsbesluit worden voorschriften gegeven omtrent de wijze, waarop de in beslag genomen voorwerpen worden bewaard en ter beschikking van het onderzoek gehouden, dan wel, ingevolge het voorgaande artikel, worden vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd.
§ 5
TERUGGAVE VAN IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
Artikel 105-24
1. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een in beslag genomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit door de bewaarder teruggegeven aan degene, bij wie het is in beslag genomen en wel tegen bewijs van ontvangst.
2. Indien deze ten overstaan van de vervolgingsambtenaar of van één zijner hulpofficieren verklaart, het voorwerp door een strafbaar feit te hebben onttrokken aan een bepaalde persoon, dan wel geen bezwaar te hebben tegen teruggave van het voorwerp aan een bepaalde persoon, kan het openbaar ministerie het voorwerp doen teruggeven aan die persoon.
3. Buiten het geval van het voorgaande lid, kan het openbaar ministerie het voorwerp doen teruggeven aan een ander dan degene onder wie het is in beslag genomen, indien deze zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem een mededeling van het voornemen tot zodanige teruggave heeft doen betekenen, daarover heeft beklaagd of het beklag ongegrond is verklaard.
4. Als voorwaarde voor teruggave van een voorwerp kan door het openbaar ministerie zekerheidsstelling worden verlangd.
Artikel 106
Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek behoeft het openbaar ministerie een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris voor de uitoefening van de bevoegdheden, toegekend bij het voorgaande artikel. Van het ogenblik af, dat de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, tot aan de einduitspraak behoeft het openbaar ministerie voor deze uitoefening de schriftelijke machtiging van de rechter.
Artikel 107
1. Een last tot teruggave van een in beslag genomen voorwerp is gericht tot de bewaarder.
2. Indien deze aan de last niet kan voldoen, omdat het voorwerp op wettige wijze vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd is, gaat hij over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijs had moeten opbrengen.
3. De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde onder hem gelegd ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
VIERDE AFDELING25
BESLAG OP VORDERINGEN
Vervallen.
Artikel 108-26
Vervallen.
Artikel 109-27
Vervallen.
Artikel 110-28
Vervallen.
Artikel 111-29
Vervallen.
Artikel 112-30
Vervallen.
VIJFDE AFDELING
BINNENTREDEN VAN WONINGEN EN BETREDEN VAN ENKELE
BIJZONDERE PLAATSEN
Artikel 113
1. De opsporingsambtenaar, die niet de hoedanigheid heeft van vervolgingsambtenaar of hulpofficier van justitie, en de deurwaarder, ingevolge enige bepaling van dit Wetboek tot het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner bevoegd, oefenen hun bevoegdheid niet uit, tenzij voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van een lid van het openbaar ministerie dan wel van een bijzondere schriftelijke last van de districts-commissaris.
2. Van het binnentreden ener woning tegen de wil van de bewoner wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt mede van het tijdstip van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt. Dit proces-verbaal wordt onverwijld aan de bewoner in afschrift medegedeeld.
Artikel 114
De schriftelijke last wordt slechts gegeven in een bepaalde zaak en behelst de machtiging om ter verwezenlijking van enig daarbij omschreven bijzonder doel, hetzij in geval van een algemene last alle woningen, hetzij in geval van een bijzondere last bepaald aangewezen woningen, binnen te treden.
Artikel 115
De opsporingsambtenaar of deurwaarder, in een woning tegen de wil van de bewoner binnentredende, kan zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hem aangewezen personen. In dat geval wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.
Artikel 116
In de gevallen waarin krachtens dit Wetboek het betreden van plaatsen is toegelaten, geschiedt dit, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, niet:
1°. in de vergaderzaal van het Parlement, gedurende de vergadering;
2°. in de lokalen waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting;
3°. in de lokalen voor de godsdienst bestemd, gedurende de godsdienstoefening.
ZESDE AFDELING
HANDHAVING DER ORDE TER GELEGENHEID
VAN AMBTSVERRICHTINGEN
Artikel 117
1. Voor de handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen draagt zorg de autoriteit, die met de leiding dier verrichtingen is belast.
2. Deze neemt de nodige maatregelen opdat die ambtsverrichtingen zonder stoornis zullen kunnen plaatsvinden.
3. Indien daarbij iemand de orde verstoort of op enigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken autoriteit, na hem zo nodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, in geval van weigering, hem doen verwijderen en tot de afloop der ambtsverrichtingen in verzekering doen houden.
4. Van een en ander wordt proces-verbaal opgemaakt, dat bij de proces-stukken wordt gevoegd.
ZEVENDE AFDELING
MAATREGELEN TER GELEGENHEID VAN EEN
GERECHTELIJKE PLAATSOPNEMING OF EEN HUISZOEKING
Artikel 118
1. In geval van gerechtelijke plaatsopneming of huiszoeking kan de daarmede belaste autoriteit de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats der gerechtelijke plaatsopneming of der huiszoeking zal verwijderen, zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen.
2. Hij kan de overtreders van het bevel doen vatten en tot de afloop doen aanhouden.
TITEL V
BEËDIGING
Artikel 119
In de gevallen waarin een beëdiging ingevolge de bepalingen van dit Wetboek is voorgeschreven, gelden zo ten aanzien van het afleggen van een eed dan wel van een belofte of bevestiging, als met betrekking tot de wijze van beëdiging, de bepalingen van de wet van 2 augustus 1937, houdende vaststelling van een algemene eedsregeling voor Suriname ( G.B. No. 79 ), zulks op straffe van nietigheid.
TITEL VI
BETEKENIS VAN SOMMIGE IN HET WETBOEK
VOORKOMENDE UITDRUKKINGEN
Artikel 120
Onder opsporingsambtenaren worden verstaan alle personen met de opsporing van het strafbare feit belast.
Artikel 121
Onder vervolgingsambtenaren worden verstaan de ambtenaren, die ingevolge het bepaalde bij het Reglement op de Rechterlijke Macht in Suriname zijn belast met de vervolging der strafbare feiten.
Artikel 122
1. Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.
2. Het geval van ontdekking op heterdaad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na het feit dier ontdekking.
Artikel 123
Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 124
Onder ouders van een minderjarige worden verstaan de ouders die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen.
Artikel 125
Waar een termijn in dagen is uitgedrukt, worden daaronder verstaan vrije dagen, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 126
Onder het voorbereidende onderzoek wordt verstaan het onderzoek hetwelk aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat.
Artikel 127
Onder voorlopige hechtenis wordt verstaan de vrijheidsbeneming ingevolge een bevel van bewaring of verlenging van bewaring, een bevel van gevangenhouding, dan wel een bevel van gevangenneming of verlenging van gevangenneming.
Artikel 128
Onder inbeslagneming van enig voorwerp wordt verstaan het onder zich nemen of gaan houden van dat voorwerp ten behoeve van de strafvordering.
Artikel 128a-31
Onder voorwerpen worden begrepen alle vermogensbestanddelen, zowel roerende en onroerende goederen, alsmede zakelijke en persoonlijke rechten.
31 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
Artikel 129
Bij de beantwoording der vraag of een zaak al dan niet is geëindigd, wordt het rechtsgevolg, bij artikel 235 aan het bekend worden van nieuwe bezwaren verbonden, buiten beschouwing gelaten.
Artikel 130
Onder dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren, onder maand een tijd van dertig dagen.
Artikel 131
Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt begrepen die tot het maken van aantekeningen daaruit.
Artikel 132
Worden verstaan:
onder rechterlijke beslissingen zowel de beschikkingen als de uitspraken;
onder beschikkingen de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder uitspraken de op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder einduitspraken de uitspraken tot schorsing der vervolging of tot verklaring van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid of nietigheid van dagvaarding, en die welke na afloop van het gehele onderzoek op de terechtzitting over de zaak worden gedaan.
TWEEDE BOEK
OPSPORINGSONDERZOEK, GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
EN BESLISSINGEN OMTRENT VERDERE VERVOLGING
TITEL I
HET OPSPORINGSONDERZOEK
EERSTE AFDELING
DE AMBTENAREN
Artikel 133
De Procureur-Generaal waakt voor de richtige opsporing van de strafbare feiten. Hij geeft daartoe bevelen aan de andere leden van het openbaar ministerie.
Artikel 134
1. Met de opsporing der strafbare feiten zijn belast:
1°. de Procureur-Generaal en de andere leden van het openbaar ministerie;
2°. de Districts-Commissarissen;
3°. de ambtenaren van politie;
4°. de buitengewone agenten van politie, indien en voor zover zij daartoe door de Minister van Justitie en Politie zijn aangewezen.
2. De bevoegdheid van de personen genoemd in het voorgaande lid onder 2° en 4°, is beperkt tot het grondgebied waarvoor zij zijn aangesteld.
Artikel 135-32
Met de opsporing van strafbare feiten zijn ook belast zij, aan wier waakzaamheid bij bijzondere wetten de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan of de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een en ander voor zoveel het die feiten betreft.
Artikel 136
1. De Procureur-Generaal en de andere leden van het openbaar ministerie geven bevelen aan de overige personen met de opsporing belast.
2. De opsporingsambtenaren hebben het recht in de uitoefening hunner ambtsverrichtingen de hulp in te roepen van de openbare burgerlijke en van de gewapende macht.
3. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.
Artikel 137
Naar regelen, te stellen bij staatsbesluit, kan het openbaar ministerie in het belang van het onderzoek in strafzaken de medewerking inroepen van personen en lichamen, welke op het gebied der reclassering of der kinderbescherming of op dergelijk gebied werkzaam zijn, en aan deze de nodige opdrachten geven.
Artikel 138
1. Wanneer een lid van het openbaar ministerie persoonlijk de opsporing verricht, doet hij van zijn bevindingen blijken bij proces-verbaal opgemaakt op zijn ambtseed.
2. De overige opsporingsambtenaren maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vierentwintig uren beëdigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.
3. De processen-verbaal worden door de opsporingsambtenaren persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
Artikel 139
Wanneer de vervolgingsambtenaar kennis heeft gekregen van een strafbaar feit, stelt hij het nodige opsporingsonderzoek in en vordert, zo daartoe termen zijn, dat tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek worde overgegaan.
Artikel 140
1. De vervolgingsambtenaar is te allen tijde bevoegd ten einde enige plaatselijke toestand op te nemen of enig voorwerp te bezichtigen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats te betreden met uitzondering van een woning, waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd.
2. De vervolgingsambtenaar kan ambtshalve of op het verzoek van de verdachte een of meer
32 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
deskundigen benoemen ten einde hem voor te lichten of bij te staan, zo nodig, met opdracht het door hem gevorderde onderzoek in te stellen en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. De bepalingen van de vijfde afdeling van de Derde Titel vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 141
In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de vervolgingsambtenaar, die het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek vordert, in afwachting van het optreden van de rechter-commissaris, bij dringende noodzakelijkheid, ten einde een plaatselijke toestand op te nemen of een voorwerp te bezichtigen, elke plaats betreden waar de daad begaan is of sporen heeft achtergelaten.
Artikel 142
Kan het optreden van de vervolgingsambtenaar niet worden afgewacht, dan heeft ook ieder zijner hulpofficieren de bevoegdheden bij de artikelen 140 en 141 omschreven.
Artikel 143
Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing zijn hulpofficieren van justitie:
1°. de Districts-Commissarissen;
2°. de ambtenaren van politie, daartoe door de Minister van Justitie en Politie aangewezen.
Artikel 144
De opsporingsambtenaren, die geen lid van het openbaar ministerie en geen hulpofficier zijn, doen hun processen-verbaal, de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, alsook de opgave als beledigde partij, met de in beslag genomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de hulpofficieren van justitie, onder wiens bevel of toezicht zij staan.
Artikel 145
De hulpofficieren van justitie doen de processen-verbaal, bij hen ingekomen of door hen opgemaakt, alsook de opgaven als beledigde partij, en de in beslag genomen voorwerpen toekomen aan de vervolgingsambtenaar, tenzij deze anders beslist.
Artikel 146
Onverminderd het bepaalde in bijzondere wetten doen de personen bedoeld bij artikel 135 hun processen-verbaal en de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, alsook de opgaven als beledigde partij, met de in beslag genomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de vervolgingsambtenaar, tenzij deze anders beslist.
Artikel 147
Na overeenkomstig de artikelen 142, 144, 145 en 146 te hebben gehandeld, wachten de hulpofficieren van justitie en de overige opsporingsambtenaren de nadere bevelen van de vervol-gingsambtenaar af; gedoogt het belang van het onderzoek zodanig afwachten niet, dan zetten zij het onderzoek inmiddels voort, teneinde de zaak tot meer klaarheid te brengen. Van dit onderzoek doen zij blijken bij proces-verbaal, waarmede zij handelen overeenkomstig de artikelen 144, 145 of 146.
TWEEDE AFDELING
AANGIFTEN, KLACHTEN EN OPGAVEN ALS BELEDIGDE PARTIJ
Artikel 148-33
1. Ieder die kennis draagt van een der misdrijven, omschreven in de artikelen 128-145a en 149 van het Wetboek van Strafrecht, in Titel VII van het Tweede Boek van dat Wetboek, voor zover daardoor levensgevaar is veroorzaakt of in de artikelen 347-359 van dat Wetboek, van mensenroof of van verkrachting dan wel van het voornemen tot een dezer misdrijven, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.
2. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem die door de aangifte gevaar zou doen ontstaan voor een vervolging van zichzelven of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.
Artikel 149
Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen.
Artikel 150
Openbare colleges of ambtenaren, die in de uitoefening hunner bediening kennis bekomen van een strafbaar feit en die niet met de opsporing van dit feit zijn belast, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen, met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken, aan de vervolgingsambtenaar of aan een zijner hulpofficieren.
Artikel 151-34
1. De aangifte van enig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.
2. De mondelinge aangifte wordt door de ambtenaar die haar ontvangt op schrift gesteld en na voorlezing door hem met de aangever of diens gemachtigde ondertekend. Indien deze niet kan tekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.
3. De schriftelijke aangifte wordt door de aangever of diens gemachtigde ondertekend.
4. De schriftelijke volmacht, of zo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.
5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 148 en 149, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 150, de daarbij genoemde ambtenaren verplicht.
6. Artikel 145 is van toepassing.
Artikel 152-35
1. Bij strafbare feiten alleen op grond van een klacht vervolgbaar, geschiedt deze klacht mondeling of schriftelijk bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de tot de klacht gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klacht bestaat in een aangifte met verzoek tot vervolging.
2. Het tweede, derde en vierde lid, van het voorgaande artikel zijn van toepassing.
3. Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 153
1. Tot het ontvangen der klachten is elke vervolgingsambtenaar en elke hulpofficier van justitie bevoegd en verplicht.
2. Artikel 145 is van toepassing.
Artikel 154-36
1. De intrekking der klacht geschiedt bij de ambtenaren, op de wijze en in de vorm voor het doen der klacht bij de artikelen 151, 152 en 153 bepaald.
2. Artikel 145 is van toepassing.
Artikel 155
Ieder die door het strafbare feit van een ander schade heeft geleden, kan zich opgeven als beledigde partij. Ten aanzien van die opgave is artikel 151, eerste tot vierde lid, van overeenkom-stige toepassing. De opsporingsambtenaren zijn tot het ontvangen van de opgave verplicht.
DERDE AFDELING
BESLISSINGEN OMTRENT VERVOLGING
Artikel 156
1. Indien naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek het openbaar ministerie van oordeel is dat vervolging moet plaatshebben, gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over.
2. Van vervolging kan worden afgezien ook op gronden aan het algemeen belang ontleend.
TITEL II
DE RECHTER-COMMISSARIS BELAST MET DE
BEHANDELING VAN STRAFZAKEN
EERSTE AFDELING
BENOEMING EN ONTSLAG
Artikel 157
1. Het Hof van Justitie benoemt, gehoord de Procureur-Generaal, een of meer zijner leden of leden-plaatsvervangers tot rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantongerechten.
2. De benoeming geschiedt voor de tijd van twee jaren. Dadelijke herbenoeming vindt slechts op verzoek plaats.
3. De rechter-commissaris kan op zijn verzoek om gewichtige redenen voor de afloop van zijn diensttijd door het Hof van Justitie, de Procureur-Generaal gehoord, worden ontslagen.
4. De rechter-commissaris zet na afloop van zijn diensttijd de door hem aangevangen behandeling ener zaak voort en brengt die ten einde.
Artikel 158
Bij verhindering of ontstentenis van een der rechter-commissarissen wordt de dienst waargenomen door één zijner ambtgenoten, dan wel, indien ook deze verhinderd zijn, door één der leden of leden-plaatsvervangers van het Hof van Justitie, door de President van het Hof daartoe aangewezen.
TWEEDE AFDELING
VERRICHTINGEN VAN DE RECHTER-COMMISSARIS
IN HET ALGEMEEN
Artikel 159
1. De rechter-commissaris wordt bij zijn verrichtingen bijgestaan door de griffier.
2. Bij verhindering of ontstentenis van deze kan de rechter-commissaris in dringende gevallen een persoon aanwijzen, ten einde voor bepaald aan te wijzen verrichtingen als griffier op te treden. Deze plaatsvervangende griffier zal voor de aanvang zijner werkzaamheden in handen van de rechter-commissaris de eed of belofte afleggen dat hij zijn taak naar behoren zal vervullen.
Artikel 160
1. De rechter-commissaris doet door de griffier een nauwkeurig proces-verbaal opmaken van hetgeen bij het onderzoek is verklaard, verricht en voorgevallen of door hem is waargenomen; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
2. Indien dit tot juist begrip van een verklaring of om andere redenen gewenst is, of indien de verdachte, getuige of deskundige of de raadsman dit verlangt, doet hij ook de vraag naar aanleiding waarvan de verklaring is afgelegd, in het proces-verbaal opnemen.
3. Indien de verdachte, getuige of deskundige of de raadsman verlangt dat enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen, geschiedt dat, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk.
Artikel 161
Geen vragen worden gesteld welke de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
Artikel 162
1. Iedere getuige, deskundige of verdachte ondertekent zijn verklaring nadat die hem is voorgelezen of door hem is gelezen, en hij verklaard heeft daarbij te volharden.
2. Bij gebreke van ondertekening wordt de weigering of de oorzaak van het beletsel vermeld.
Artikel 163
1. Tussen de regels van het proces-verbaal wordt niet geschreven.
2. De doorhalingen en verwijzingen worden ondertekend of gewaarmerkt door de rechter-commissaris en de griffier, en door hem op wiens verklaring de doorhaling of verwijzing betrekking heeft. Bij gebreke van ondertekening of waarmerking wordt de weigering of de oorzaak van het beletsel vermeld.
3. Hetgeen in strijd met dit artikel in het proces-verbaal is opgenomen, is van onwaarde.
Artikel 164
Het proces-verbaal wordt door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Artikel 165
1. De rechter-commissaris kan, zoveel mogelijk in overleg met de vervolgingsambtenaar, in het belang van het onderzoek, het doen van nasporingen opdragen en bevelen geven aan de ambtenaren genoemd in artikel 134 onder de nummers 2, 3 en 4 en aan de personen genoemd in artikel 135.
2. De rechter-commissaris heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 137 aan het openbaar ministerie is toegekend.
Artikel 166
Indien bij afwezigheid van de vervolgingsambtenaar gedurende het onderzoek enig strafbaar feit wordt begaan, doet de rechter-commissaris daarvan een proces-verbaal opmaken en dat toekomen aan het openbaar ministerie. Hij kan tevens, in de gevallen en op de gronden in artikel 56 vermeld, ambtshalve een bevel tot bewaring tegen de verdachte uitvaardigen. De bepalingen van de Tweede Afdeling van de Vierde Titel van het Eerste Boek zijn dan van toepassing.
Artikel 167
1. Het Hof van Justitie waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek.
2. Het kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het
verzoek van de verdachte, zich de proces-stukken doen overleggen en de onverwijlde of spoedige beëindiging van het onderzoek bevelen.
TITEL III
GANG VAN HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
EERSTE AFDELING
DE VORDERING VAN DE VERVOLGINGSAMBTENAAR
Artikel 168
1. Indien de vervolgingsambtenaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 139 ten aanzien van een strafbaar feit een gerechtelijk vooronderzoek nodig acht, vordert hij dat door de rechter-commissaris onverwijld daartoe zal worden overgegaan.
2. In de vordering wordt het feit omschreven zo nauwkeurig als in deze stand der zaak mogelijk is.
3. Die vordering of, zo de verdachte eerst later bekend wordt, een onverwijld in te dienen nadere vordering wijst de verdachte aan.
Artikel 169
1. De vervolgingsambtenaar dient ook een nadere vordering in, zodra het gerechtelijk vooronderzoek tot andere strafbare feiten moet worden uitgebreid, en zodra het belang van het onderzoek de indiening toelaat, wanneer een meer nauwkeurige omschrijving van het feit mogelijk is geworden.
2. Zodra de rechter-commissaris, al of niet na verzoek van de verdachte, oordeelt dat een nadere vordering nodig is, geeft hij daarvan schriftelijk kennis aan de vervolgingsambtenaar.
Artikel 170
1. De rechter-commissaris deelt de vervolgingsambtenaar de inhoud van de stukken betrekking hebbende op het gerechtelijk vooronderzoek mede, zo dikwijls deze dit verlangt.
2. Indien de inhoud van die stukken de vervolgingsambtenaar daartoe aanleiding geeft, doet hij de vereiste vorderingen tot nader onderzoek.
Artikel 171
Indien de rechter-commissaris oordeelt dat tot het gerechtelijk vooronderzoek geen grond bestaat, verklaart hij dit bij een met redenen omklede beschikking.
TWEEDE AFDELING
INSTELLEN VAN HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
Artikel 172-37
1. Indien tot het instellen van het onderzoek wordt overgegaan, worden zo spoedig en zo dikwijls het belang der zaak dit vordert, verdachten, getuigen en deskundigen gehoord.
2. Bestaat een redelijk vermoeden dat de verdachte wederrechtelijk voordeel van enig belang heeft verkregen, dan kan het gerechtelijk vooronderzoek mede worden gericht op de bepaling van dit voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 54d van het Wetboek van Strafrecht.
3. Op uitnodiging van de rechter-commissaris of voorzover deze op een daartoe gedaan verzoek verklaard heeft daartegen geen bezwaar te hebben, kan de vervolgingsambtenaar de verhoren geheel of gedeeltelijk bijwonen. Hij is daartoe steeds bevoegd, indien de raadsman bij het verhoor tegenwoordig is. In dit geval bevordert de rechter-commissaris, op het verzoek van de vervolgingsambtenaar, dat deze bij de verhoren tegenwoordig kan zijn, zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
4. De vervolgingsambtenaar kan, ook wanneer hij de verhoren niet bijwoont, de vragen opgeven, die hij wenst te zien gesteld.
Artikel 173
1. Voor zover het belang van het onderzoek dit naar het oordeel van de rechter-commissaris niet verbiedt, is de raadsman bevoegd de verhoren bij te wonen. De rechter-commissaris bevordert, op het verzoek van de raadsman, dat deze bij de verhoren tegenwoordig kan zijn, zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
2. Indien de raadsman het verhoor bijwoont, nodigt de rechter-commissaris hem uit om in of buiten tegenwoordigheid van de te verhoren persoon de vragen op te geven, die hij wenst te zien gesteld.
3. Indien de raadsman het verhoor niet bijwoont kan hij de vragen opgeven, die hij wenst te zien gesteld.
4. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de raadsman van een verdachte die zich naar het oordeel van de rechter-commissaris desbewust en zonder dat van een geldige reden van verhindering blijkt, aan zijn verschijning in het gerechtelijk vooronderzoek onttrekt.
Artikel 174
Indien er naar zijn oordeel gegrond vermoeden bestaat dat de getuige of de deskundige niet ter terechtzitting zal kunnen verschijnen, nodigt de rechter-commissaris de vervolgingsambtenaar, de verdachte en de raadsman tot bijwoning van het verhoor uit, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt.
Artikel 175
De rechter-commissaris neemt de nodige maatregelen om te beletten dat de ten verhore verschenen verdachte, getuigen en deskundigen zich voor of tijdens hun verhoor met elkander onderhouden.
Artikel 176-38
1. De verdachten, getuigen en deskundigen worden ieder afzonderlijk verhoord.
2. De rechter-commissaris kan hen echter hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, tegenover elkander stellen of in elkanders tegenwoordigheid verhoren.
Artikel 177-39
1. De rechter-commissaris vraagt de verdachten, getuigen naar de naam en voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats; voorts de verdachte naar geboorteplaats, alsmede de getuigen en deskundigen naar hun godsdienst. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en de deskundigen, of zij diens bloedverwanten of aangehuwden zijn, en, zo ja, in welke graad.
2. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een bepaald gegeven, bedoeld in lid 1 van dit artikel, achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd; de rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
3. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in lid 2 van dit artikel toepassing heeft gevonden.
4. In geval van een verhoor van een bedreigde getuige vindt het bepaalde in lid 1 van dit artikel toepassing.
Artikel 178
1. Indien een verdachte, getuige of deskundige de Nederlandse taal niet verstaat, wordt door de rechter-commissaris een tolk benoemd, die de leeftijd van achttien jaren moet hebben bereikt.
2. Indien een verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig horen of spreken kan, bepaalt de rechter-commissaris dat de vragen of antwoorden schriftelijk zullen geschieden.
3. Kan de in het voorgaande lid bedoelde verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig lezen of schrijven, dan kan de rechter-commissaris een daartoe geschikte persoon tot tolk benoemen.
4. De tolk wordt, zo nodig, op bevel van de rechter-commissaris gedagvaard. Deze laat hem onder ede verklaren dat hij zijn taak naar zijn beste weten zal vervullen, tenzij hij voor geregelde dienstverleningen als beëdigd tolk is toegelaten.
Indien de in het vorige lid bedoelde persoon de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij op straffe van nietigheid, niet beëdigd, doch aangemaand zijn taak naar behoren te vervullen.
Artikel 179
1. De rechter-commissaris kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, ten einde enige plaatselijke toestand op te nemen of een voorwerp te bezichtigen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats betreden met uitzondering van een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd.
2. Is de plaats een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd, dan wordt voor het binnentreden het verlof van het Hof van Justitie vereist.
3. Bij dringende noodzakelijkheid kan echter de rechter-commissaris zonder dat verlof binnentreden, mits vergezeld door een vervolgingsambtenaar of bij verhindering of ontsten-tenis van deze door het hoofd van het plaatselijk bestuur.
4. Van het binnentreden wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt.
5. De rechter-commissaris kan bepalen dat de verdachte, de getuigen en de deskundigen op de plaats zullen worden verhoord.
Artikel 180
1. De rechter-commissaris geeft tijdig schriftelijk kennis van de voorgenomen gerechtelijke plaatsopneming aan de vervolgingsambtenaar en, voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, aan de verdachte en diens raadsman.
2. De vervolgingsambtenaar kan bij iedere gerechtelijke plaatsopneming tegenwoordig zijn. De verdachte en zijn raadsman worden, voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt door de rechter-commissaris toegelaten de gerechtelijke plaatsopneming geheel of gedeeltelijk bij te wonen; zij kunnen verzoeken dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Artikel 181
De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, en, in geval van dringende noodzakelijkheid, bovendien degenen ten aanzien van wie vermoed wordt dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of aan de kleding dragen, aan hun persoon zullen worden onderzocht.
Artikel 182
Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, zal worden ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt de rechter-commissaris hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden inrichting tot verpleging of genezing bestemd.
Artikel 183
1. Het bevel bedoeld bij artikel 182, is met redenen omkleed en wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de verdachte en zijn raadsman, indien hij er een heeft, ter zake zijn gehoord of opgeroepen. De rechter-commissaris nodigt de vervolgingsambtenaar uit bij het verhoor tegenwoordig te zijn.
2. Het bevel houdende last tot overbrenging, en dat waarbij een daartoe strekkend verzoek van de verdachte is afgewezen, worden deze onverwijld betekend.
3. De verdachte of diens raadsman kan van die bevelen binnen acht dagen na de betekening in
hoger beroep komen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist.
4. Het Hof kan, ook in geval van hoger beroep van de vervolgingsambtenaar, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een nader onderzoek doen instellen en zich de daartoe betrekkelijke stukken doen overleggen.
Artikel 184
1. Het verblijf in de inrichting geldt als voorlopige hechtenis, mag de termijn van zes weken niet te boven gaan, en eindigt zodra de verdachte in vrijheid moet worden gesteld.
2. De rechter-commissaris kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op verzoek van de verdachte of diens raadsman, te allen tijde bevelen dat het verblijf in de inrichting een einde zal nemen.
Artikel 185
1. Indien de rechter-commissaris blijkt dat bij het instellen van het gerechtelijk vooronderzoek vormen zijn verzuimd, op straffe van nietigheid voorgeschreven, beveelt hij, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op verzoek van de verdachte of diens raadsman, zo mogelijk het herstel van het verzuim, onder aanwijzing van de verrichtingen welke daartoe opnieuw zullen geschieden.
2. Bij het verzuim van vormen, waarop geen nietigheid is gesteld, kan hij op gelijke wijze bevelen dat het verzuim worde hersteld.
3. Bij verzuim of nietigheid van een wettelijk voorgeschreven betekening beveelt hij op gelijke wijze, zo mogelijk, dat de betekening alsnog zal geschieden.
DERDE AFDELING
HET VERHOOR VAN DE VERDACHTE
Artikel 186
1. De rechter-commissaris doet, zo dikwijls hij dit nodig oordeelt, de verdachte, zo deze in verzekerde bewaring is, voor zich verschijnen. Hij kan de dagvaarding van de verdachte, die in vrijheid is, bevelen.
2. In geen geval wordt het gerechtelijk vooronderzoek gesloten voordat de verdachte is gehoord, althans opgeroepen.
Artikel 187
1. Indien de verdachte verhinderd is te verschijnen, kan zijn verhoor geschieden op de plaats waar hij zich ophoudt.
2. De rechter-commissaris kan daartoe met de personen door hem aangewezen, en met inachtneming van de bepalingen van artikel 179, elke plaats betreden.
Artikel 188-40
1. Indien de verdachte in vrijheid is en niet op de dagvaarding verschijnt, kan de rechter-
commissaris hem andermaal doen dagvaarden.
2. Indien het een feit betreft, waarvoor de verdachte in voorlopige hechtenis kan worden gesteld, kan de rechter-commissaris een bevel tot medebrenging uitvaardigen.
Artikel 189
1. Telkens ter gelegenheid van het eerste verhoor van de verdachte, nadat een vordering van de vervolgingsambtenaar, als vermeld in de artikelen 168 en 169, is ingekomen, wordt hem door de rechter-commissaris een afschrift dier vordering ter hand gesteld.
2. De rechter-commissaris kan echter bevelen dat de vordering reeds vóór het verhoor aan de verdachte zal worden betekend.
Artikel 190
1. De verdachte kan bij zijn verhoor mondeling getuigen en deskundigen alsmede feiten ten onderzoek opgeven. Bij het procesverbaal wordt, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, van een en ander melding gemaakt, met korte aanduiding van hetgeen de getuigen en deskundigen volgens de opgave van de verdachte zouden kunnen verklaren.
2. Indien de rechter-commissaris bezwaar heeft, hetzij tegen het vermelden van een en ander in het proces-verbaal, hetzij tegen het verhoren van de opgegeven getuigen of deskundigen, hetzij tegen het onderzoek naar de opgegeven feiten, deelt hij zijn weigering om tot een of ander over te gaan, bij het verhoor of het eerstvolgend verhoor aan de verdachte mede.
3. De verdachte kan binnen drie dagen daarna tegen die weigering een bezwaarschrift indienen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist.
Artikel 191
De verdachte wordt bij zijn verhoor mondeling mededeling gedaan van de verklaringen van getuigen en deskundigen, die buiten zijn tegenwoordigheid zijn gehoord, voorzover naar het oordeel van de rechter-commissaris het belang van het onderzoek dit niet verbiedt. Wordt de verdachte de wetenschap van bepaalde opgaven onthouden, dan geeft de rechter-commissaris hem mondeling te kennen dat de mededeling niet volledig is.
VIERDE AFDELING
HET VERHOOR VAN DE GETUIGE
Artikel 192-41
1. De rechter-commissaris verhoort de getuige, wiens verhoor door hem wenselijk wordt geoordeeld, door de rechter wordt bevolen of door de vervolgingsambtenaar wordt gevorderd. Hij kan diens dagvaarding bevelen.
2. De vervolgingsambtenaar kan bij met redenen omklede beslissing weigeren een bevel van de rechter-commissaris tot dagvaarding als bedoeld in lid 1 van dit artikel ten uitvoer te leggen, indien de vervolgingsambtenaar op grond van zijn aanvankelijk oordeel, dat de getuige voldoet aan de in artikel 206a lid 1 onder a en b genoemde voorwaarden, hem heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 206c tot en met 206f zal worden verhoord; na de weigering onverwijld en schriftelijk ter
kennis van de rechter-commissaris en de verdachte te hebben gebracht, dient de vervolgingsambtenaar, indien hij zulks nog niet heeft gedaan, de vordering, bedoeld in artikel 206a lid 1, in.
3. Het bepaalde in lid 2 blijft van toepassing in geval van een dagvaarding van een bedreigde getuige.
Artikel 193
1. I ndien de getuige verhinderd is te verschijnen, kan zijn verhoor geschieden op de plaats waar hij zich ophoudt.
2. De rechter-commissaris kan daartoe met de personen door hem aangewezen, en met inachtneming van de bepalingen van artikel 179 elke plaats betreden.
Artikel 194-42
1. Ieder die als getuige is gedagvaard, is verplicht voor de rechter-commissaris te verschijnen.
2. Indien de getuige niet op de dagvaarding verschijnt kan de rechter-commissaris hem andermaal doen dagvaarden of een bevel tot medebrenging uitvaardigen.
Artikel 195
De getuige verklaart de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
Artikel 196
1. De rechter-commissaris laat, indien hij zulks nodig acht of op vordering van het openbaar ministerie, de getuige onder ede verklaren dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
2. Indien een getuige met gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner geestvermogens, naar het oordeel van de rechter-commissaris, de betekenis van de eed niet voldoende beseft, of indien een getuige de leeftijd van vijftien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij, op straffe van nietigheid, niet beëdigd doch aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
3. Van de reden der aanmaning wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.
Artikel 197
Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich verschonen:
1°. des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de rechte lijn;
2°. des verdachten of mede-verdachten bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot de derde graad ingesloten;
3°. des verdachten of mede-verdachten echtgenoot of vroegere echtgenoot, dan wel de persoon, met wie de verdachte of de mede-verdachte duurzaam feitelijk samenwoont of heeft samengewoond. Van die samenwoning moet uit het bevolkingsregister blijken, behoudens tegenbewijs.
Artikel 198
Van het geven van getuigenis of het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd.
Artikel 199
De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden ener hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf of een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot dan wel de persoon, met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont of samengewoond heeft, aan het gevaar ener strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
Artikel 199a-43
De getuige die uit hoofde van zijn ambt of beroep betrokken is bij het verhoor van een bedreigde getuige of van een daaraan voorafgaand verhoor van die getuige tijdens het voorbereidend onderzoek, kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, voor zover zulks voor het verborgen houden van de identiteit van de bedreigde getuige noodzakelijk is.
Artikel 200
1. De getuige legt zijn verklaring af, zonder zich van een schriftelijk opstel te mogen bedienen.
2. De rechter-commissaris kan echter om bijzondere redenen de getuige toestaan, bij zijn verklaring zodanig gebruik te maken van geschriften of schriftelijke aantekeningen als hij veroorloven zal.
Artikel 201
1. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de gestelde vragen te antwoorden of de van hem gevorderde verklaring, eed of belofte af te leggen, beveelt de rechter-commissaris, zo dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte dat de getuige in gijzeling zal worden gesteld totdat het Hof van Justitie daaromtrent zal hebben beslist.
2. De rechter-commissaris doet binnen twee dagen na de aanvang van de gijzeling verslag aan het Hof van Justitie, tenzij de getuige inmiddels uit de gijzeling is ontslagen. Het Hof beveelt zo spoedig mogelijk, dat de getuige in gijzeling zal worden gehouden of daaruit zal worden ontslagen. De getuige wordt tevoren gehoord, althans opgeroepen.
Artikel 202
1. Het bevel van het Hof dat de getuige in gijzeling zal worden gehouden, is voor niet langer dan twaalf dagen geldig.
2. Het Hof kan echter gedurende het gerechtelijk vooronderzoek op verslag van de rechter-commissaris of op vordering van de vervolgingsambtenaar, telkens dat bevel met ten hoogste twaalf dagen verlengen. De getuige wordt telkens tevoren gehoord, althans opgeroepen.
Artikel 203
1. De rechter-commissaris beveelt het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra deze aan zijn verplichtingen heeft voldaan of zijn getuigenis niet meer nodig is.
2. Het Hof kan te allen tijde hetzij ambtshalve, hetzij op het verslag van de rechter-commissaris of op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de getuige, diens ontslag uit de gijzeling bevelen. De getuige wordt gehoord, althans opgeroepen.
3. In ieder geval gelast de vervolgingsambtenaar het ontslag uit de gijzeling zodra de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek onherroepelijk is geworden.
Artikel 204
Alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd of waarbij een verzoek van de getuige tot ontslag uit de gijzeling wordt afgewezen, zijn met redenen omkleed en worden onverwijld aan de getuige betekend.
Artikel 205
1. Gedurende de gijzeling kan de getuige zich beraden met een advocaat binnen Suriname de praktijk uitoefenende. In bijzondere gevallen kan het Hof van Justitie op verzoek van de getuige aan advocaten, die elders praktijk uitoefenen, toestaan als raadsman op te treden.
2. De advocaat heeft vrije toegang tot de getuige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
3. De rechter-commissaris staat de advocaat op diens verzoek toe van de processen-verbaal betreffende de verhoren van de getuige kennis te nemen.
4. Hij kan voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, de advocaat op diens verzoek toestaan ook van de overige proces-stukken kennis te nemen.
Artikel 206
Wanneer de getuigenis van de President van de Republiek gedurende het gerechtelijk vooronderzoek vereist mocht worden en hij toegestemd zal hebben gehoord te worden, zal de rechter-commissaris zich met de griffier ten Paleize begeven, ten einde aldaar de verklaring van de President te ontvangen.
VIERDE AFDELING A44
BEDREIGDE GETUIGEN
Artikel 206a-45
1. De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:
a. de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en
b. de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen; in het andere geval wijst hij de vordering of het verzoek af.
2. De vervolgingsambtenaar, de verdachte en diens raadsman, en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord.
3. De rechter-commissaris gaat niet over tot het verhoor van de getuige, zolang tegen zijn beschikking nog hoger beroep openstaat en, zo dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt; in dat geval houdt de rechter-commissaris het proces-verbaal van verhoor van de getuige onder zich totdat op het hoger beroep is beslist.
Artikel 206b-46
1. De ingevolge artikel 206a lid 1 gegeven beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de vervolgingsambtenaar en betekend aan de verdachte en de getuige, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld.
2. Tegen de beschikking staat voor de vervolgingsambtenaar binnen veertien dagen na de dagtekening van de beschikking en voor de verdachte en de getuige binnen veertien dagen na de betekening daarvan hoger beroep open bij het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd.
3. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk; indien het hoger beroep tegen een overeenkomstig artikel 206a lid 1 gegeven bevel gegrond wordt geoordeeld en de rechter-commissaris de getuige reeds met inachtneming van de artikelen 206c tot en met 206f heeft verhoord, draagt de rechter-commissaris zorg dat het proces-verbaal van verhoor van de getuige wordt vernietigd; de rechter-commissaris maakt hiervan proces-verbaal op; artikel 206f is van overeenkomstige toepassing.
4. Tegen de beschikking van het gerecht is hoger beroep niet toegelaten.
Artikel 206c-47
1. Voorafgaand aan het verhoor van een bedreigde getuige stelt de rechter-commissaris zich op de hoogte van diens identiteit en vermeldt in het proces-verbaal dit te hebben gedaan.
2. De getuige wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 196 beëdigd of aangemaand.
3. De rechter-commissaris verhoort de bedreigde getuige op een zodanige wijze dat zijn identiteit verborgen blijft.
Artikel 206d-48
1. Indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de bedreigde getuige zulks vordert, kan de rechter-commissaris bepalen dat de verdachte of diens raadsman dan wel beiden het verhoor van de bedreigde getuige niet mogen bijwonen; in het laatste geval is ook de vervolgingsambtenaar niet bevoegd daarbij tegenwoordig te zijn.
2. De rechter-commissaris stelt de vervolgingsambtenaar, de verdachte of diens raadsman, indien hij het verhoor van de getuige niet heeft bijgewoond, zo spoedig mogelijk in kennis van de inhoud van de door de getuige afgelegde verklaring, hem de gelegenheid biedend schriftelijk de vragen op te geven die hij gesteld wenst te zien; tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt, kunnen vragen reeds voor de aanvang van het verhoor worden opgegeven.
3. Ingeval de rechter-commissaris belet dat een door de bedreigde getuige gegeven antwoord ter kennis komt van de vervolgingsambtenaar, de verdachte of diens raadsman, doet de rechter-commissaris in het proces-verbaal opnemen dat de gestelde vraag door de bedreigde getuige is beantwoord.
Artikel 206e-49
Tijdens het verhoor onderzoekt de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van de bedreigde getuige en legt daaromtrent in het proces-verbaal rekenschap af.
Artikel 206f-50
1. De rechter-commissaris neemt, zoveel mogelijk in overleg met de vervolgingsambtenaar, de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de identiteit van de bedreigde getuige en de getuige, ten aanzien van wie een verzoek of vordering als bedoeld in artikel 206a lid 1 is ingediend zolang daaromtrent nog niet onherroepelijk is beslist, verborgen te houden.
2. Hij is bevoegd voor dat doel in processtukken gegevens betreffende de identiteit van de getuige onvermeld te laten of processtukken te anonimiseren.
3. De anonimisering wordt door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend of gewaarmerkt.
VIJFDE AFDELING
DESKUNDIGEN
Artikel 207
1. De rechter-commissaris kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de
.
vervolgingsambtenaar of het verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen, ten einde hem voor te lichten of bij te staan en, zo nodig, met opdracht het door hem gevorderde onderzoek in te stellen en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. Hij kan hun dagvaarding bevelen.
2. De verdachte is bevoegd te verzoeken dat een of meer door hem aanbevolen personen als deskundigen zullen worden benoemd. Indien het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, kiest de rechter-commissaris een of meer der deskundigen uit de door de verdachte aanbevolen personen.
3. Ten aanzien van de deskundigen en hun verhoor vinden de artikelen 193 en 194 alsmede de artikelen 197-200 overeenkomstige toepassing.
4. Ieder die tot deskundige is benoemd, is verplicht de door de rechter-commissaris gevorderde diensten te bewijzen.
Artikel 208
1. De rechter-commissaris laat de deskundige onder ede verklaren, dat hij zijn taak naar zijn beste weten zal vervullen.
2. Van degene die, op vordering van het openbaar ministerie door het Hof van Justitie, als vaste gerechtelijke deskundige is beëdigd, wordt ter zake van het uitbrengen van een schriftelijk verslag geen nadere eed gevorderd.
Artikel 209
De rechter-commissaris bepaalt het tijdstip waarop het onderzoek der deskundigen zal worden aangevangen, en de termijn binnen welke dit zal moeten zijn afgelopen; deze termijn kan door de rechter-commissaris worden verlengd.
Artikel 210
1. De rechter-commissaris geeft de vervolgingsambtenaar schriftelijk of mondeling kennis van de aan de deskundigen verleende opdracht, van tijd en plaats van hun onderzoek en van de uitslag daarvan.
2. Indien het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, geeft de rechter-commissaris de verdachte en diens raadsman schriftelijk kennis van de aan de deskundigen verleende opdracht en van tijd en plaats van hun onderzoek.
3. Van de uitslag daarvan geschiedt gelijke kennisgeving, zodra het belang van het onderzoek dit toelaat.
Artikel 211
1. Het onderzoek der deskundigen geschiedt in tegenwoordigheid van de rechter-commissaris, indien deze dat nodig oordeelt.
2. De rechter-commissaris kan, indien het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, bepalen dat de verdachte wie van de opdracht aan deskundigen gedaan, is kennis gegeven, en diens raadsman, het onderzoek der deskundigen geheel of gedeeltelijk zullen kunnen bijwonen. De vervolgingsambtenaar kan bij het onderzoek tegenwoordig zijn.
3. De vervolgingsambtenaar, de verdachte en diens raadsman hebben, ook indien het onderzoek der deskundigen buiten hun tegenwoordigheid geschiedt, de bevoegdheid met betrekking tot dat onderzoek aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken. Desverlangd wordt aan de deskundigen en aan de verdachte de gelegenheid gegeven om ten overstaan of, voor zover zulks in het belang van het onderzoek noodzakelijk schijnt, door bemiddeling van de rechter-commissaris een onderhoud te hebben. Ten aanzien van de vervolgingsambtenaar en de raadsman is daarbij het tweede lid van artikel 180 van overeenkomstige toepassing.
4. De rechter-commissaris stelt de deskundigen van de opmerkingen en aanwijzingen, voor zover deze geschied zijn buiten hun tegenwoordigheid , mondeling of schriftelijk in kennis.
Artikel 212
1. De verdachte aan wie van de opdracht aan deskundigen gedaan, is kennisgegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen. Deze heeft het recht bij het onderzoek door de deskundigen, die door de rechter-commissaris zijn benoemd, tegenwoordig te zijn. Hij kan daarbij de nodige aanwijzingen geven en opmerkingen maken.
2. De rechter-commissaris kan om redenen in de persoon gelegen, de toelating van een bepaalde aangewezen deskundige tot het onderzoek weigeren.
3. Hij onderwerpt alsdan onverwijld zijn weigering aan het oordeel van het Hof van Justitie dat alsnog de toelating kan bevelen.
4. In geen geval mag, tenzij de rechter-commissaris hierin bewilligt, door de aanwijzing vertraging in de aanvang of de loop van het onderzoek plaatshebben.
Artikel 213
1. De verdachte aan wie van de uitslag van het onderzoek is kennis gegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft het verslag der door de rechter-commissaris benoemde deskundige te onderzoeken. Het tweede en derde lid van het voorgaande artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
2. In geen geval mag, tenzij de rechter-commissaris hierin bewilligt, door de aanwijzing vertraging in de loop van het gerechtelijk vooronderzoek plaatshebben.
3. De rechter-commissaris verleent aan de aangewezen deskundige inzage of afschrift van het verslag, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 214
1. Met betrekking tot de door de verdachte overeenkomstig een der beide voorgaande artikelen aangewezen deskundige zijn de artikelen 193, 194, 208-210 en 211, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Die deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit. Dit verslag wordt schriftelijk of mondeling uitgebracht, naar gelang de rechter-commissaris dit vordert.
3. De deskundige, die door de verdachte is aangewezen, ontvangt uit 's Lands kas een vergoeding op dezelfde voet als de deskundige die door de rechter-commissaris is benoemd.
Artikel 215
Ingeval hetzij de wijze waarop het onderzoek door de deskundigen is geschied, hetzij het verschil van de deskundigen omtrent de feiten, hetzij het verschil in oordeelvelling, daartoe aanleiding geeft, kan de rechter-commissaris, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, het onderzoek aan een of meer andere deskundigen opdragen. De voorgaande artikelen dezer afdeling en artikel 216 zijn van toepassing.
Artikel 216
De rechter-commissaris kan de deskundigen geheimhouding opleggen.
ZESDE AFDELING
SLUITING VAN HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
Artikel 217-51
1. Indien de rechter-commissaris oordeelt dat het gerechtelijk vooronderzoek is voltooid of dat tot voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij een beschikking waarin de reden der sluiting is vermeld.
2. De rechter-commissaris doet deze beschikking toekomen aan de vervolgingsambtenaar en, indien deze bekend is, aan de verdachte.
3. Indien de vervolgingsambtenaar aan de rechter-commissaris schriftelijk mededeelt dat van verdere vervolging wordt afgezien, eindigt het gerechtelijk vooronderzoek.
Artikel 218-52
Vervallen.
Artikel 219-53
Vervallen.
Artikel 220-54
1. Indien het instellen of voortzetten der vervolging krachtens artikel 4 door het Hof van Justitie is bevolen, vindt de mededeling in artikel 217 lid 3, genoemd, niet plaats, dan nadat het Hof daarin heeft bewilligd.
2. De vervolgingsambtenaar doet te dien einde de proces-stukken, vergezeld van een verslag houdende de gronden voor zodanige mededeling, toekomen aan het Hof.
ZEVENDE AFDELING
HANDELINGEN VAN DE RECHTER-COMMISSARIS NA DE
SLUITING VAN HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
Artikel 221-55
1. Indien het gerechtelijk vooronderzoek gesloten is, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan het Hof van Justitie, op de vordering van de
51 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
52 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
53 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
54 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
55 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, de rechter-commissaris het verrichten van bepaalde handelingen van nader onderzoek opdragen; de rechter-commissaris kan door de vervolgingsambtenaar gevorderde of door de verdachte verzochte onderzoekshandelingen ook zonder dergelijke opdracht verrichten .
2. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde afdeling van deze Titel gevoerd.
3. Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de rechter-commissaris aan de vervolgingsambtenaar en aan de verdachte schriftelijk kennis gegeven.
TITEL III A56
STRAFRECHTELIJK FINANCIEEL ONDERZOEK
Artikel 221a-57
1. Een strafrechtelijk financieel onderzoek kan slechts worden ingesteld krachtens een machtiging, gegeven op grond van artikel 344a; het wordt bij schriftelijke beschikking ingesteld door de vervolgingsambtenaar; deze beschikking wordt aan de verdachte betekend.
2. Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 54d van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 221b-58
1. Krachtens de ingevolge artikel 344a gegeven machtiging is een opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
a. opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens;
b. op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
c. en aldus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
2. Het bevel wordt niet gericht tegen wie het onderzoek is gericht.
3. Een geldige reden tot weigering aan het bevel te voldoen op grond van bevoegdheid tot verschoning bestaat voor de personen in artikel 93 lid 2 bedoeld, onder de daar omschreven voorwaarden.
Artikel 221c-59
1. Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek is de vervolgingsambtenaar bevoegd alle voorwerpen die kunnen dienen tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldsbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in beslag te nemen.
56 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
57 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
58 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
59 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
2. Indien de vervolgingsambtenaar zulks noodzakelijk acht, vordert hij dat de rechter-commissaris ter inbeslagneming huiszoeking doet of andere hem krachtens lid 3 toekomende bevoegdheden uitoefent.
3. Aan de rechter-commissaris komen tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek dezelfde bevoegdheden toe als tijdens een gerechtelijk vooronderzoek, met dien verstande dat:
a. een verlof van het Hof van Justitie voor het doen van huiszoeking ter inbeslagneming niet is vereist;
b. hij ook bevoegd is huiszoeking te doen ter inbeslagneming van brieven of andere geschriften welke kunnen dienen om ten aanzien van degene tegen wie het onderzoek is gericht wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen, of de uitlevering van deze brieven en andere geschriften te bevelen;
c. hij niet gehouden is degene tegen wie het onderzoek is gericht of diens raadsman tot bijwoning van enige door hem te verrichten onderzoekshandeling toe te laten.
Artikel 221d-60
1. Zodra de vervolgingsambtenaar oordeelt dat het strafrechtelijk financieel onderzoek is voltooid of dat tot de voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij schriftelijke gedagtekende beschikking; hij zendt deze beschikking aan de rechter-commissaris en doet een afschrift betekenen aan degene tegen wie het strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht, onder mededeling van het recht tot kennisneming van de stukken van het onderzoek.
2. Degene tegen wie het onderzoek gericht is, kan het Hof van Justitie verzoeken de beëindiging van het onderzoek te bevelen. Het Hof kan zich in dat geval de stukken van het onderzoek doen overleggen.
3. De verzoeker wordt door het Hof gehoord, althans opgeroepen. Indien nog geen zes maanden verstreken zijn sinds een vorig verzoek uit hoofde van dit artikel is ingediend, kan het Hof het verzoek echter zonder nader onderzoek niet ontvankelijk verklaren.
4. Indien het verzoek het Hof gegrond voorkomt, kan het de vervolgingsambtenaar bevelen het strafrechtelijk financieel onderzoek te sluiten, doch niet dan nadat deze is gehoord.
5. Een gesloten strafrechtelijk financieel onderzoek kan slechts worden heropend krachtens een nadere machtiging, door de rechter-commissaris op vordering van de vervolgingsambtenaar verleend.
TITEL IV
BESLISSING OMTRENT VERDERE VERVOLGING
Artikel 222
1. Indien naar aanleiding van het ingestelde voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie van oordeel is dat verdere vervolging moet plaatshebben, gaat het daartoe zo spoedig mogelijk over.
60 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
2. Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan van verdere vervolging worden afgezien, ook op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Artikel 223-61
In geval van de mededeling genoemd in artikel 217 lid 3, doet de vervolgingsambtenaar de verdachte onverwijld kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop het gerechtelijk vooronderzoek betrekking had, niet verder zal vervolgen.
Artikel 224-62
1. Indien een gerechtelijk vooronderzoek heeft plaatsgehad, doet de vervolgingsambtenaar, buiten het geval van het voorgaande artikel, uiterlijk binnen een maand nadat het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten, hetzij deze kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop het onderzoek betrekking had, niet verder zal vervolgen, of dat in verband met dat onderzoek tot verdere vervolging van enig bepaald omschreven feit zal worden overgegaan, hetzij hem dagvaarden ter terechtzitting.
2. De termijn kan op vordering van de vervolgingsambtenaar door een tot kennisneming van de zaak bevoegde kantonrechter tweemaal voor ten hoogste een maand worden verlengd.
61 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
62 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
3. De vervolgingsambtenaar kan, op het verzoek van de verdachte, en al dan niet onder het stellen van bepaalde voorwaarden, voor het doen van kennisgeving overeenkomstig het eerste lid een bepaalde langere termijn nemen.
Artikel 225
1. Indien een gerechtelijk vooronderzoek niet plaats heeft gehad, doch voorlopige hechtenis is toegepast, doet de vervolgingsambtenaar, zodra de zaak tot klaarheid is gebracht, hetzij de verdachte kennis geven dat hij hem ter zake van het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is toegepast, niet verder zal vervolgen, of dat tot verdere vervolging van enig bepaald omschreven feit zal worden overgegaan, hetzij hem dagvaarden ter terechtzitting.
2. De verdachte kan aan een tot kennisneming van de zaak bevoegde kantonrechter verzoeken de vervolgingsambtenaar een termijn te stellen, binnen welke deze tot kennisgeving of dagvaarding overeenkomstig de bepaling van het voorgaande lid moet overgegaan.
3. De verdachte wordt op het verzoek gehoord, althans opgeroepen.
4. De laatste twee leden van het voorgaande artikel zijn van toepassing.
5. De verplichting tot kennisgeving of dagvaarding vervalt, indien binnen de gestelde of verlengde termijn een gerechtelijk vooronderzoek is geopend.
Artikel 226-63
1. Door een kennisgeving van niet verdere vervolging eindigt de zaak.
2. In geval van onbevoegdheid van de rechter kan het onderzoek echter voor een ander gerecht worden voortgezet.
3. Indien het instellen of voortzetten der vervolging krachtens artikel 4 door het Hof is bevolen, vindt een kennisgeving van niet verdere vervolging, tenzij daaraan een medede-ling als in artikel 217 lid 3, bedoeld, is voorafgegaan, niet plaats, dan nadat het Hof daarin heeft bewilligd. Artikel 220, tweede lid, is van toepassing.
Artikel 227
Indien de zaak niet verder wordt vervolgd op grond van onbevoegdheid van de rechter tot kennisneming van het feit, van niet-ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar, van niet strafbaarheid van het feit of van de verdachte of van onvoldoende aanwijzing van schuld, wordt van die grond in de kennisgeving melding gemaakt.
Artikel 228
Bij een kennisgeving van verdere vervolging wordt de verdachte van misdrijf opmerkzaam gemaakt op de voorschriften van artikel 230, eerste lid; in die kennisgeving wordt vermeld, bij welke kantonrechter de zaak verder zal worden vervolgd.
Artikel 229
1. Indien de vervolgingsambtenaar van oordeel is dat artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toepasselijk is, doch dat tevens de last, genoemd in het tweede lid van dat artikel moet worden gegeven, wordt daarvan in de kennisgeving van verdere vervolging melding gemaakt.
2. In dat geval is de vervolgingsambtenaar bevoegd een behandeling door de raadkamer te vorderen. Artikel 230, tweede tot en met laatste lid is van toepassing.
Artikel 230
1. Tegen de kennisgeving van verdere vervolging kan de verdachte van misdrijf binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechter, in die kennisgeving vermeld. Het bezwaarschrift doet van rechtswege de reeds uitgebrachte dagvaarding vervallen.
2. De verdachte wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen.
3. De rechter kan, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een onderzoek doen instellen en zich de daartoe betrekkelijke stukken doen overleggen. Dit onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde afdeling van de Derde Titel van dit Boek gevoerd.
4. Indien het feit niet tot de kennisneming van de rechter behoort, verklaart hij zich onbevoegd.
5. Is de vervolgingsambtenaar niet ontvankelijk, het feit waarop de kennisgeving van verdere vervolging betrekking had, of de verdachte niet strafbaar, of onvoldoende aanwijzing van
63 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
schuld aanwezig, dan stelt hij de verdachte buiten vervolging. In het geval, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan tevens de last, genoemd in het tweede lid van dat artikel, gegeven worden.
6. In alle andere gevallen verwijst hij de verdachte ter zake van een in de beschikking bepaald omschreven feit waarop de kennisgeving van verdere vervolging betrekking had, naar de terechtzitting.
Artikel 231
Is bij de beschikking tot buitenvervolgingstelling tevens gegeven de last, genoemd in het tweede lid van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, dan kan de verdachte of diens raadsman daartegen bezwaar maken door middel van een verklaring ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, af te leggen uiterlijk binnen twaalf dagen nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Alsdan vervalt de beschikking en verwijst de rechter de verdachte ter zake van een in de beschikking tot verwijzing bepaald omschreven feit waarop de kennisgeving van verdere vervolging betrekking had, alsnog naar de terechtzitting.
Artikel 232
In geval van onbevoegdverklaring of buitenvervolgingstelling staat de vervolgingsambtenaar binnen zes dagen na de beschikking en in geval van onbevoegdverklaring of verwijzing de verdachte binnen zes dagen na de betekening der beschikking hoger beroep open bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist.
Artikel 233
1. Indien de vervolgingsambtenaar heeft kennisgegeven de zaak verder te zullen vervolgen of indien daarna de verdachte naar de terechtzitting is verwezen, doet hij deze zo spoedig mogelijk dagvaarden ter terechtzitting. Ziet de vervolgingsambtenaar alsnog van verdere vervolging af, dan doet hij de verdachte onverwijld kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop de kennisgeving van verdere vervolging of verwijzing betrekking had, niet verder zal vervolgen.
2. Indien de vervolgingsambtenaar in gebreke blijft tot dagvaarding over te gaan, kan hem op verzoek van de verdachte door de kantonrechter overeenkomstig artikel 228 in de kennisgeving van verdere vervolging vermeld, en anders door een tot kennisneming van de zaak bevoegde kantonrechter een termijn worden gesteld binnen welke, hetzij tot dagvaarding, hetzij tot kennisgeving van niet verdere vervolging moet worden overgegaan.
3. De termijn kan op de vordering van de vervolgingsambtenaar door de rechter telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd.
Artikel 234
Alle rechterlijke beschikkingen ingevolge deze Titel genomen, zijn met redenen omkleed en worden onverwijld aan de verdachte betekend.
Artikel 235-64
1. Behoudens het bepaalde bij artikel 226, tweede lid, kan de verdachte na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging of na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, ter zake
64 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
van hetzelfde feit niet weder in rechten worden betrokken, tenzij nieuwe bezwaren zijn bekend geworden.
2. Als nieuwe bezwaren kunnen uitsluitend worden aangemerkt verklaringen van getuigen of van de verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke later zijn bekend geworden of niet zijn onderzocht.
3. In dat geval kan de verdachte niet ter terechtzitting van de rechter worden gedagvaard, dan na een ter zake dier nieuwe bezwaren ingesteld gerechtelijk vooronderzoek.
4. Bij verzuim of van een termijn voor verdere vervolging of kennisgeving van niet verdere vervolging kan de verdachte ter zake van hetzelfde feit niet weder in rechten worden betrokken dan onder de voorwaarden in de voorgaande leden bepaald. Echter kan een tot kennisneming van de zaak bevoegde kantonrechter op vordering van de vervolgingsambtenaar, deze alsnog éénmaal een nieuwe termijn stellen, indien het algemeen belang het dringend eist.
De verdachte wordt op de vordering gehoord, althans opgeroepen. Artikel 233, derde lid, is van toepassing.
5. Verzuim van een termijn voor verdere vervolging of kennisgeving van niet verdere vervolging wordt niet aanwezig geacht, indien een tijdig uitgebrachte dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen, vervalt of wordt ingetrokken of nietig verklaard.
SLOTBEPALINGEN BETREFFENDE HET
VOORBEREIDEND ONDERZOEK
Artikel 236
1. Indien aan de kantonrechter blijkt, dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd of verzuim of nietigheid van een wettelijk voorgeschreven betekening heeft plaatsgehad, is artikel 185 van overeenkomstige toepassing.
2. Is het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg aangevangen, dan kan, behoudens het bepaalde bij artikel 237, verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek niet meer tot nietigheid leiden.
Artikel 237-65
Vervallen.
DERDE BOEK
DE TERECHTZITTING
TITEL I
HET AANHANGIG MAKEN DER ZAAK TER
TERECHTZITTING IN EERSTE AANLEG
Artikel 238-66
1. De zaak wordt in eerste aanleg ter terechtzitting aanhangig gemaakt door een dagvaarding vanwege de vervolgingsambtenaar aan de verdachte betekend; het rechtsgeding neemt hierdoor een aanvang.
65 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
66 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
2. Indien een kennisgeving van verdere vervolging of een verwijzing naar de terechtzitting is voorafgegaan, moet de omschrijving van het feit in de dagvaarding, op straffe van nietigheid, overeenstemmen met de omschrijving van het feit in de kennisgeving of in de beschikking tot verwijzing.
3. Indien ten aanzien van enig te laste gelegd feit een kennisgeving van verdere vervolging of een verwijzing naar de terechtzitting is voorafgegaan, wordt dit in de dagvaarding vermeld.
4. De rechter bepaalt, op het verzoek en de voordracht van de vervolgingsambtenaar, de dag der terechtzitting.
Artikel 239
Strafbare feiten welke op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartussen verband bestaat of welke door dezelfde persoon zijn begaan worden gevoegd aan de kennisneming van de rechter onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.
Artikel 240
1. De vervolgingsambtenaar is bevoegd getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen dagvaarden of schriftelijk te doen oproepen.
2. Bij de dagvaarding van de verdachte worden tevens opgegeven de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander de aanduiding, zo nauw-keurig mogelijk, van de getuigen en deskundigen, die vanwege de vervolgingsambtenaar zullen worden gedagvaard of opgeroepen.
3. De verdachte wordt daarbij kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft getuigen en deskundigen te doen dagvaarden, of op de terechtzitting mede te brengen. Hij wordt daarbij tevens opmerkzaam gemaakt op de voorschriften der artikelen 243, eerste lid, en 263, eerste lid.
Artikel 241
1. De vervolgingsambtenaar doet aan ieder, die zich met betrekking tot het te laste gelegde feit overeenkomstig artikel 155 als beledigde partij heeft opgegeven, kennis geven van de dag, het uur en de plaats der terechtzitting.
2. De kennisgeving geschiedt zo mogelijk tenminste drie dagen voor de dag der terechtzitting. Zij behelst een korte aanduiding van het te laste gelegde feit. Bij de kennisgeving wordt de beledigde partij tevens opmerkzaam gemaakt op de haar betreffende voorschriften der artikelen 316 en 318-320.
Artikel 242
1. De dagvaarding behelst een opgave van het feit dat te laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn; alles op straffe van nietigheid.
2. Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
Artikel 243
1. Tegen de dagvaarding, voor zover deze betreft een misdrijf ten aanzien waarvan een
kennisgeving van verdere vervolging of een verwijzing naar de terechtzitting niet is voorafgegaan, kan de verdachte binnen drie dagen na de betekening een bezwaarschrift indienen bij de kantonrechter, tenzij artikel 246, tweede lid, toepassing heeft gevonden.
2. De artikelen 230-232 betreffende het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van verdere vervolging, alsmede de daaropvolgende drie artikelen zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het bezwaarschrift doet van rechtswege de dagvaarding in haar geheel vervallen.
Artikel 244
1. De verdachte is bevoegd getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen dagvaarden.
2. Hij doet daarvan, met inachtneming van artikel 240, tweede lid, tenminste twee dagen voor de terechtzitting opgave aan de vervolgingsambtenaar.
3. Bij de berekening van de termijn genoemd in het voorgaande lid, worden dagen waarop het parket gesloten is, niet medegeteld; bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van de brief, welke onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.
4. De vervolgingsambtenaar doet de getuigen en deskundigen, opgegeven met inachtneming van de beide voorgaande leden, onverwijld dagvaarden.
Artikel 245
Op verzoek van de verdachte kan de rechter de dagvaarding van bepaalde getuigen en deskundigen gelasten.
Artikel 245a-67
De vervolgingsambtenaar kan bij met redenen omklede beslissing weigeren een door de verdachte opgegeven getuige te doen dagvaarden of te doen oproepen of een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen:
a. indien de getuige een bedreigde getuige is, of
b. indien de vervolgingsambtenaar op grond van zijn aanvankelijk oordeel, dat de getuige voldoet aan de in artikel 206a lid 1 onder a en b genoemde voorwaarden, hem heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 206c tot en met 206f zal worden verhoord; de weigering wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de rechter en de verdachte.
Artikel 246
1. Op straffe van nietigheid moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, en die der terechtzitting een termijn van ten minste vier dagen verlopen. De dagen waarop het parket gesloten is, worden niet medegeteld.
2. Met toestemming van de verdachte kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming blijkt door een verklaring, af te leggen op de griffie van het gerecht voor hetwelk gedagvaard wordt; de artikelen 380 en 381 zijn van overeenkomstige toepassing. Geschiedt de betekening van de dagvaarding door een deurwaarder of een dienaar der openbare macht, dan kan de verdachte de verklaring ook doen opnemen in de akte van uitreiking; hij moet de verklaring tekenen; indien hij niet kan tekenen, wordt de oorzaak
67 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
van het beletsel in de akte vermeld.
3. Vrijwillige verschijning van de verdachte op een dagvaarding betekend in strijd met de voorschriften van dit artikel, dekt de nietigheid.
4. In dat geval beveelt echter de rechter op verzoek van de verdachte schorsing van het onderzoek tot een bepaalde dag.
Artikel 247
1. Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de vervolgingsambtenaar de intrekking van de dagvaarding aan de verdachte doen betekenen.
2. De vervolgingsambtenaar draagt zorg dat de gedagvaarde getuigen en deskundigen tijdig met de intrekking worden bekend gemaakt.
3. Wordt bij of na de intrekking der dagvaarding van verdere vervolging afgezien, dan doet de vervolgingsambtenaar de verdachte onverwijld schriftelijk kennis geven dat hij hem ter zake van het feit waarop de dagvaarding betrekking had, niet verder zal vervolgen. De artikelen 226, 227 en 235 zijn van toepassing.
Artikel 248
1. Indien de dagvaarding is ingetrokken, zonder dat de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, stelt de rechter, op verzoek van de verdachte of diens raadsman, de vervolgingsambtenaar een termijn binnen welke hetzij tot dagvaarding, hetzij tot kennisgeving van niet verdere vervolging moet worden overgegaan. Artikel 235, vierde en vijfde lid, is van toepassing.
2. De termijn kan op vordering van de vervolgingsambtenaar door de rechter eenmaal met een maand worden verlengd.
TITEL II
HET AANHANGIG MAKEN DER ZAAK TER
TERECHTZITTING IN HOGER BEROEP
Artikel 249
1. De zaak wordt in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig gemaakt door een dagvaarding, vanwege de vervolgingsambtenaar aan de verdachte betekend.
2. Ten aanzien van die dagvaarding is artikel 240 van toepassing, behoudens dat daarbij de verdachte, in plaats van op de voorschriften van artikel 243, eerste lid, opmerkzaam wordt gemaakt op die van artikel 251.
3. Op de gronden, in artikel 239 vermeld, kunnen verschillende zaken gevoegd aanhangig worden gemaakt.
4. De President bepaalt, zo mogelijk binnen acht dagen nadat de stukken ingevolge 373 op de griffie van het Hof zijn overgebracht, de dag der terechtzitting.
Artikel 250
1. Op straffe van nietigheid moet tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend, en die der terechtzitting een termijn van tenminste veertien dagen verlopen. Artikel 246, tweede, derde en vierde lid, is van toepassing.
2. Artikel 241 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de kennisgeving de beledigde partij tevens opmerkzaam wordt gemaakt op de voorschriften van artikel 317, en dat de kennisgeving steeds mede geschiedt aan de beledigde partij die zich in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd.
Artikel 251
1. De vervolgingsambtenaar en de verdachte kunnen zowel ter terechtzitting in eerste aanleg gehoorde, als nieuwe getuigen en deskundigen doen dagvaarden. Zij kunnen ook nieuwe bescheiden of stukken van overtuiging overleggen.
2. De artikelen 244, tweede, derde en vierde lid, en 245 zijn van overeenkomstige toepassing.
TITEL III
DE BEHANDELING TER TERECHTZITTING
EERSTE AFDELING
ALGEMENE BEPALING
Artikel 252
De bepalingen in de volgende afdelingen van deze Titel zijn toepasselijk op de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, met dien verstande dat, waar gesproken wordt van de President en van het Hof, daaronder voor de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg de kantonrechter wordt verstaan, een en ander voor zover niet uit enige van die bepalingen anders blijkt en onverminderd het bepaalde in Titel IV van dit Boek en in de Titels I en
II van het Vijfde Boek.
TWEEDE AFDELING
HET ONDERZOEK DER ZAAK OP DE TERECHTZITTING
Artikel 253
1. De President heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen.
2. Hij draagt zorg dat geen vragen worden gesteld, welke de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden, dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
Artikel 254-68
1. De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt, op straffe van nietigheid, aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
2. Aan het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep wordt niet deelgenomen door de rechter die het vonnis heeft gewezen.
Artikel 255
Behalve de rechters en de griffier neemt aan de tafel van het Hof niemand plaats.
Artikel 256
Noch de President, noch een der overige rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
Artikel 257
Zo de verdachte de stilte of de orde op de terechtzitting stoort en vruchteloos door de President is gewaarschuwd, kan het Hof zijn verwijdering uit de gehoorzaal bevelen en, zo nodig bepalen, dat hij gedurende het geheel of een gedeelte der zitting in verzekering zal worden gesteld. De behandeling der zaak wordt voortgezet en de uitspraak geschiedt even als ware de verdachte tegenwoordig. Het Hof is te allen tijde bevoegd de verdachte weer tot de gehoorzaal toe te laten en het bevel tot inverzekeringstelling op te heffen.
Artikel 258-69
1. Tot bijwoning van de terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen, ter beoordeling van de President, als toehoorders niet toegelaten minderjarige personen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.
2. In geval van twijfel omtrent de leeftijd moet ten genoegen van de President aannemelijk worden gemaakt, dat de persoon die toelating verlangt, de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt.
Artikel 259
1. Het onderzoek wordt zoveel mogelijk onafgebroken voortgezet.
2. Onderbrekingen van het onderzoek kunnen echter wegens de uitgebreidheid of de duur daarvan of voor het nemen van rust door het Hof worden bevolen.
3. Het Hof is voorts bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd, met of zonder tijdsbepaling de schorsing van het onderzoek te gelasten.
4. De schorsing met tijdsbepaling kan zo nodig telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd.
5. Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan stelt het Hof in geval van schorsing van het onderzoek een uiterste termijn, doch in geen geval van meer dan drie maanden, waarbinnen het onderzoek moet zijn hervat.
6. De redenen der onderbreking of schorsing worden in het proces-verbaal der terechtzitting vermeld.
7. Bij de onderbreking of schorsing kunnen met toestemming van de vervolgingsambtenaar en van de verdachte door het Hof bepaalde getuigen, deskundigen en tolken worden aangewe-zen, wier tegenwoordigheid gedurende het verdere onderzoek niet meer wordt vereist. De aanwijzing kan ook worden beperkt tot een gedeelte van het verdere onderzoek.
Artikel 260
De President doet het onderzoek een aanvang nemen door het doen uitroepen der zaak; hij vraagt daarop de verdachte of, zo er meer verdachten zijn, ieder hunner, in de volgorde waarin zij zijn
gedagvaard, naar naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats. Hij vermaant hem (hen) oplettend te zijn op hetgeen hij (zij) zal (zullen) horen.
Artikel 261
Tegen de verdachte die in gebreke is op de aan hem gedane dagvaarding op de terechtzitting te verschijnen of zich overeenkomstig het volgende artikel te laten vertegenwoordigen wordt verstek verleend, tenzij het Hof bij de aanvang van het onderzoek het bevel geeft, bedoeld in artikel 263, eerste lid; het onderzoek wordt daarna voortgezet, onverminderd de bepaling van artikel 259.
Artikel 262
In zaken betreffende strafbare feiten waarop geen gevangenisstraf is gesteld, kan de verdachte zich doen vertegenwoordigen door een advocaat bepaaldelijk daartoe door hem gevolmachtigd of, indien hem uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten zijn ten laste gelegd, ook door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde, tenzij het Hof vertegenwoordiging niet mocht toelaten; in het laatste geval schorst het Hof het onderzoek voor een bepaalde tijd.
Artikel 263
1. Indien de verdachte niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan het Hof zowel bij de aanvang als gedurende de loop van het onderzoek bevelen dat hij op een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn.
2. Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip op de terechtzitting is verschenen, wordt het verstek dat tegen hem verleend mocht zijn, vervallen verklaard en het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aangevangen.
3. Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip niet op de terechtzitting is verschenen, verleent het Hof verstek, indien dit nog niet heeft plaatsgehad; het onderzoek wordt daarna voortgezet.
Artikel 264
1. Indien buiten het geval van het tweede lid van het voorgaande artikel de verdachte tegen wie verstek is verleend, gedurende het onderzoek op de terechtzitting verschijnt of zich, in de gevallen bij de wet toegelaten, door een gemachtigde laat vertegenwoordigen en het Hof de vertegenwoordiging toelaat, wordt het verstek vervallen verklaard.
2. Het Hof kan gelasten dat bepaalde handelingen van onderzoek opnieuw zullen plaatsvinden of dat het onderzoek, hetzij dadelijk, hetzij op een door het Hof bepaald tijdstip, opnieuw zal worden aangevangen.
Artikel 265
1. De terechtzitting is openbaar tenzij het Hof ambtshalve, dan wel op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, in het belang van de openbare orde of de zedelijkheid beveelt, dat de behandeling ter terechtzitting geheel of ten dele met gesloten deuren zal plaatsvinden. Het bevel kan ook worden gegeven op het verzoek van een getuige op grond dat het in het openbaar afleggen van zijn verklaring voor hem zelf, voor een of meer zijner bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of de derde graad of voor zijn echtgenote of vroegere echtgenote een ernstige krenking van eer of goede naam zou ten gevolge hebben.
2. De redenen worden op straffe van nietigheid in het proces-verbaal der terechtzitting vermeld. Tegen de in eerste aanleg gegeven uitspraak is geen beroep toegelaten.
3. Het Hof geeft het bevel niet dan na de verzoeker en in elk geval de vervolgingsambtenaar en de verdachte, zo nodig met gesloten deuren, te hebben gehoord.
4. Tot bijwoning van de niet openbare zitting kan de President bijzondere toegang verlenen.
Artikel 266
1. Zijn strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt het Hof dat de voeging alsnog zal plaatsvinden.
2. Het Hof beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien het geen verband tussen die zaken aanwezig acht of de voeging niet in het belang van het onderzoek oordeelt.
Artikel 267-70
1. De vervolgingsambtenaar draagt de zaak voor en legt een lijst van de in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen over.
2. Hij legt ook een lijst van getuigen over, welke de voorzitter doet voorlezen door de griffier.
3. Onmiddellijk nadat de lijst is overgelegd en voorgelezen, kan de verdachte, indien de dagvaarding of oproeping van een door hem opgegeven getuige overeenkomstig artikel 244 lid 4 door de vervolgingsambtenaar is verzuimd of op grond van artikel 245a is geweigerd, de rechter verzoeken alsnog de dagvaarding of oproeping van die getuige te bevelen.
4. De rechter beveelt dat de overeenkomstig artikel 244 lid 2 opgegeven getuigen, wiens dagvaarding of oproeping is verzuimd of op grond van artikel 245a is geweigerd, tegen een door hem te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard of schriftelijk opgeroepen, tenzij hij bij redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het niet horen van die getuigen redelijkerwijs noch het Openbaar Ministerie in de vervolging noch de verdachte in zijn verdediging kan worden geschaad.
5. Indien de vervolgingsambtenaar op de in artikel 245a onder b genoemde grond heeft geweigerd een door de verdachte opgegeven getuige te doen dagvaarden of te doen oproepen of een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen en ten aanzien van die getuige geen beschikking, bedoeld in artikel 206a lid 1, is gegeven, stelt de rechter de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde de getuige, zo nodig met inachtneming van de artikelen 206c tot en met 206f te doen verhoren; in geval van een door de verdachte opgegeven getuige blijft het bepaalde in de vorige volzin buiten toepassing, indien de rechter bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het achterwege blijven van het verhoor de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad; de vervolgingsambtenaar dient onmiddellijk nadat de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld de vordering, bedoeld in artikel 206a lid 1, in; artikel 168 is van overeenkomstige toepassing.
6. De getuige, wiens dagvaarding of oproeping door de rechter is bevolen of wiens plaatsing op de lijst door de vervolgingsambtenaar is verzuimd, wordt door de griffier op de lijst gebracht.
7. Op vordering van de vervolgingsambtenaar of op verzoek van de verdachte worden getuigen, die niet op de lijst voorkomen doch op de terechtzitting tegenwoordig zijn, alsnog door de griffier op de lijst gebracht, tenzij de rechter bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het niet horen van die getuigen redelijkerwijs noch het Openbaar Ministerie in de vervolging noch de verdachte in zijn verdediging kan worden geschaad.
8. Alle op de lijst gebrachte getuigen worden gehoord, tenzij de rechter met toestemming van de vervolgingsambtenaar en de verdachte van hun verhoor afziet.
9. Het niet nakomen van het bepaalde in de leden 4 tot en met 8 heeft nietigheid ten gevolge.
Artikel 268
1. De President neemt zo nodig maatregelen om te beletten dat de getuigen zich vóór het afleggen van hun getuigenis met elkander onderhouden.
2. De President beveelt op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, dat getuigen vóór het afleggen hunner verklaring zullen verblijven in het voor hen bestemde vertrek, onverminderd het bepaalde bij artikel 280, eerste lid. Het Hof kan zodanig bevel ambtshalve verlenen.
3. Het Hof kan, met toestemming van de vervolgingsambtenaar en van de verdachte, de getuige vergunnen zich vóór het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip te verwijderen.
Artikel 269
1. In de gevallen waarin van nietigheid der dagvaarding, niet-ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar of onbevoegdheid van het Hof zonder onderzoek der zaak zelve kan blijken, is de verdachte bevoegd die verwering reeds dadelijk voor te dragen en toe te lichten na de voordracht der zaak en nadat zo nodig een bevel is verleend als bedoeld in artikel 268, tweede lid.
2. De vervolgingsambtenaar kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, zo de vervolgingsambtenaar daarna weder het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. Het Hof gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak.
5. Wordt de verwering ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek der zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6. Het Hof kan ambtshalve zonder onderzoek der zaak de nietigheid der dagvaarding, de niet-ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar of zijn eigen onbevoegdheid dan wel in het geding in hoger beroep, de niet- ontvankelijheid van het beroep, ingesteld door het openbaar ministerie of de verdachte, uitspreken, na de vervolgingsambtenaar en de verdachte te hebben gehoord.
7. In het geding in hoger beroep kan de verdachte voorts reeds dadelijk de bezwaren opgeven, die hij tegen het gewezen vonnis mocht hebben.
8. De President maakt de verdachte opmerkzaam op diens bevoegdheden overeenkomstig het eerste en zevende lid.
Artikel 270
Indien in het geding in eerste aanleg de vervolgingsambtenaar, hetzij naar aanleiding van een verwering als bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, hetzij door de kantonrechter gehoord ingevolge het zesde lid van dat artikel, van oordeel is dat de dagvaarding behoort te worden gewijzigd, zijn de artikelen 299 en 300 van toepassing.
Artikel 271
1. De verdachte wordt ondervraagd, nadat de getuigen zijn gehoord. Hij wordt echter, indien hij daarom verzoekt, eerder gehoord.
2. Teneinde de getuigen te horen doet de President de eerste hunner voor het Hof verschijnen en beveelt hij dat de overige, voor zover in de gehoorzaal aanwezig, zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek.
3. Nadat de eerste getuige zijn verklaring heeft afgelegd, worden achtereenvolgens de overige, ieder afzonderlijk, voorgeroepen.
Artikel 272
1. Alle verschenen getuigen worden gehoord, tenzij het Hof met toestemming van de vervolgingsambtenaar en van de verdachte van hun verhoor afziet.
2. Indien een gedagvaarde of schriftelijk opgeroepen getuige niet is verschenen of een verschenen getuige, na zich met vergunning van het Hof overeenkomstig artikel 268, derde lid, te hebben verwijderd, op het bepaalde tijdstip niet weer aanwezig is, of zonder zodanige vergunning afwezig is, beveelt het Hof, tenzij met toestemming van de vervolgingsambtenaar en de verdachte van zijn verhoor of verder verhoor wordt afgezien, dan wel een hernieuwde dagvaarding of schriftelijke oproeping reeds tevoren overbodig of nutteloos is te achten, dat hij tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden gedagvaard of schriftelijk opgeroepen; het Hof kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten. Hetzelfde geldt voor de getuige, die geen gevolg heeft gegeven aan een bevel als bedoeld in artikel 279.
Artikel 273-71
1. De President vraagt de getuige naar naam en voornamen, leeftijd, beroep, woon- of verblijfplaats en godsdienst; of hij bloed- of aanverwant is van de verdachte en, zo ja, in welke graad. Indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, kan de rechter bepalen dat het vragen naar een bepaald gegeven, bedoeld in de vorige zin, door de voorzitter achterwege zal worden gelaten; de rechter neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te
voorkomen.
2. De President laat daarna de getuige onder ede verklaren dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Artikel 196, tweede lid, betreffende de vervanging der beëdiging door een aanmaning, is van overeenkomstige toepassing.
3. Daarop wordt de getuige door de President ondervraagd. Indien echter de getuige tijdens het voorbereidende onderzoek nog niet is gehoord en vanwege of ten verzoeke van de verdachte gedagvaard is, wordt hij eerst door de verdachte en daarna door de President ondervraagd.
4. Met betrekking tot het horen van de getuige en diens recht van verschoning vinden de artikelen 197-200 toepassing.
Artikel 274
1. Nadat de getuige door de President is ondervraagd kunnen de overige rechters en daarna achtereenvolgens de vervolgingsambtenaar en de verdachte hem vragen stellen. Is de getuige ingevolge artikel 273, derde lid, reeds door de verdachte of diens raadsman ondervraagd, dan kan aanstonds na de rechters de vervolgingsambtenaar hem vragen stellen.
2. De President geeft voorts aan de verdachte en diens raadsman de gelegenheid om tegen de getuige en diens verklaring in te brengen, wat tot verdediging kan dienen en aan de vervolgingsambtenaar die tot het maken van opmerkingen ten opzichte van de door de getuige afgelegde verklaring.
Artikel 274a
Buiten het geval als bedoeld in artikel 273, derde lid, tweede volzin, kan de President op het verzoek van de verdachte of op de vordering van de vervolgingsambtenaar bepalen, dat de getuige niet eerst door hem zal worden ondervraagd. In dat geval wordt de getuige eerst ondervraagd door degene, die hem heeft gedagvaard of op wiens verzoek hij is gedagvaard. Daarna geschiedt de ondervraging door de verdachte of diens raadsman of door de vervolgingsambtenaar in de volgorde en op de wijze door de President te bepalen.
De President en de andere rechters zijn te allen tijde bevoegd aanvullende vragen te stellen. De ondervraging kan op elk gewenst moment door de President worden beëindigd. Voor het overige vinden de bepalingen van deze afdeling inzake het horen van de getuige zoveel mogelijk toepassing.
Artikel 275
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de getuigen door de President, de overige rechters, de vervolgingsambtenaar en de verdachte nog vragen worden gesteld. Artikel 274, tweede lid, is van toepassing.
Artikel 276
De getuige moet bij zijn verklaring zoveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven zijn redenen van wetenschap.
Artikel 277
1. Het Hof kan ambtshalve of op het verzet van de vervolgingsambtenaar of van de verdachte
beletten dat op enige vraag door de verdachte of diens raadsman of door de vervolgingsambtenaar aan de getuige gesteld, antwoord wordt gegeven.
2. De vervolgingsambtenaar en de verdachte zijn bevoegd met betrekking tot enige vraag, aan de getuige gesteld, opmerkingen te maken, voordat deze beantwoord wordt.
Artikel 278-72
1. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden of wel de eed of de belofte die van hem gevorderd wordt, af te leggen, beveelt het Hof, indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij in gijzeling zal worden gesteld en op een bepaald tijdstip weder zal worden voorgebracht.
2. Het bevel wordt niet gegeven dan nadat de getuige in zijn verdediging, door hem of zijn advocaat voorgedragen, is gehoord. Het is voor niet langer dan dertig dagen geldig. Tegen dit bevel is geen rechtsmiddel toegelaten.
3. Het Hof gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting gesloten is. Het is echter bevoegd dat ontslag in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
4. De artikelen 204 en 205 zijn van toepassing.
5. Tegen de beslissing, in het geding in eerste aanleg gegeven, tot afwijzing van een verzoek van de getuige om ontslag, staat aan deze binnen drie dagen na de betekening hoger beroep open op het Hof, dat zo spoedig mogelijk beslist. De getuige wordt gehoord, althans opgeroepen. De artikelen 377, tweede lid, 378, eerste lid, 379, eerste lid, eerste volzin en derde lid, alsmede de artikelen 380-384 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 279-73
1. Na het afleggen zijner verklaring blijft de getuige in de gehoorzaal, tenzij het Hof, met toestemming van de vervolgingsambtenaar en van de verdachte, hem vergunt zich te ver-wijderen, zo nodig met bevel om op een te bepalen tijd weder in de gehoorzaal aanwezig te zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel is de toestemming van de verdachte voor het vertrek van de getuige uit de gehoorzaal niet vereist, indien de getuige voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 273 lid 1 tweede volzin.
Artikel 280
1. De President kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, getuigen tegenover elkander stellen.
2. Op gelijke wijze kan hij bevelen dat, na afgelegde getuigenis, een of meer der getuigen de gehoorzaal zullen verlaten en dat een of meer hunner opnieuw zullen worden binnengelaten, teneinde, hetzij afzonderlijk, hetzij in elkanders bijzijn, nogmaals te worden gehoord.
Artikel 281
1. Op gelijke wijze als bij het voorgaand artikel bedoeld, kan de President bevelen dat een of meer verdachten de gehoorzaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
2. In dat geval wordt, op straffe van nietigheid, de verdachte onmiddellijk op de hoogte gesteld van hetgeen in zijn afwezigheid is voorgevallen en eerst daarna met het onderzoek voortgegaan.
Artikel 282
1. Indien de getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed te hebben schuldig gemaakt, kan het Hof dienaangaande onderzoek bevelen.
2. In dat geval wordt door de griffier dadelijk een proces-verbaal opgemaakt en dit door de President, de overige rechters en hemzelf ondertekend. Het proces-verbaal bevat de afgelegde verklaring van de getuige.
3. De verklaring van de getuige wordt hem voorgelezen; daarna wordt hem gevraagd, of hij bij zijn verklaring blijft volharden, in welk geval deze door hem wordt ondertekend. Bij gebreke van ondertekening vermeldt het proces-verbaal de weigering of de reden van verhindering.
4. Het Hof kan daarop een gerechtelijk vooronderzoek bevelen, in te stellen door een rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantongerechten.
5. Het proces-verbaal wordt door het Hof in handen gesteld van de vervolgingsambtenaar.
Artikel 283
1. De President van de Republiek wordt slechts als getuige gehoord nadat hij daartoe zijn toestemming heeft gegeven. Hij wordt in dat geval ten Paleize door de President van het Hof in bijzijn van de griffier beëdigd en als getuige gehoord. Het bepaalde in artikel 310, eerste en tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
2. De verklaring, overeenkomstig het voorgaande lid afgelegd, zal, mits ter terechtzitting voorgelezen, als aldaar afgelegd worden aangemerkt.
Artikel 284-74
1. I Indien een getuige overleden is of het Hof de hernieuwde dagvaarding of schriftelijke oproeping van een getuige reeds tevoren overbodig of nutteloos heeft geacht, dan wel een getuige, ook na een bevel overeenkomstig artikel 272, tweede lid, niet op de terechtzitting is verschenen of, verschenen zijnde, weigert getuigenis te geven of indien een getuige met inachtneming van de artikelen 206c tot en met 206f is verhoord, zal de verklaring, die hij tijdens het gerechtelijk vooronderzoek na beëdiging of aanmaning overeenkomstig artikel 196 heeft afgelegd, mits ter terechtzitting voorgelezen, als aldaar afgelegd worden aangemerkt.
2. In alle gevallen waarin het Hof het onderzoek op de terechtzitting opnieuw doet aanvangen, bepaalde handelingen van onderzoek opnieuw doet plaatsvinden, of het onderzoek overeenkomstig artikel 309 tijdelijk heropent, is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing op de verklaring van een getuige, voor het Hof afgelegd tijdens het voorgaand Onderzoek.
3. In het geding in hoger beroep is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de verklaring van een getuige, tijdens het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegd.
Artikel 285
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 274a wordt de verdachte, nadat de getuigen zijn gehoord, door de President ondervraagd.
2. Is er meer dan één verdachte, dan geschiedt de ondervraging in de volgorde, waarin zij zijn gedagvaard. De President kan echter ambtshalve, op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van een der verdachten een andere volgorde vaststellen.
3. De President kan de ondervraging van een verdachte onderbreken voor het horen van getuigen.
Artikel 286
1. Na de ondervraging van de verdachte door de President kunnen de andere rechters en daarna achtereenvolgens de vervolgingsambtenaar, de raadsman en de medeverdachten hem vragen stellen.
2. Reeds vóór die ondervraging, alsook gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen aan de verdachte door de President, de andere rechters, de vervolgingsambtenaar, de raadsman en medeverdachten vragen worden gesteld.
3. Het Hof kan bepalen, dat enige vraag, de verdachte gesteld voordat zijn ondervraging overeenkomstig het voorgaande artikel is begonnen, tot die ondervraging zal worden aangehouden.
4. De President kan de raadsman op diens verzoek toestaan de verdachte vragen te stellen voordat aan deze door de vervolgingsambtenaar vragen worden gesteld.
Artikel 287
1. Het Hof kan ambtshalve of op het verzet van de vervolgingsambtenaar of van de raadsman beletten, dat enige vraag, door de raadsman of een medeverdachte of door de vervolgings-ambtenaar aan de verdachte gesteld, wordt beantwoord.
2. De vervolgingsambtenaar en de verdachte zijn bevoegd, met betrekking tot enige vraag, aan de verdachte gesteld, opmerkingen te maken voordat zij beantwoord wordt.
Artikel 288
Bij het verhoor van de verdachte wordt zoveel mogelijk onderzocht of zijn verklaring op eigen wetenschap steunt.
Artikel 289
1. Alle bepalingen in deze Titel ten aanzien van getuigen en hun verklaringen voorkomende, zijn ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen, behoudens:
1°. dat de deskundige onder ede moet verklaren dat hij zijn taak naar zijn beste weten zal vervullen;
2°. dat artikel 276 niet van toepassing is;
3°. dat gijzeling niet is toegelaten.
2. De verklaringen en verslagen van deskundigen zijn met redenen omkleed.
3. De deskundigen zijn verplicht de door het Hof gevorderde diensten te bewijzen.
4. Van degene die, op vordering van het openbaar ministerie, door het Hof als vaste gerechtelijke deskundige is beëdigd, wordt ter zake van het uitbrengen van een schriftelijk verslag geen nadere eed gevorderd.
Artikel 290
1. De President kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte, bepalen dat vragen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, dat de vervolgingsambtenaar of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren of dat de verdachte buiten tegenwoordigheid van een of meer medeverdachten zal worden gehoord.
2. Het laatste lid van artikel 281 is van toepassing.
Artikel 291
1. Indien een verdachte of getuige de Nederlandse taal niet verstaat, heeft het onderzoek niet plaats zonder bijstand van een tolk.
2. Indien een verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig horen of spreken kan, geschieden de vragen of de antwoorden schriftelijk.
3. Kan de in het voorgaande lid bedoelde verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig lezen of schrijven, dan wordt de bijstand van een daartoe geschikte persoon als tolk gevorderd.
4. De tolk wordt, zo nodig, vanwege de vervolgingsambtenaar gedagvaard.
5. Indien op de terechtzitting de bijstand van een tolk blijkt nodig te zijn, kan het Hof de dagvaarding van een tolk bevelen.
6. Bij niet-verschijning van een tolk is artikel 272, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
7. De verdachte kan de tolk wraken, mits daarvoor redenen gevende. Het Hof doet daarover terstond uitspraak.
Artikel 292
1. De tolk moet de ouderdom hebben bereikt van achttien jaren.
2. Hij legt, tenzij hij als beëdigd tolk bij het Hof mocht zijn toegelaten, de eed of de belofte af van getrouw zijn taak te zullen vervullen.
3. Geen der getuigen of rechters wordt als tolk toegelaten.
Artikel 293
In de gevallen waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt, op straffe van nietigheid, ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen, zonder voor hem vertolkt te zijn.
Artikel 294
1. Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden op last van de President, wanneer deze of een der andere rechters of de vervolgingsambtenaar dit verlangt, voorgelezen.
2. Gelijke voorlezing heeft plaats op verzoek van de verdachte, tenzij het Hof ambtshalve of op het verzet van de vervolgingsambtenaar anders beveelt.
3. In alle gevallen waarin de verdachte verzoekt dat een getuigenverklaring op de terechtzitting zal worden voorgelezen, teneinde als aldaar afgelegd te worden aangemerkt, zal die voorlezing moeten geschieden.
4. De voorlezing van stukken kan, tenzij de vervolgingsambtenaar of de verdachte zich daartegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de President.
5. Ten bezware van de verdachte wordt, op straffe van nietigheid, op geen stukken acht geslagen, dan voor zover zij zijn voorgelezen of hun korte inhoud overeenkomstig het voorgaande lid is medegedeeld.
6. Stukken, die op de terechtzitting in eerste aanleg zijn voorgelezen, of waarvan aldaar overeenkomstig het vierde lid de korte inhoud is medegedeeld, mogen voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt. Indien echter de verdachte verzoekt, dat bepaalde stukken opnieuw zullen worden voorgelezen, wordt aan dat verzoek gevolg gegeven voor zover door die voorlezing naar het oordeel van het Hof redelijke grenzen niet worden overschreden.
Artikel 295
De President vertoont zo nodig de verdachte en de getuigen de voorwerpen die als stukken van overtuiging dienen, en hoort hen daaromtrent.
Artikel 296
Het Hof heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 137 aan het openbaar ministerie is toegekend. Het oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de vervolgingsambtenaar, of op verzoek van de verdachte.
Artikel 297
1. Nadat de getuigen en de verdachte zijn gehoord kan de vervolgingsambtenaar het woord voeren en legt hij zijn vordering, na voorlezing, aan het Hof over. De vordering omschrijft de straf of de maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist, en vermeldt in dat geval tevens, welk bepaald strafbaar feit zou zijn begaan.
2. De verdachte kan hierop antwoorden.
3. De vervolgingsambtenaar kan daarna andermaal het woord voeren.
4. Aan de verdachte wordt echter, op straffe van nietigheid, het recht gelaten om het laatst te spreken.
5. Indien hierna aan de verdachte nadere vragen worden gesteld of nog getuigen worden gehoord, kunnen de vervolgingsambtenaar en de verdachte vervolgens nogmaals, op de hiervoren vermelde voet het woord voeren.
Artikel 298
Indien uit het onderzoek omstandigheden zijn bekend geworden die, niet in de dagvaarding vermeld, volgens de wet tot verzwaring van straf grond opleveren, is de vervolgingsambtenaar bevoegd deze alsnog mondeling te laste te leggen.
Artikel 299
1. Indien in het geding in eerste aanleg buiten het geval van het voorgaande artikel de vervolgingsambtenaar oordeelt dat de telastelegging behoort te worden gewijzigd, legt hij de inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de kantonrechter over, voordat hij voor de eerste maal overeenkomstig artikel 297 het woord voert, met vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
2. Indien de kantonrechter de vordering toewijst, doet hij de inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal der terechtzitting opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als gevolg waarvan de telastelegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden.
Artikel 300
1. Indien de telastelegging overeenkomstig het voorgaande artikel is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift der gewijzigde telastelegging op de terechtzitting zelve ter hand gesteld, tenzij de kantonrechter oordeelt dat met de uitreiking van een door de griffier gewaarmerkt afschrift der wijzigingen kan worden volstaan. Is de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig, dan wordt hem de gewijzigde telastelegging zo spoedig mogelijk betekend.
2. De kantonrechter schorst het onderzoek voor een bepaalde tijd; met toestemming van de verdachte kan echter het onderzoek aanstonds worden voortgezet.
Artikel 301-75
1. Indien de vervolgingsambtenaar vordert of de verdachte verzoekt, dat getuigen of deskundigen, die nog niet op de terechtzitting zijn gehoord of te wier aanzien artikel 259, zesde lid, is toegepast, alsnog of nader zullen worden gehoord, beveelt het Hof, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een bepaald tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van die getuigen of deskundigen, voor zover daardoor naar het oordeel van het Hof redelijke grenzen niet worden overschreden. Het Hof kan zodanig bevel ook ambtshalve verlenen.
2. Artikel 267 lid 5 is van overeenkomstige toepassing op het bevel tot dagvaarding of
schriftelijke oproeping van getuigen als bedoeld in lid 1 van dit artikel en het daarbij gevoegde bevel tot medebrenging.
3. Van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, kan het Hof de overlegging tegen een bepaald tijdstip bevelen.
Artikel 302-76
1. Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt het Hof met schorsing der zaak tot na de afloop daarvan, onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van een rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken bij de kantonge-rechten.
2. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. Na afloop van het onderzoek deelt de rechter-commissaris de stukken mede aan de vervolgingsambtenaar.
Artikel 303
1. Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, wordt ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt het Hof bij een met redenen omklede beslissing dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden in-richting tot verpleging of genezing bestemd.
2. Het bevel wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de vervolginsambtenaar, de verdachte en zijn raadsman, indien hij er een heeft, in de gelegenheid zijn gesteld om ter zake te worden gehoord.
3. Artikel 184 is van toepassing, met dien verstande dat het bevel, bedoeld bij het tweede lid van dat artikel, door het Hof wordt gegeven.
Artikel 304
1. Indien het Hof een gerechtelijke plaatsopneming of het horen van getuigen of verdachten elders dan in de gehoorzaal noodzakelijk acht, kan het te dien einde, met schorsing der zaak, bevelen dat de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst.
2. Het Hof is bevoegd daartoe met de personen, door het Hof aangewezen, elke plaats te betreden. Artikel 136, tweede en derde lid, is ten aanzien van het Hof van toepassing. Van het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt.
3. Het Hof is bevoegd, naar aanleiding van de gesteldheid der plaats waar de tijdelijke terechtzitting zal worden gehouden, de nodige voorschriften te geven voor de wijze van behandeling der zaak op die terechtzitting.
Artikel 305
1. In alle gevallen waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd geschorst wordt door de President aan de aanwezige verdachte en aan de aanwezige
76 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
getuigen, deskundigen en tolken mondeling het tijdstip aangezegd, waarop zij op de terechtzitting zullen moeten aanwezig zijn, behoudens het bepaalde in het laatste lid van artikel 259. Die aanzegging geldt als dagvaarding. Bij niet-verschijning van getuigen, deskundigen of tolken op het aangewezen tijdstip is artikel 272, tweede lid, van toepassing.
2. Bij de aanzegging geeft de President de verdachte mondeling kennis van zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 307.
3. De getuigen, deskundigen en tolken, die bij de in het eerste lid bedoelde aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden in geval van schorsing, voor de nadere behandeling opnieuw gedagvaard of opgeroepen, behoudens het bepaalde in het laatste lid van artikel 259.
Artikel 306
1. In alle gevallen waarin het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, wordt, zodra de oorzaak der schorsing is vervallen, de verdachte schriftelijk opgeroepen en worden de getuigen, deskundigen en tolken opnieuw ter terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, gedagvaard of schriftelijk opgeroepen, behoudens het bepaalde in het laatste lid van artikel 259.
2. Ten aanzien van de oproeping van de verdachte is het bepaalde in artikel 246 en, wat betreft de getuigen of deskundigen die vanwege de vervolgingsambtenaar overeenkomstig het volgende artikel zullen worden gedagvaard of opgeroepen, het bepaalde in artikel 240, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Tevens wordt de verdachte bij die oproeping kennis gegeven van zijn bevoegdheden overeenkomstig het volgende artikel.
Artikel 307-77
1. In alle gevallen waarin, na schorsing, het onderzoek op een andere terechtzitting wordt hervat, kunnen nieuw bij te brengen, nog niet gehoorde getuigen en deskundigen, alsmede getuigen en deskundigen te wier aanzien artikel 259, zesde lid, is toegepast, worden gedagvaard of opgeroepen overeenkomstig de artikelen 240, eerste lid, 244 en 245.
2. De artikelen 240 leden 2 en 3, 245a en 267 leden 5 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 308
In alle gevallen waarin het onderzoek is geschorst, wordt de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin zij zich op het tijdstip der schorsing bevond, onverminderd het bepaalde in artikel 264. Het Hof is bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw worde aangevangen.
Artikel 309
1. Niettegenstaande de schorsing is het Hof bevoegd te allen tijde het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde spoedeisende maatregelen tijdelijk te heropenen.
2. De artikelen 306, 307 en 308 zijn van toepassing.
Artikel 310
1. De griffier houdt het proces-verbaal der terechtzitting, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.
2. Het behelst tevens de zakelijke inhoud van de verklaringen der verdachten, getuigen en deskundigen. Indien de vervolgingsambtenaar vordert of de verdachte verzoekt dat enige verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zover de omvang der verklaring redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van de President zoveel mogelijk voldaan en daarvan voorlezing gedaan. Acht de vervolgingsambtenaar of de verdachte de verklaring niet voldoende weergegeven, dan beslist het Hof.
3. De President kan gelasten dat in het proces-verbaal van enige bepaalde omstandigheid, verklaring of opgave aantekening zal worden gedaan.
4. Gelijke aantekening geschiedt, wanneer een der andere rechters het verlangt, of op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte.
Artikel 311
Het proces-verbaal wordt door de President of één der andere rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen de in het eerste lid van artikel 352 vermelde termijn ondertekend. Indien een der beide personen, die het proces-verbaal moeten ondertekenen, zich in de onmogelijkheid bevindt om dat te doen, maakt degene, die niet in dat geval verkeert, in dat stuk daarvan melding.
Artikel 312
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van deze Titel kan door de vervolgingsambtenaar een vordering en door de verdachte een verzoek tot het Hof worden gedaan, tenzij uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 313
Alvorens te beslissen op enig verzoek of verzet van de verdachte, hoort het Hof de vervolgingsambtenaar. Alvorens te beslissen op enige vordering of op enig verzet van de vervol-gingsambtenaar, stelt het Hof de verdachte, indien deze tegenwoordig is, of diens raadsman in de gelegenheid het woord te voeren.
Artikel 314
Weigering of verzuim om te beslissen over een vordering of een verzet van de vervolgingsambtenaar of een verzoek of verzet van de verdachte, strekkende om gebruik te maken van een bevoegdheid of van een recht door de wet toegekend, heeft nietigheid ten gevolge.
Artikel 315
1. Elke bevoegdheid aan de verdachte bij deze Titel toegekend komt ook toe aan diens raadsman.
2. In alle gevallen waarin bij deze Titel de toestemming of het horen van de verdachte of diens raadsman wordt gevorderd, geldt dit alleen ten aanzien van de op de terechtzitting
aanwezige verdachte of raadsman.
3. Bij verschil tussen de verdachte en zijn raadsman beslist de toestemming of weigering van de verdachte.
DERDE AFDELING
BELEDIGDE PARTIJ
Artikel 316
1. De beledigde partij kan zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding voegen in het geding over de strafzaak in eerste aanleg.
2. De voeging geschiedt op de terechtzitting door een opgave van de inhoud der vordering, uiterlijk voordat de vervolgingsambtenaar zijn vordering ingevolge artikel 297 overlegt.
Artikel 317
1. De beledigde partij die zich niet in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaatsgehad, dan duurt zij, indien en voor zover de vordering is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep, ook al is de beledigde partij in hoger beroep niet verschenen.
3. Is de vordering niet of slechts ten dele toegewezen, dan kan de beledigde partij zich binnen de grenzen harer eerste vordering in het geding in hoger beroep voegen. Het tweede lid van het voorgaande artikel is van toepassing.
Artikel 318
Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben, om zich in het strafgeding te voegen, die bijstand of die vertegenwoordiging ook daarin nodig. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende de bijstand of de vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.
Artikel 319-78
1. De beledigde partij kan zich doen vertegenwoordigen of doen bijstaan door een advocaat of een andere gemachtigde.
2. Nadat de zaak ter terechtzitting is aanhangig gemaakt, kan zowel de beledigde partij als haar advocaat of een andere gemachtigde ter griffie inzage nemen van de processtukken, zonder de voortzetting der zaak op te houden.
3. De beledigde partij kan van deze stukken, voor zover zij dit verlangt, te hare koste afschriften doen nemen.
4. Bij onvermogen, ter beoordeling van het Hof, kan dit gelasten dat de afschriften, welke de beledigde partij nodig heeft, kosteloos worden afgegeven.
78 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
81
Artikel 320
De beledigde partij mag tot bewijs van de geleden schade of van het bedrag daarvan stukken overleggen, doch geen getuigen of deskundigen voorbrengen.
Artikel 321-79
1. De beledigde partij kan aan de getuigen en deskundigen vragen stellen, doch alleen betreffende de geleden schade of het bedrag daarvan.
2. De ondervraging der getuigen en deskundigen door de beledigde partij of haar advocaat geschiedt door tussenkomst van de President, tenzij het Hof toestaat dat zij zonder die tussenkomst zal geschieden. De toestemming kan steeds worden ingetrokken.
3. Het Hof kan beletten dat op enige vraag door of namens de beledigde partij gesteld, antwoord wordt gegeven.
Artikel 322
De beledigde partij kan haar eis toelichten of doen toelichten, nadat de vervolgingsambtenaar zijn vordering ingevolge artikel 297 heeft overgelegd. Zij heeft andermaal het woord, nadat de vervolgingsambtenaar in de gelegenheid is gesteld ten tweede male het woord te voeren.
Artikel 323
1. Het Hof doet over de vordering van de beledigde partij gelijktijdig met de strafzaak uitspraak.
2. De vordering zal alleen ontvankelijk zijn, indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd.
3. Bij toewijzing der vordering veroordeelt het Hof de verdachte geheel of ten dele in de kosten door de beledigde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
4. Hieronder zijn niet begrepen de kosten welke het Hof verklaart nodeloos te zijn gemaakt.
5. Indien de vordering niet of slechts ten dele wordt toegewezen, kan het Hof de beledigde partij geheel of ten dele veroordelen in de kosten door de verdachte te zijner verdediging tegen de vordering gemaakt, met uitzondering van die kosten welke het Hof verklaart nodeloos te zijn gemaakt.
VIERDE AFDELING
BEWIJS
Artikel 324-80
1. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
79 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
80 Gew. bij S.B. 2002 no. 71.
82
2. Niet voor het bewijs mogen worden gebezigd bewijsmiddelen, die in het buitenland zijn verkregen, en waarvan de wijze van verkrijging ten bezware van de verdachte in strijd met fundamentele rechtsnormen heeft plaatsgevonden.
Artikel 325
1. Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
1°. eigen waarneming van de rechter;
2°. verklaringen van de verdachte;
3°. verklaringen van een getuige;
4°. verklaringen van een deskundige;
5°. schriftelijke bescheiden.
2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.
Artikel 326
Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
Artikel 327
1. Onder verklaring van de verdachte wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden hem uit eigen wetenschap bekend.
2. Zodanige opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan tot het bewijs, dat de verdachte het telastegelegde feit begaan heeft, medewerken, indien daarvan uit enig wettig bewijsmiddel blijkt.
3. Zijn opgaven kunnen alleen te zijnen aanzien gelden.
4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de opgaven van de verdachte.
Artikel 328-81
1. Onder verklaring van een getuige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeling van feiten of omstandigheden, welke hij zelf waargenomen of ondervonden heeft.
2. De verklaring van een getuige wiens identiteit niet blijkt, kan alleen medewerken tot het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, indien ten minste is voldaan aan de voorwaarden dat de getuige een bedreigde getuige is en als zodanig door de rechter-commissaris op de wijze voorzien in de artikelen 206c tot en met 206f is verhoord.
3. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Artikel 329
Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting medegedeeld gevoelen betreffende hetgeen zijn wetenschap hem leert omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.
Artikel 330-82
1. Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
1°. beslissingen in de wettelijke vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast;
2°. processen-verbaal en andere geschriften in de wettelijke vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hun mededeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden;
3°. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen;
4°. verslagen van deskundigen behelzende hun gevoelen betreffende hetgeen hun wetenschap hen leert omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is;
5°. alle andere geschriften; doch deze kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan alleen medewerken tot het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewijsbeslissing vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal;
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
Artikel 330a-83
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van bedreigde getuigen of schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.
VIJFDE AFDELING
BERAADSLAGING EN UITSPRAAK
Artikel 331
1. Na afloop van het onderzoek wordt dit door de President gesloten verklaard en wordt hetzij aanstonds de uitspraak gedaan, hetzij door de President mondeling medegedeeld, wanneer zij, volgens de bepaling van het Hof, zal plaatsvinden.
2. Te bepaalde tijde kan de uitspraak mondeling tot een nadere dag worden uitgesteld. De uitspraak kan, op straffe van nietigheid, niet vervroegd worden, tenzij zij gedaan wordt in tegenwoordigheid van de verdachte.
3. In geen geval mag de uitspraak later plaatsvinden dan op de een en twintigste dag na de sluiting van het onderzoek.
4. Heeft de uitspraak alsdan niet plaats gehad, dan wordt de zaak geacht te zijn beëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Artikel 332
1. Ingeval bij de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan het Hof op de terechtzitting bevelen dat op een door het Hof te bepalen terechtzitting het onderzoek worde hervat.
2. Bij het bevel worden tevens aangewezen de getuigen, deskundigen en tolken, wier verhoor of tegenwoordigheid, of de bescheiden of stukken van overtuiging, welker inzage of bezichtiging het Hof nodig acht.
3. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met dien verstande dat de verplichte oproeping alleen betreft de verdachte en de in het bevel aangewezen getuigen, deskundigen en tolken.
Artikel 333
1. Ook kan, in het geval bij het eerste lid van het voorgaande artikel bedoeld, het Hof overeenkomstig de bepalingen van artikel 302 een onderzoek door de rechter-commissaris doen plaatsvinden.
2. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Artikel 334
1. Het Hof onderzoekt op de grondslag der telastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op zijn terechtzitting de geldigheid der dagvaarding, zijn bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde feit, de ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar en of er redenen zijn voor schorsing der vervolging.
2. In het geding in hoger beroep geschiedt dat onderzoek mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad, en onderzoekt het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep, alvorens tot het onderzoek van de geldigheid der dagvaarding over te gaan.
Artikel 335-84
1. Indien het onderzoek, in het voorgaande artikel bedoeld, daartoe aanleiding geeft, spreekt het Hof uit de nietigheid der dagvaarding, zijn onbevoegdheid, de niet-ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar of de schorsing der vervolging, dan wel de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep.
2. In geval van een weigering van de vervolgingsambtenaar om een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige als bedoeld in artikel 245a ten uitvoer te leggen, terwijl die getuige ingevolge een onherroepelijke rechterlijke beslissing geen bedreigde getuige is, spreekt de rechter de niet-ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar in zijn vervolging uit.
84 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
85
Artikel 336
1. Indien het onderzoek, in artikel 334 bedoeld, niet leidt tot toepassing van artikel 335 beraadslaagt het Hof op de grondslag der telastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt het Hof over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij de wet bepaald.
2. In het geding in hoger beroep geschiedt de beraadslaging mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaatsgehad, behoudens het geval dat in eerste aanleg artikel 363, tweede lid, is toegepast.
Op de verklaringen van getuigen en deskundigen, zoals die volgens dat proces-verbaal op die terechtzitting zijn afgelegd, mag voor het bewijs echter slechts worden achtgeslagen voor zover uit de inhoud van dat proces-verbaal blijkt dat zij aldaar niet zijn betwist. De voorgaande volzin is niet van toepassing, indien de behandeling in hoger beroep bij verstek geschiedt.
Artikel 337
1. Acht het Hof het telastegelegde feit bewezen, het te zijn een strafbaar feit en de verdachte deswege strafbaar, dan legt het op de straf of de maatregel, op het feit gesteld.
2. In het geding in hoger beroep kan slechts met eenparigheid van stemmen worden bewezen verklaard datgene waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Die eenparigheid is echter niet vereist, indien bij een alternatieve telastelegging in eerste aanleg is beslist, dat door de verdachte één der hem telastegelegde feiten is begaan.
3. Indien alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen, kan hij ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste bewezen is verklaard, slechts met eenparigheid van stemmen tot een zwaardere straf worden veroordeeld, dan hem bij het vonnis is opgelegd.
Artikel 338
1. Acht het Hof niet bewezen dat de verdachte het hem telastegelegde feit heeft begaan, dan spreekt het hem vrij.
2. Acht het Hof het feit bewezen, doch dit niet te zijn een strafbaar feit of de verdachte deswege niet strafbaar, dan ontslaat het hem van alle rechtsvervolging te dier zake. In het geval bedoeld bij artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt zo nodig de last gegeven, genoemd in het tweede lid van dat artikel.
Artikel 339-85
1. In geval van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging gelast het Hof, tenzij het verklaart tot het geven van zodanige last niet in staat te zijn, dat in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan een met name genoemde persoon, voor zover zij niet worden verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer. De beslissing van het Hof laat ieders rechten op het voorwerp onverlet.
2. Het Hof kan gelasten dat een voorwerp, waarover een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig is, hangende dit geding op een bepaalde wijze zal worden bewaard, op kosten van ongelijk.
3. Op een last, ingevolge de voorgaande leden gegeven, is artikel 107 van overeenkomstige toepassing.
4. Het Hof kan de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen onder zekerheidsstelling gelasten; daarbij kan het Hof een termijn stellen waarbinnen de zekerheidstelling moet geschieden.
Artikel 340
1. Heeft de beledigde partij zich in het geding gevoegd, dan beraadslaagt het Hof mede over zijn bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid dier partij, over de gegrondheid harer vordering, en over de verwijzing in de kosten door die partij en de verdachte gemaakt.
2. Naar gelang van de uitkomst van het onderzoek, in het voorgaande lid bedoeld, spreekt het Hof uit zijn onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de beledigde partij, of beslist het over de vordering van deze laatste.
3. Het beslist voorts over de verwijzing in de kosten, door die partij en de verdachte gemaakt.
Artikel 341
1. Het vonnis behelst voor zoveel mogelijk naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van de verdachte.
2. Het bevat voorts, op straffe van nietigheid, de namen van de rechters of de kantonrechter door wie het is gewezen en de dag van de uitspraak.
Artikel 342
1. In het geding in eerste aanleg bevat het vonnis, in de gevallen van artikel 335 de daarbij vermelde beslissingen.
2. In de andere gevallen bevat het vonnis van de kantonrechter diens beslissing over de punten, bij artikel 336, eerste lid, vermeld.
3. Wordt, in strijd met het te dien aanzien door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, artikel 335 niet toegepast of aangenomen dat het bewezen verklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft de kantonrechter daaromtrent in het vonnis bepaaldelijk een beslissing.
4. Dat vonnis vermeldt verder, in geval van oplegging van straf of maatregel, de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
5. Heeft de beledigde partij zich in het geding gevoegd, dan houdt dat vonnis voorts de beslissing van de kantonrechter in, genomen overeenkomstig artikel 340, tweede lid.
6. Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 343
1. Het vonnis, in het geding in eerste aanleg gewezen, bevat het telastegelegde alsmede de inhoud van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot bewijs daarvan dient.
2. De beslissingen, bedoeld in artikel 342, eerste, tweede, derde en vijfde lid, zijn met redenen omkleed.
3. De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud der bewijsmiddelen en op de gronden waarop het bewezenverklaarde uit de inhoud van die bewijsmiddelen is afgeleid.
4. Het vonnis geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
5. Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 344-86
1. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een getuige, als bedoeld bij artikel 196 lid 2, van een bedreigde getuige, of van een getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 177 lid 2, 273 lid 1 tweede en derde volzin, of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 330 lid 3 geeft het vonnis, in het geding in eerste aanleg gewezen, daarvan in het bijzonder reden.
2. Indien na schorsing der vervolging wegens een geschilpunt van burgerlijk recht van de uitspraak van de burgerlijke rechter wordt afgeweken, geeft dat vonnis ook daarvan in het bijzonder reden.
3. Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 344a-87
1. De rechter kan het openbaar ministerie in het vonnis machtigen een strafrechtelijk financieel onderzoek in te stellen.
2. Een dergelijke machtiging kan slechts worden verleend indien de rechter bewezen acht dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan waarop een gevangenisstraf staat van zes jaar of hoger, door middel waarvan of uit de baten van welk strafbare feit hij een aanmerkelijk voordeel wederrechtelijk heeft verkregen.
3. Het vonnis bevat de gronden waarop de beslissing tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek steunt.
Artikel 345
Ten aanzien van feiten, als overtreding strafbaar gesteld, kan in het geding in eerste aanleg de kantonrechter, indien hij dit raadzaam acht in verband met de geringe betekenis van het feit en met de omstandigheden waaronder het is begaan, in het vonnis bepalen, dat geen straf zal worden toegepast.
Artikel 346
1. Het vonnis, in eerste aanleg gewezen, bevat de last, door de kantonrechter overeenkomstig artikel 339, eerste of tweede lid, ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen gegeven.
2. Wordt dat vonnis bij verstek gewezen, dan kan de kantonrechter van de teruggave of van de onttrekking aan het verkeer van die in beslag genomen voorwerpen zodanige uitzonderen, als hij in verband met het bepaalde in artikel 485 nodig vindt.
3. Het in eerste aanleg gewezen vonnis bevat voorts de beslissing, door de kantonrechter overeenkomstig artikel 340, derde lid, genomen over de verwijzing in de kosten, door de beledigde partij en de verdachte gemaakt.
Artikel 347
1. Indien in het geding in eerste aanleg de kantonrechter valsheid in authentiek geschrift aanneemt, verklaart hij bij het vonnis het gehele stuk vals, of wijst hij aan waarin de valsheid bestaat.
2. Zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, stelt de griffier een door hem ondertekende aantekening op het stuk, houdende dat dit geheel of gedeeltelijk is vals verklaard en vermeldende het vonnis waarbij dit is geschied.
3. Grossen, afschriften of uittreksels van het stuk worden niet uitgegeven, dan met bijvoeging van de daarop gestelde aantekening.
Artikel 348
1. In het geding in hoger beroep bevat het vonnis van het Hof, in het geval van artikel 335, de daarbij vermelde beslissing. Deze is met redenen omkleed.
2. In alle andere gevallen bevestigt het Hof het vonnis van de kantonrechter met gehele of gedeeltelijke overneming, dan wel met verbetering van de gronden, of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis, wat de kantonrechter had behoren te doen.
3. Indien echter de hoofdzaak niet door de kantonrechter is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, verwijst het Hof daartoe de zaak naar dezelfde kantonrechter terug, tenzij door de vervolgingsambtenaar en de verdachte de beslissing der hoofdzaak door het Hof is verlangd. In geval van verwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van 's Hofs vonnis.
4. Indien het vonnis van de kantonrechter geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd, is het bepaalde in de artikelen 342-347 van overeenkomstige toepassing op het door het Hof te wijzen vonnis.
5. In geval van vernietiging van het vonnis van de kantonrechter is het Hof niettemin bevoegd bepaalde gedeelten daarvan in zijn vonnis over te nemen, voor zover deze niet aan nietigheid lijden.
6. Indien bij samenloop van meerdere feiten één hoofdstraf is uitgesproken en het hoger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van één of meer der feiten, wordt in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het vonnis de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.
Artikel 349
1. Het vonnis wordt in eerste aanleg op straffe van nietigheid door de kantonrechter in een openbare zitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de vervolgingsambtenaar en de griffier.
2. In hoger beroep geschiedt de uitspraak op straffe van nietigheid in een openbare zitting van het Hof, samengesteld uit drie leden, in tegenwoordigheid van de vervolgingsambtenaar en de griffier.
3. De uitspraak geschiedt zo mogelijk door de rechter of een der rechters die over de zaak heeft geoordeeld.
Artikel 350
1. De verdachte die zich ter zake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorlopige hechtenis bevindt, is bij de uitspraak tegenwoordig, tenzij hij daartoe buiten staat is of hij mondeling of schriftelijk te kennen heeft gegeven weg te willen blijven.
2. Is de verdachte tot het bijwonen der uitspraak buiten staat, dan doet de griffier hem ter plaatse waar hij wordt gevangen gehouden, ten spoedigste het vonnis alsmede de kennisgeving als bedoeld in het volgende artikel betekenen.
Artikel 351
Indien de verdachte in het geding in eerste aanleg bij het uitspreken van het vonnis tegenwoordig is, geeft de kantonrechter hem daarbij mondeling kennis van het rechtsmiddel, dat tegen het vonnis openstaat, en van de termijn binnen welke dat rechtsmiddel kan worden aangewend.
Artikel 352
1. Het vonnis wordt binnen tweemaal vierentwintig uren na de uitspraak ondertekend door de kantonrechter of de rechters die over de zaak hebben geoordeeld en door de griffier die bij de uitspraak tegenwoordig is geweest.
2. Zo één of meer hunner daartoe buiten staat zijn wordt hiervan aan het slot van het vonnis melding gemaakt.
3. Zodra het vonnis is getekend en in ieder geval na afloop van de termijn in het eerste lid vermeld, kunnen degene tegen wie het vonnis gewezen is en zijn raadsman daarvan en van het procesverbaal der terechtzitting kennis nemen.
Artikel 353
1. Indien de verdachte bij het vonnis in eerste aanleg, bij verstek gewezen, niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken, wordt een mededeling van de beslissing, overeenkomstig de artikelen 335, 337, eerste lid, of 338, tweede lid, bij het vonnis gegeven, vanwege de vervolgingsambtenaar zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekend. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de verdachte wie, voor zoveel betreft het rechtsgeding bij verstek, de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen in persoon is betekend. De mededeling vermeldt de rechter, die het vonnis gewezen heeft, de dagtekening van het vonnis, de in het vonnis voorkomende rechtskundige benaming van het strafbare feit met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse dat feit begaan zou zijn, en, voor zoveel in hetvonnis vermeld naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van de verdachte.
2. De mededeling wordt in alle gevallen waarin de vervolgingsambtenaar dit bepaalt, en overigens zoveel mogelijk aan de persoon van de verdachte betekend.
3. Is ten aanzien van de verdachte artikel 17 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dan vermeldt de mededeling bovendien alle tot het in dat artikel bedoelde bevel betrekkelijke beslissingen en geschiedt de betekening niet anders dan aan hem in persoon.
4. Ten aanzien van het verstekvonnis, in hoger beroep gewezen, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing.
TITEL IV
DE BERECHTING VAN OVERTREDINGEN IN EERSTE AANLEG
Artikel 354
Zaken, uitsluitend betreffende feiten die als overtreding strafbaar zijn gesteld, worden vanwege het openbaar ministerie ter terechtzitting in eerste aanleg aanhangig gemaakt:
1°. hetzij door dagvaarding;
2°. hezij door oproeping.
Artikel 355
1. Het aanhangig maken kan door oproeping geschieden in geval van ontdekking op heterdaad van het feit door een opsporingsambtenaar, en heeft plaats door oproeping van de verdachte vanwege het openbaar ministerie om te verschijnen op een in die oproeping vermelde terechtzitting van de bevoegde kantonrechter.
2. De oproeping behelst een korte aanduiding van het feit, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Zij wordt door de ambtenaar bedoeld in het voorgaande lid gedagtekend en ondertekend en onverwijld aan de verdachte uigereikt.
3. In de oproeping wordt de voorwaarde vermeld, die de opsporingsambtenaar overeenkomstig artikel 100a van het Wetboek van Strafrecht ter voorkoming van de strafvervolging mocht hebben gesteld. In de overige gevallen bevat de oproeping een vermelding van de bevoegdheid, de verdachte toegekend bij artikel 100, eerste lid, van dat Wetboek. Bij de uitreiking worden de inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte, zo mogelijk, mondeling kortelijk toegelicht.
4. De opsporingsambtenaar maakt in zijn proces-verbaal melding van de uitreiking der oproeping.
5. Een dubbel der oproeping wordt bij het proces-verbaal overgelegd.
6. Niet-nakoming van het eerste, tweede of vierde lid, heeft nietigheid van de oproeping ten gevolge. Vrijwillige verschijning dekt de nietigheid ten gevolge van niet-nakoming van het eerste of het vierde lid.
Artikel 356
1. Het formulier der oproeping wordt vastgesteld door de Minister van Justitie en Politie.
2. Het openbaar ministerie kan aan de opsporingsambtenaar, bedoeld in het eerste lid van het
voorgaande artikel algemene of bijzondere voorschriften geven ten aanzien van het al of niet aanhangig maken door oproeping en ten aanzien van de terechtzitting waarvoor de oproeping geschiedt.
Artikel 357
Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de vervolgingsambtenaar de intrekking van de oproeping schriftelijk doen mededelen aan de verdachte.
Artikel 358
1. Indien de zaak aanhangig is gemaakt door oproeping, kan het openbaar ministerie ter terechtzitting bij de aanvang van het onderzoek mondeling of, na voorlezing, schriftelijk nadere opgave doen van het feit, dat de verdachte te laste wordt gelegd. Het is tot die nadere opgave verplicht, indien de rechter of de verdachte deze verlangt. De nadere opgave beantwoordt op straffe van nietigheid aan de aanduiding van het feit in de oproeping behoudens verbetering of aanvulling.
2. Op verlangen van de rechter of de verdachte wordt de nadere opgave hem op schrift gegeven.
3. De oproeping of, als deze gedaan is, de nadere opgave geldt, wat betreft de grondslag voor de verdere vervolging, als dagvaarding.
Artikel 359
Indien de zaak door oproeping aanhangig is gemaakt en de verdachte bij zijn verschijning ter terechtzitting aannemelijk maakt, dat hij in het belang zijner verdediging uitstel behoeft, schorst de rechter het onderzoek voor bepaalde tijd.
Artikel 360
1. De kantonrechter geeft onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting mondeling vonnis.
2. In geval van verstek kan de mondelinge uitspraak worden uitgesteld.
3. Zodra het proces-verbaal der terechtzitting waarin het vonnis is aangetekend, is getekend of de aantekening bedoeld in artikel 363, tweede lid, is gewaarmerkt, kunnen de verdachte en zijn raadsman daarvan kennisnemen.
Artikel 361
De kantonrechter is bevoegd en, op de vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte, verplicht te bepalen, dat schriftelijk vonnis zal worden gewezen; in dit geval kan de uitspraak worden uitgesteld.
Artikel 362
Voor de toepassing van de artikelen 353, 364 en 372 wordt een oproeping, als bedoeld in artikel 355, gelijkgesteld met een dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen, die aan de persoon van de verdachte is betekend. Voor de toepassing van artikel 261 wordt zij gelijkgesteld met een dagvaarding, aan de verdachte gedaan.
Artikel 363-88
1. Op het rechtsgeding zijn overigens de Eerste Titel en de Derde Titel van Boek Drie van toepassing, behoudens de navolgende uitzonderingen:
1°. De bepalingen betrekkelijk de voordracht der zaak door het openbaar ministerie, en het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, zijn niet toepasselijk.
2°. Indien tegen de verdachte verstek is verleend, zomede voor zover door de verdachte en door zijn raadsman, zo hij die heeft, verklaard is dat van bepaaldelijk aangeduide stukken noch de voorlezing, noch de mededeling van de korte inhoud wordt gewenst, kan in de plaats der voorlezing van de telastelegging, verklaringen, processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken, vermeld in artikel 294, treden een op last van de kantonrechter gedane aantekening in het proces-verbaal der terechtzitting van de overlegging dier stukken; daarop mag ook ten bezware van de verdachte worden achtgeslagen.
3°. Indien mondeling vonnis wordt gewezen blijven de artikelen 341 en 343, derde en vierde lid, buiten toepassing en wordt het vonnis in het proces-verbaal der terechtzitting aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie en Politie te bepalen.
4°. Indien de kantonrechter, die over de zaak geoordeeld heeft, tot de uitspraak van het schriftelijk vonnis buiten staat is, geschiedt zij door een andere kantonrechter.
5°. De vervolgingsambtenaar behoeft bij de uitspraak van het vonnis niet tegenwoordig te zijn.
6°. Aan de verdachte wordt bij zijn dagvaarding, op de wijze door de Minister van Justitie en Politie te bepalen, schriftelijk mededeling gedaan van de bevoegdheid, hem toegekend bij artikel 100, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
7°. Zowel het openbaar ministerie als de verdachte kunnen na de mededeling bedoeld bij artikel 351 betreffende het rechtsmiddel, dat tegen het vonnis openstaat, ter terechtzitting afstand doen van het aanwenden van dat rechtsmiddel. Op zijn recht daartoe wordt de verdachte opmerkzaam gemaakt. Van de gedane afstand geschiedt aantekening in het proces-verbaal der terechtzitting.
2. Indien:
a. tegen de verdachte verstek wordt verleend of door of namens hem niets ter verdediging wordt aangevoerd, en tevens
b. geen getuige of deskundige worden gehoord,
c. geen beledigde partij zich in het geding heeft gevoegd,
d. de artikelen 298 en 299 niet worden toegepast, en
e. een mondeling vonnis wordt gewezen, strekkende tot het opleggen van een straf of maatregel, doch geen andere dan geldboete, berisping of teruggave aan ouders of voogd zonder toepas-sing van enige straf, of strekkende tot toepassing van artikel 345, kan op last van de kantonrechter het opmaken van een proces-verbaal der terechtzitting achterwege blijven en worden volstaan met een door hem te waarmerken aantekening van de opgelegde straf of maatregel of van de in artikel 345 bedoelde beslissing op het dubbel van de dagvaarding of oproeping. Indien de aanduiding van het feit in de oproeping bij de nadere opgave van artikel 358 is verbeterd of aangevuld, wordt de verbetering of aanvulling in het dubbel verwerkt en door de kantonrechter gewaarmerkt. Afstand ter terechtzitting van het aanwenden van rechtsmiddelen wordt in de aantekening vermeld. De artikelen 294, vijfde lid en 353, eerste lid, laatste volzin, blijven buiten toepassing. Het vonnis geldt als uitgesproken op de dag waartegen werd opgeroepen of gedagvaard, tenzij de aantekening anders vermeldt.
VIERDE BOEK
RECHTSMIDDELEN
A
GEWONE RECHTSMIDDELEN
TITEL I
VERZET
Artikel 364
Tegen een bij verstek gewezen vonnis, als uitspraak gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:
a. indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen hem in persoon is betekend, gedurende veertien dagen na de uitspraak;
b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis hem bekend is.
Artikel 365
1. Binnen twee maanden nadat het verzet is gedaan, wordt de zaak door een dagvaarding, vanwege de vervolgingsambtenaar aan de veroordeelde betekend, aanhangig gemaakt ter terechtzitting van het gerecht, dat het vonnis bij verstek gewezen heeft.
2. De Eerste Titel van het Derde Boek is toepasselijk met uitzondering van artikel 243. In zaken, uitsluitend feiten betreffende die als overtreding strafbaar zijn gesteld, blijft artikel 240, tweede lid, buiten toepassing.
Artikel 366
1. Indien degene die in verzet is gekomen, niet ten dienende dage in rechte verschijnt, wordt het verzet vervallen verklaard en het bij verstek gewezen vonnis ten uitvoer gelegd of verder uitgevoerd.
2. De rechter kan evenwel, bij niet-verschijning van de verdachte met of zonder tijdsbepaling de schorsing van het onderzoek gelasten teneinde de verdachte alsnog gelegenheid te geven om te verschijnen. Het bepaalde in artikel 259, vierde en vijfde lid, is van toepassing. Verschijnt de verdachte niet op de nadere terechtzitting, dan is, tenzij de schorsing wordt verlengd, het eerste lid van toepassing.
Artikel 367
1. Indien degene die in verzet is gekomen, ten dienende dage in rechte verschijnt, wordt de ware het gerechtsgeding bij verstek niet voorafgegaan. Artikel 284, eerste lid, is ten aanzien van de verklaringen van getuigen en deskundigen, tijdens het rechtsgeding bij verstek zaak overeenkomstig de Derde en Vierde Titel van het Derde Boek behandeld, als afgelegd, van toepassing.
2. De rechter bekrachtigt de bij verstek gewezen uitspraak of doet met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak opnieuw recht.
TITEL II
HOGER BEROEP VAN VONNISSEN
Artikel 368
Tegen de vonnissen door de kantonrechter als einduitspraak of in de loop van het onderzoek op de terechtzitting gegeven, kan hoger beroep worden ingesteld door de vervolgingsambtenaar en door de verdachte die niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de kantonrechter onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen ten aanzien van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastelegging is vrijgesproken.
Artikel 369
1. Van vonnissen bij verstek gewezen kan alleen het openbaar ministerie in hoger beroep komen. Dit beroep vervalt van rechtswege als de verdachte verzet doet binnen de bij artikel 364 voorgeschreven termijn, doch voor de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep.
2. Indien, in dit geval, het verzet vervallen wordt verklaard kan het openbaar ministerie opnieuw van het bij verstek gewezen vonnis in hoger beroep komen.
Artikel 370
Tegen vonnissen die geen einduitspraak zijn, is het beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.
Artikel 371
1. Het hoger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2. Zijn echter in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de kantonrechter onderworpen, dan kan het hoger beroep tot het vonnis voor zover dit een of meer gevoegde zaken betreft, worden beperkt.
Artikel 372
1. Het hoger beroep moet door het openbaar ministerie en de verdachte worden ingesteld binnen veertien dagen na de uitspraak of, indien het vonnis overeenkomstig het tweede lid van artikel 350 is voorgelezen, uiterlijk veertien dagen na de voorlezing.
2. In het geval, bedoeld in artikel 369, tweede lid, moet het hoger beroep door het openbaar ministerie worden ingesteld uiterlijk veertien dagen na de vervallenverklaring van het verzet.
Artikel 373
1. Nadat hoger beroep is ingesteld, zendt de griffier van het kantongerecht de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van het Hof.
2. Indien hoger beroep alleen door het openbaar ministerie is ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, geen gevolg gegeven, dan nadat het beroep aan de verdachte in persoon is aangezegd of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep hem bekend is.
Artikel 374
Binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep kan de partij die in hoger beroep is gekomen, bij het Hof een schriftuur indienen, houdende de middelen en gronden, waarop zij haar beroep steunt. Deze schriftuur wordt bij de proces-stukken gevoegd.
TITEL III
HOGER BEROEP VAN BESCHIKKINGEN
BEZWAARSCHRIFTEN
Artikel 375
1. Tegen beschikkingen staat hoger beroep niet open, en tegen beslissingen of handelingen is een bezwaarschrift niet toegelaten, dan in gevallen bij dit Wetboek bepaald.
2. Hoger beroep kan slechts worden ingesteld tegen de beschikking in haar geheel, een bezwaarschrift slechts worden ingediend tegen de beslissing of handeling in haar geheel.
Artikel 376
1. Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van beroep van het openbaar ministerie regelen, kan dit van alle beschikkingen van de rechter-commissarissen of de kantonrechter, waarbij een krachtens dit Wetboek genomen vordering niet is toegewezen, bij het Hof binnen drie dagen in hoger beroep komen.
2. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
Artikel 377
1. Het openbaar ministerie voegt, op straffe van niet-ontvankelijkheid, bij de proces-stukken een schriftuur houdende zijn grieven.
2. De verdachte door wie beroep is ingesteld of een bezwaarschrift is ingediend, is bevoegd zodanige schriftuur bij het gerecht, tot de beslissing op het beroep of het bezwaarschrift geroepen, in te dienen zolang het nog geen beslissing heeft genomen.
Artikel 378
1. Het gerecht, tot de beslissing op het beroep of het bezwaarschrift geroepen, zal het beroep of het bezwaarschrift afwijzen of bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
2. Indien het hoger beroep van of het bezwaarschrift tegen een handeling of beschikking van de rechter-commissaris gegrond wordt geoordeeld, kan bij 's Hofs beslissing voor het instellen of voortzetten van dat onderzoek een andere rechter-commissaris worden aangewezen.
TITEL IV
AANWENDEN VAN GEWONE RECHTSMIDDELEN
Artikel 379
1. Verzet wordt gedaan en hoger beroep ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt. Een bezwaarschrift wordt ingediend door inlevering van een geschrift dat de beslissing of handeling aanwijst waartegen bezwaar wordt
gemaakt.
2. Een verklaring van verzet of hoger beroep wordt afgelegd ter griffie van het gerecht, dat de beslissing heeft gegeven.
3. Een verklaring van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris wordt afgelegd en elk bezwaarschrift wordt ingediend ter griffie van het gerecht dat tot de beslissing op het beroep of bezwaarschrift is geroepen.
4. In de gevallen bij staatsbesluit bepaald kan de verklaring ook worden afgelegd voor, en het bezwaarschrift ook worden ingediend bij de ambtenaar of zijn vervanger, bij dat besluit aangewezen.
5. De ambtenaar of zijn vervanger, aangewezen krachtens het voorgaande lid, geeft onverwijld op de snelst mogelijke wijze kennis:
a. van elke voor hem afgelegde verklaring van verzet of van hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter: aan de griffier van het kantongerecht dat de beslissing heeft gegeven;
b. van elke voor hem afgelegde verklaring van hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris en van elk bij hem ingediend bezwaarschrift: aan de griffier van het gerecht dat tot de beslissing op dat beroep of bezwaarschrift is geroepen.
Artikel 380
1. Het aanwenden van rechtsmiddelen bedoeld in het voorgaande artikel, kan ook geschieden door:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
2. Bevindt degene, die een rechtsmiddel wenst aan te wenden, zich ter zake van het feit in verzekerde bewaring en verlangt hij een verklaring zelf af te leggen of een bezwaarschrift zelf in te leveren, dan begeeft de griffier dan wel, in de bij staatsbesluit bepaalde gevallen, de ambtenaar of zijn vervanger, bij dat besluit aangewezen, zich tot hem.
3. De ambtenaar of zijn vervanger, aangewezen krachtens het voorgaande lid, handelt overeenkomstig artikel 379, vijfde lid.
Artikel 380a-89
1. De getuige stelt het hoger beroep als bedoeld in artikel 206b lid 2 in door middel van een schriftelijke verklaring die hij doet toekomen aan de vervolgingsambtenaar; de vervolgingsambtenaar tekent dag en uur van ontvangst onverwijld op de ingekomen verklaring aan.
2. De vervolgingsambtenaar doet onverwijld schriftelijk mededeling van het hoger beroep aan de griffie van het gerecht, bij hetwelk de beschikking is gegeven; de mededeling wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd; van de instelling van het hoger beroep wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register.
3. Als dag van het hoger beroep geldt de dag van ontvangst van de schriftelijke verklaring door de vervolgingsambtenaar.
Artikel 381
1. Van iedere verklaring of indiening, als bedoeld in de beide voorgaande artikelen, maakt degene voor of bij wie zij heeft plaatsgevonden, een akte op, die hij met degene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift indient, ondertekent. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.
2. De schriftelijke volmacht, in het eerste lid van het voorgaande artikel bedoeld, of, zo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht. Een bezwaarschrift wordt eveneens gehecht aan de akte die van de indiening ervan is opgemaakt.
3. De akte die van een verklaring of indiening is opgemaakt door een ambtenaar of een vervanger, aangewezen krachtens artikel 379, vierde lid, of artikel 380, tweede lid, wordt door deze onverwijld op de snelst mogelijke wijze toegezonden aan de griffier, aan wie hij overeenkomstig artikel 379, vijfde lid, van de verklaring of indiening heeft kennis gegeven.
4. De griffier voegt de door hem opgemaakte of ingevolge het voorgaande lid aan hem toegezonden akte bij de proces-stukken.
5. Van ieder aangewend rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in een daartoe bestemd, op de griffie berustend register, dat door de belanghebbende kan worden ingezien. Heeft de verklaring of indiening plaatsgevonden voor of bij een ambtenaar of een vervanger, aangewezen krachtens artikel 379, vierde lid, of artikel 380, tweede lid, dan wordt van het rechtsmiddel bovendien onverwijld aantekening gedaan in een daartoe bestemd, bij hem berustend register, dat door de belanghebbende eveneens kan worden ingezien.
Artikel 382
1. Artikel 380, eerste lid, is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing.
2. De griffier tekent dag en uur van ontvangst onverwijld op ingekomen schrifturen aan. Hetzelfde geldt voor de ambtenaar of vervanger, aangewezen krachtens artikel 379, vierde lid; deze handelt met die schrifturen voorts, zoals hem in artikel 381, derde lid, voor akten is voorgeschreven.
3. Van de ontvangst van schrifturen wordt dadelijk aantekening gedaan in de registers, bedoeld in artikel 381, vijfde lid.
TITEL V
INTREKKING EN AFSTAND VAN GEWONE RECHTSMIDDELEN
Artikel 383-90
1. Uiterlijk tot de aanvang der behandeling van het verzet, beroep of bezwaarschrift kan degene, door wie het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken door het afleggen van een schriftelijke verklaring. De intrekking brengt afstand mede van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
2. Eveneens kan door een verklaring afstand worden gedaan van de bevoegdheid om tegen bepaalde beslissing of handeling zeker rechtsmiddel aan te wenden.
90 Gew. bij S.B. 1980 no. 116 en S.B. 2002 no. 70.
3. Met betrekking tot de intrekking en afstand van het hoger beroep, ingesteld door een getuige op de voet van het bepaalde in artikel 206b lid 2, is artikel 380a van overeenkomstige toepassing.
Artikel 384
1. In geval van intrekking of afstand van verzet of hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter wordt de verklaring afgelegd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 379, tweede en vierde lid. Heeft de intrekking of afstand betrekking op hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris of op een bezwaarschrift, dan wordt de verklaring afgelegd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens artikel 379, derde en vierde lid.
2. De artikelen 379, vijfde lid, 380 en 381 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 385
1. Van de intrekking door het openbaar ministerie gedaan geschiedt onverwijld aanzegging aan de verdachte.
2. Indien aan de beledigde partij na het verzet of het hoger beroep kennisgeving is gedaan van de terechtzitting, wordt haar vanwege het openbaar ministerie kennisgegeven van elke intrekking van het verzet of beroep.
B
BUITENGEWOON RECHTSMIDDEL
TITEL VI
HERZIENING VAN VONNISSEN
Artikel 386
1. Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
1°. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen;
2°. op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
2. Op gelijke gronden kan herziening worden aangevraagd, indien bij het gewijsde een telastegelegd feit als bewezen is aangenomen, zonder dat ter zake een veroordeling is gevolgd. Onder "veroordeelde " wordt in deze Titel begrepen hij tegen wie zodanig gewijsde is gegeven; de bepalingen daarvan worden te zijnen aanzien overeenkomstig toegepast met uitzondering van artikel 402, eerste lid.
Artikel 387
1. De aanvrage tot herziening wordt bij het Hof van Justitie aangebracht door het indienen van
een vordering door de vervolgingsambtenaar of door het indiening van een verzoekschrift door een veroordeelde te wiens aanzien het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of door zijn raadsman.
2. Indien een minderjarig veroordeelde de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, kan een verzoekschrift, als bedoeld in het voorgaande lid, ook worden ingediend door zijn wettelijke vertegenwoordigers.
3. Aan de veroordeelde wegens misdrijf, wiens onvermogen voldoende gestaafd is geoordeeld, wordt, zodra de aanvrage tot herziening bij het Hof is aangebracht, op diens verzoek een raadsman toegevoegd door de instantie die ingevolge artikel 32, eerste lid, met de toevoeging is belast. De artikelen 32, tweede lid, 34, derde, vierde en zesde lid, 35, eerste lid, en 36-39a zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Indien er het vermoeden bestaat dat bij de veroordeelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens aanwezig is en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, wordt hem, indien hij nog geen toegevoegde raadsman heeft en de aanvrage tot herziening bij het Hof is aangebracht, door de President ambtshalve een raadsman toegevoegd.
Artikel 388
De aanvrage vermeldt de omstandigheid waarop zij steunt met opgave van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
Artikel 389
1. Indien de aanvrage niet voldoet aan de vereisten, bij het voorgaande artikel gesteld, verklaart het Hof die niet-ontvankelijk.
2. Indien het Hof een aanvrage, gedaan op grond van artikel 386, eerste lid, sub 1, niet gegrond acht, wijst het die af.
3. In de overige gevallen verwijst het Hof de zaak of zaken voor verdere behandeling naar zijn openbare terechtzitting, te houden op een door de President te bepalen dag.
4. In geval van een aanvrage, gedaan op grond van artikel 386, eerste lid, sub 1, vernietigt het Hof de betrokken vonnissen bij zijn beschikking tot verwijzing der zaken naar de terechtzitting.
5. De beschikkingen, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid, zijn met redenen omkleed. Zij worden, evenals de beschikking bedoeld in het derde lid, zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde of de gewezen veroordeelde en, indien een verzoekschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, door een ander is ingediend, aan deze betekend.
6. De rechters die het vonnis of de vonnissen gewezen hebben waarop de aanvrage betrekking heeft, nemen niet deel aan het wijzen van een beschikking als bedoeld in dit artikel.
Artikel 390
1. De tenuitvoerlegging van de vonnissen die overeenkomstig het vierde lid van het voorgaande artikel worden vernietigd, neemt daardoor van rechtswege een einde.
2. Het Hof kan echter bij de verwijzing van de zaken naar zijn openbare terechtzitting
ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar een bevel tot voortgezette vrijheidsbeneming uitvaardigen tegen de gewezen veroordeelde, die krachtens een vernietigd vonnis vrijheidsstraf ondergaat, hem opgelegd wegens een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
3. De voortgezette vrijheidsbeneming krachtens dat bevel duurt in geen geval langer dan het nog niet tenuitvoergelegde gedeelte van de vrijheidsstraf, de gewezen veroordeelde bij dat vonnis opgelegd. Het gedeelte van die straf, waarvoor bij dat vonnis een bevel mocht zijn gegeven als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt daarbij slechts medegerekend, indien vóór de vernietiging van dat vonnis een last tot tenuitvoerlegging van dat gedeelte was gegeven overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van dat Wetboek.
4. Overigens is ten aanzien van het bevel tot voortgezette vrijheidsbeneming het bepaalde in de artikelen 54 en 56, alsmede hetgeen in de artikelen 59, 61, 63, eerste lid, 64, 68, en 69 omtrent bevelen tot gevangenhouding is bepaald, van overeenkomstige toepassing.
5. De vrijheidsbeneming, ondergaan krachtens een bevel als bedoeld in het tweede lid, wordt voor de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van Strafrecht als werkelijke straftijd, voor de toepassing van artikel 44 van dat Wetboek als verzekerde bewaring, en voor de toepassing van artikel 402 als ondergane straf aangemerkt.
Artikel 391
1. Indien de aanvrage het geval betreft, vermeld in artikel 386, eerste lid, sub 2, kan het Hof bij de verwijzing van de zaak naar de terechtzitting of na de verwijzing, zolang over die aanvrage niet is beslist, ambtshalve of op de vordering van de vervolgingsambtenaar op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman de schorsing of opschorting bevelen van de tenuitvoerlegging der straffen, de veroordeelde opgelegd bij het vonnis, waarop de aanvrage betrekking heeft.
2. De schorsing of opschorting eindigt, zodra over de aanvrage bij einduitspraak is beslist, of eerder, indien het Hof dat bevel ambtshalve of op de vordering van de vervol-gingsambtenaar opheft.
Artikel 392
Het bepaalde in de artikelen 16, 17, 20, 21 en 27 aangaande de verdachte is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de veroordeelde of de gewezen veroordeelde te wiens aanzien de aanvrage is aangebracht.
Artikel 393
1. Na verwijzing kunnen de veroordeelde, of de gewezen veroordeelde, te wiens aanzien de aanvrage is aangebracht, en zijn raadsman kennis nemen van alle proces-stukken, in het oorspronkelijke of in afschrift, van de verwezen zaak of zaken en van het rechtsgeding tot herziening. Het bepaalde bij en krachtens artikel 26 is op hen van overeenkomstige toepassing.
2. Tijdens een gerechtelijk vooronderzoek, ingesteld krachtens de artikelen 302 of 333 in verband met artikel 394, kan evenwel de rechter-commissaris, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de veroordeelde of de gewezen veroordeelde en zijn raadsman de kennisneming van bepaalde proces-stukken van het geding tot herziening onthouden. Het bepaalde in de artikelen 22, tweede lid, laatste volzin, en 23-25 is alsdan van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 394
1. Na verwijzing wordt het rechtsgeding bij het Hof gevoerd met overeenkomstige toepassing van de artikelen 249, eerste en tweede lid, 250 en 251 en van de bepalingen omtrent de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep in de Derde Titel van het Derde Boek, met dien verstande dat de artikelen 298, 334, tweede lid en 336, tweede lid, buiten toepassing blijven en behoudens het bepaalde in de beide volgende artikelen.
2. In de gevallen voorzien bij de artikelen 302 en 333 wordt het onderzoek verricht door een daartoe door het Hof aangewezen rechter-commissaris die nog geen onderzoek in de zaak heeft verricht.
3. De zaken waarin de ingevolge artikel 389, vierde lid, vernietigende vonnissen waren gewezen, worden gevoegd op de terechtzitting aangebracht en behandeld.
Artikel 395
1. Het onderzoek en de beraadslaging bedoeld in de artikelen 334, eerste lid, en 336, eerste lid, geschieden zowel naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in herziening als van het onderzoek in vorige terechtzittingen zoals dat volgens daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaatsgehad.
2. In de zaken waarin de vonnissen ingevolge artikel 389, vierde lid, zijn vernietigd, doet het Hof opnieuw recht bij een en dezelfde uitspraak.
3. Ten aanzien van de bij de verwijzing niet vernietigde uitspraak handhaaft het Hof deze met gehele of gedeeltelijke overneming, aanvulling of verbetering der gronden of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van het vonnis, opnieuw recht, in welk geval het de veroordeelde vrijspreekt of van alle rechtsvervolging ontslaat, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaart of de veroordeelde opnieuw veroordeelt met toepassing van de minder zware strafbepaling.
Artikel 396
1. In geen geval mag een straf worden opgelegd die de bij het vernietigde vonnis opgelegde of, zijn onderscheidene vonnissen vernietigd, de zwaarste van de daarbij opgelegde straffen te boven gaat.
2. Indien bij samenloop van meerdere feiten één hoofdstraf is uitgesproken en de herziening slechts gevraagd is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging, bij de uitspraak in herziening de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.
3. Indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de verdachte een ander strafbaar feit heeft gepleegd dan waarvoor hij veroordeeld is en dat feit hem oorspronkelijk mede was te laste gelegd zonder dat daarover was beslist, doet het Hof te dier zake uitspraak en kan het hem wegens dat feit veroordelen, zonder dat echter de straf de bij het vernietigde vonnis opgelegde mag te boven gaan.
4. Bij de uitspraak wordt bepaald dat de reeds vroeger krachtens de vernietigde uitspraak voor het feit ondergane straf en de voortgezette vrijheidsbeneming krachtens het bevel, gegeven overeenkomstig artikel 390, tweede lid, in mindering zullen worden gebracht.
Artikel 39791
1. Het Hof vonnist met een oneven aantal uit de beschikbare rechters, doch tenminste met vijf.
2. De beslissing wordt genomen met meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen wordt de uitspraak gewezen ten voordele van de veroordeelde.
Artikel 398
Indien de veroordeelde gedurende de behandeling der zaak overlijdt, wordt het geding voortgezet en door het Hof een bijzondere vertegenwoordiger benoemd. De voorgaande artikelen van deze Titel zijn dan van overeenkomstige toepassing.
Artikel 399
1. Indien van straf opgelegd bij het gewijsde, door gratie kwijtschelding is verleend, of in geval van voortzetting van het geding tegen de benoemde bijzondere vertegenwoordiger kan in geen geval straf worden opgelegd.
2. Is de straf door gratie gewijzigd of verminderd, dan wordt in geen geval een straf opgelegd, die de gewijzigde of verminderde te boven gaat.
Artikel 400
1. De aanvrage tot herziening kan na het overlijden van de veroordeelde gedaan worden door de overlevende echtgenoot, elke bloedverwant in de rechte lijn of in de tweede graad der zijlijn, en door de vervolgingsambtenaar.
2. De voorgaande artikelen van deze Titel zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De aanvrage strekt tot herstelling van de veroordeelde in zijn eer en wordt toegewezen, indien het Hof oordeelt dat de veroordeelde had behoren te zijn vrijgesproken of van alle rechtsvervolging ontslagen.
Artikel 401
1. Rechterlijke ambtenaren die op enigerlei wijze hebben deelgenomen aan het onderzoek of de berechting der zaak waarvan herziening wordt gevraagd, nemen bij voorkeur geen deel aan het onderzoek of de berechting in herziening.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie.
Artikel 402
1. Indien na de vernietiging van het vonnis of de vonnissen geen straf of maatregel wordt opgelegd, wordt op verzoek van de gewezen veroordeelde of van zijn erfgenamen ter zake van de ondergane straf een geldelijke tegemoetkoming toegekend. De toekenning heeft plaats voor zover daartoe naar het oordeel van het Hof gronden van billijkheid aanwezig zijn, en overigens op de voet van de artikelen 77-81.
2. Ten aanzien van de ondergane voorlopige hechtenis vinden die artikelen overeenkomstige toepassing.
VIJFDE BOEK
ENIGE RECHTSPLEGINGEN VAN BIJZONDERE AARD
TITEL I
STRAFVORDERING IN ZAKEN BETREFFENDE MINDERJARIGEN,
DIE TEN TIJDE VAN HET BEGAAN VAN HET FEIT DE
LEEFTIJD VAN ACHTTIEN JAREN NOG NIET HEBBEN BEREIKT
Artikel 403
In zaken betreffende minderjarigen, die ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, zijn de bepalingen van dit Wetboek van toepassing, voor zover deze Titel geen afwijkende bepalingen bevat.
Artikel 404
1. Tot het ondergaan van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis kan een daartoe geschikte plaats worden aangewezen. In het bevel worden alsdan zodanige bepalingen opgenomen, als voor de richtige uitvoering daarvan en tot behoorlijk toezicht op de verdachte worden nodig geoordeeld.
2. De opneming van de verdachte in de aangewezen plaats door de met dat toezicht belaste persoon geschiedt op vertoon van het bevel tot inverzekeringstelling of het bevel tot voorlopige hechtenis of een uittreksel daarvan.
3. Bij nadere beslissing kan te allen tijde een andere plaats tot het ondergaan van de inverzekeringstelling of de voorlopige hechtenis worden aangewezen.
Artikel 405
Aan iedere minderjarige verdachte, tegen wie een bevel tot bewaring wordt verleend of die in het tegen hem ingestelde gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris wordt gehoord, wordt, voordat hij de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, een raadsman toegevoegd. De rechter-commissaris geeft aan de instantie die ingevolge artikel 32, eerste lid, met de toevoeging is belast, onverwijld kennis dat toevoeging moet plaats hebben. Indien hem geen raadsman is toegevoegd of de toevoeging niet tijdig heeft plaats gehad, komt het beroepsrecht van artikel 38 ook toe aan de ouders of voogd.
Artikel 406
De raadsman kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek bij elk verhoor tegenwoordig zijn, waartoe hij telkens wordt opgeroepen op de wijze, door de rechter-commissaris te bepalen. Niettemin kan de rechter-commissaris in het belang van het onderzoek in bepaalde gevallen een verhoor buiten tegenwoordigheid van de raadsman bevelen.
Artikel 407-92
1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek worden de ouders, verzorgers of voogd van de verdachte telkens, op de wijze door de rechter-commissaris te bepalen, opgeroepen om desverlangd bij elk verhoor van de verdachte, van een getuige of van een deskundige tegenwoordig te zijn. De rechter-commissaris kan echter bevelen, dat een verhoor buiten tegenwoordigheid van ouders, verzorgers of voogd zal geschieden.
2. Indien zij tegenwoordig zijn, worden ouders, verzorgers of voogd in de gelegenheid gesteld, nadat de verdachte of een getuige zijn verklaringen heeft afgelegd, daartegen in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
Artikel 40893
Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is ten aanzien van zijn ouders, verzorgers of voogd artikel 40 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 409-94
De rechter-commissaris wint tijdens het gerechtelijk vooronderzoek zo mogelijk inlichtingen in omtrent de persoonlijkheid en levensomstandigheden van de verdachte, ook door het horen van getuigen die hem door diens ouders, verzorgers of voogd zijn opgegeven.
Artikel 410-95
Indien het onderzoek naar de persoonlijkheid van de van misdrijf verdachte niet voldoende op andere wijze kan plaatsvinden, kan de rechter-commissaris hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de ouders, verzorgers of voogd of van de raadsman bevelen, dat de verdachte zal worden opgenomen in een bij het bevel aan te duiden inrichting tot observatie, verpleging of genezing bestemd.
Artikel 411-96
1. Het bevel tot opneming in een inrichting als in het vorig artikel bedoeld, is met redenen omkleed en wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en nadat de verdachte, zijn ouders, verzorgers of voogd en zijn raadsman ter zake zijn gehoord of opgeroepen.
2. De rechter-commissaris nodigt het openbaar ministerie uit bij het verhoor tegenwoordig te zijn.
3. Het bevel tot opneming en de afwijzende beslissing op een verzoek krachtens artikel 410 worden de verdachte, zijn ouders, verzorgers of voogd en zijn raadsman onverwijld betekend.
4. De verdachte kan van het bevel of de afwijzende beslissing bedoeld in het voorgaande lid binnen drie dagen na de betekening in beroep komen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist.
5. Het Hof kan ook in geval van hoger beroep van de vervolgingsambtenaar, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een nader onderzoek doen instellen en zich daartoe betrekkelijke stukken doen overleggen.
Artikel 412-97
1. De opneming geschiedt voor een door de rechter-commissaris te bepalen termijn van ten hoogste drie maanden. De rechter-commissaris kan deze termijn tweemaal met ten hoogste een maand verlengen.
2. De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte, zijn ouders, verzorgers, voogd of raadsman te allen tijde bevelen dat het verblijf in de inrichting een einde zal nemen.
Artikel 413
1. In afwijking van artikel 197 kunnen de getuigen zich niet verschonen op grond van bloed- en aanverwantschap met de verdachte voor zover zij over diens persoonlijkheid en levens-omstandigheden worden gehoord.
2. De in artikel 197 bedoelde personen worden in zoverre buiten ede gehoord.
Artikel 414
Het bepaalde in de artikelen 228-232 blijft buiten toepassing.
Artikel 415-98
Indien de verdachte van misdrijf, die op de dag van de eerste terechtzitting de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, ter terechtzitting wordt gedagvaard en nog geen raadsman heeft, wordt hem een raadsman toegevoegd. De vervolgingsambtenaar geeft aan de instantie die ingevolge artikel 32, eerste lid, met de toevoeging is belast, onverwijld kennis dat toevoeging moet plaats hebben. Indien hem geen raadsman is toegevoegd of de toevoeging niet tijdig heeft plaats gehad, komt het beroepsrecht van artikel 38 ook toe aan de ouders, verzorgers of voogd.
Artikel 416-99
De ouders, verzorgers of voogd van de verdachte van misdrijf worden tot bijwoning van de terechtzitting opgeroepen.
Artikel 417-100
1. De ouders, verzorgers of de voogd van de verdachte en andere personen kunnen vanwege het openbaar ministerie worden gedagvaard als getuigen op de terechtzitting om te worden gehoord over de persoonlijkheid of levensomstandigheden van de verdachte.
2. Een getuige kan zich op de terechtzitting niet verschonen op grond van bloed- of aanverwantschap met de verdachte voor zover hij over diens persoonlijkheid of levens-omstandigheden wordt gehoord; ten aanzien daarvan worden de in artikel 197 bedoelde personen buiten ede gehoord.
Artikel 418
1. Indien de vervolgingsambtenaar overweegt de zaak ter terechtzitting aanhangig te maken, gaat hij daartoe niet over dan na overleg met de rechter.
2. Het bepaalde in artikel 240, derde lid, tweede volzin, en in artikel 243 blijft buiten toepassing.
Artikel 419
1. Het rechtsgeding wordt niet in het openbaar behandeld.
2. Tot bijwoning van deze niet openbare terechtzitting kan echter de rechter bijzondere toegang verlenen.
3. Indien er medeverdachten zijn, die meerderjarig zijn of ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren hadden bereikt, of indien aan verdachte uitsluitend als overtreding strafbaar gestelde feiten zijn te laste gelegd, geschiedt de behandeling der zaak ter openbare terechtzitting, behoudens het bepaalde bij het volgende lid.
4. Onverminderd het bepaalde bij artikel 265 kan de rechter indien hij zulks met het oog op de belangen van de verdachte raadzaam acht, bevelen, dat de behandeling ter terechtzitting geheel of ten dele met gesloten deuren zal plaatsvinden; in dat geval zijn het tweede tot het vierde lid van het artikel toepasselijk.
Artikel 420
1. De verdachte is verplicht in persoon te verschijnen.
2. Hij wordt bij de dagvaarding of oproeping opmerkzaam gemaakt op het bepaalde in het eerste lid van het volgende artikel.
3. Bij niet-verschijning van de verdachte wordt verstek verleend en het onderzoek voortgezet, tenzij de rechter bij de aanvang van het onderzoek een bevel geeft als bedoeld in het eerste lid van het volgende artikel.
Artikel 421
1. Indien de verdachte niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan de rechter zowel bij de aanvang als gedurende de loop van het onderzoek bevelen, dat hij op een bepaald tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn; wordt de verdachte vervolgd ter zake van misdrijf, dan kan de rechter tevens zijn medebrenging gelasten.
2. Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip op de terechtzitting is verschenen, wordt het verstek, dat tegen hem verleend mocht zijn vervallen verklaard en het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aangevangen.
3. Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip niet op de terechtzitting is verschenen, verleent de rechter, tenzij hij alsnog overeenkomstig het eerste lid, de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast, verstek, indien dit nog niet heeft plaats gehad; het onderzoek wordt daarna voortgezet.
Artikel 422-101
1. Indien de ouders, verzorgers of voogd tegenwoordig zijn, worden zij, nadat de verdachte, een mede-verdachte, een getuige of een deskundige zijn verklaring heeft afgelegd, in de gelegenheid gesteld daartegen in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
101 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
2. Niettemin kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de raadsman, bevelen, dat een verhoor van de verdachte, van een getuige of van een deskundige buiten tegenwoordigheid van de ouders, verzorgers of voogd geschiede.
Artikel 423
1. De rechter kan, hetzij ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de raadsman, bepalen dat vragen betreffende de persoonlijkheid en levensom-standigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
2. De zakelijke inhoud van een en ander wordt in dat geval aan verdachte medegedeeld.
Artikel 424
Ingeval van hoger beroep zijn de artikelen 415-417 en 419-423 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 415 bedoelde kennisgeving geschiedt aan de President van het Hof van Justitie.
Artikel 425-102
1. Indien de minderjarige verdachte van misdrijf de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, komen alle bevoegdheden, de verdachte bij dit Wetboek met uitzondering van de Derde Titel van het Derde Boek toegekend, met uitsluiting van hemzelve toe aan zijn raadsman.
2. Tegen het instellen, niet-instellen, intrekken of afstand doen door de raadsman van enig rechtsmiddel, kan in het geval van het eerste lid, de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte binnen drie dagen nadat de termijn voor het instellen daarvan is verstreken, een bezwaarschrift indienen bij het gerecht, voor hetwelk de zaak wordt vervolgd of het laatst is vervolgd of indien op grond van het voorgaande geen bevoegde rechter kan worden gevonden, bij het Hof van Justitie. Het gerecht beslist ten spoedigste; de ouders, verzorgers of voogd alsmede de raadsman worden gehoord althans op de wijze door de kantonrechter of de President van het Hof te bepalen, opgeroepen. Indien het bezwaarschrift gegrond wordt bevonden loopt de termijn voor het instellen of intrekken van het rechtsmiddel alsnog gedurende drie dagen.
Artikel 426-103
1. De straf van berisping wordt ten uitvoer gelegd door de kantonrechter, die de veroordeling heeft uitgesproken, of, in geval van veroordeling in hoger beroep, door de President van het Hof.
2. De tenuitvoerlegging geschiedt in een niet-openbare terechtzitting zodra mogelijk na het uitspreken van de veroordeling.
3. De genoemde rechterlijke ambtenaren kunnen daarbij de hulp van de openbare burgerlijke of gewapende macht inroepen.
4. Bij de tenuitvoerlegging kunnen de ouders, verzorgers of de voogd van de veroordeelde, desverlangd tegenwoordig zijn, waartoe zij door de griffier van het kantongerecht of van het Hof schriftelijk worden opgeroepen.
5. Indien de verdachte bij de uitspraak van de veroordeling aanwezig is, kan de tenuitvoerlegging van de straf van berisping terstond plaatsvinden. In dit geval geschiedt daarvan aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting of op het dubbel van de dagvaarding of oproeping en blijft de oproeping bedoeld in het voorgaande lid achterwege.
Artikel 427
Voor zover de straf bestaat in geldboete kunnen door de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, ook termijnen worden gesteld, binnen welke telkens een gedeelte van de boete moet worden betaald.
Artikel 428-104
1. Voor zover niet anders is bepaald, geschieden alle betekeningen, dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere schriftelijke mededelingen aan de minderjarige verdachte, die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, bovendien aan zijn ouders, verzorgers of voogd, alsmede aan zijn raadsman, met dien verstande dat, indien hij bij zijn ouders, verzorgers of voogd inwoont, slechts één afschrift aan hem en zijn ouders, verzorgers of voogd wordt gelaten.
2. De bepaling van het voorgaande lid geldt alleen ten aanzien van de ouders die in Suriname een bekende woon- of verblijfplaats hebben. Aan samenwonende ouders wordt slechts één stuk uitgereikt.
TITEL II
BERECHTING VAN VERDACHTEN, BIJ WIE TIJDENS HET BEGAAN
VAN HET FEIT GEBREKKIGE ONTWIKKELING OF ZIEKELIJKE
STORING DER GEESTVERMOGENS BESTOND
Artikel 429
1. In elke stand der zaak zal de kantonrechter of het Hof, indien er vermoeden bestaat dat bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens bestond, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren.
2. Artikel 11, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beslissing wordt gegeven hetzij ambtshalve, hetzij op voordracht van de rechter-commis-saris, op de vordering van het openbaar ministerie of op het daartoe strekkend verzoek van de verdachte, van zijn raadsman, van zijn echtgenoot, van een zijner ouders, van zijn voogd, van zijn curator of van een zijner bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten.
3. Voor zover de beslissing niet in zijn tegenwoordigheid is gegeven, wordt de inhoud daarvan de verdachte onverwijld vanwege het openbaar ministerie betekend.
Artikel 430
1. Het gerecht kan, alvorens te beslissen, de rechter-commissaris, zolang deze met het gerechtelijk vooronderzoek is belast, of het openbaar ministerie opdragen een nader onderzoek in te stellen en aan het gerecht daaromtrent verslag te doen.
2. De beslissing van het gerecht, bij het eerste lid van artikel 429 bedoeld, is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen, doch kan door het gerecht te allen tijde worden herroepen; ten aanzien der beslissing tot herroeping vinden de artikelen 429 en 432 overeenkomstige toepassing en al hetgeen bij of ingevolge eerstgenoemde beslissing tot de herroeping toe is verricht, blijft niettemin van kracht.
Artikel 431
Ten spoedigste na de beslissing, bij het eerste lid van artikel 429 bedoeld, voegt de kantonrechter of, indien de beslissing door het Hof is gegeven, de President van het Hof de verdachte van misdrijf, indien hij nog geen toegevoegde raadsman heeft, een raadsman toe. Aan de verdachte van overtreding kan door de kantonrechter of de President een raadsman worden toegevoegd.
Artikel 432
1. Van het ogenblik af der beslissing, bij het eerste lid van artikel 429 bedoeld, en, behoudens herroeping, totdat de zaak door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beëindigd, vinden de artikelen 6, 404, 406, 409, 416, 417, 419-423 en 428 voor zover zij niet reeds rechtstreeks van toepassing zijn, overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ten aanzien van de meerderjarige verdachte de bepalingen aangaande ouders of voogd slechts overeenkomstig worden toegepast, indien de verdachte een curator heeft en in dit geval in dier voege, dat zij uitsluitend deze betreffen.
2. Bij niet-verschijning in persoon, als bedoeld bij artikel 420, derde lid, of artikel 421, derde lid, kan de kantonrechter of het Hof, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de raadsman, indien de kantonrechter of het Hof van oordeel is, dat de persoonlijke verschijning van de verdachte noodzakelijk noch gewenst is en de raadsman is verschenen en zich daartegen niet verzet, de bepalingen van die leden buiten toepassing laten. In zodanig geval wordt verstek verleend en het onderzoek der zaak voortgezet; de raadsman blijft met de verdediging belast.
3. De bevoegdheden, bij dit Wetboek aan de verdachte toegekend, komen na de beslissing, bij het eerste lid van artikel 429 bedoeld, steeds mede toe aan de raadsman.
TITEL III
VERSCHONING EN WRAKING VAN RECHTERS
Artikel 433
Een rechter wordt op zijn verlangen van elke bemoeiing in een zaak verschoond, indien er te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 434
1. De redenen van verschoning worden alle tegelijk voorgedragen.
2. Een nieuwe verschoning kan door dezelfde rechter slechts worden voorgedragen om redenen welke na de eerste voordracht zijn ontstaan of bekend geworden.
3. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan een verschoning niet meer worden voorgedragen na de voordracht der zaak door het openbaar ministerie, bedoeld bij artikel 267, tenzij om redenen welke eerst in de loop van dat onderzoek zijn ontstaan of bekend geworden.
Artikel 435
1. Een verschoning wordt voorgedragen aan het Hof, dat daarover ten spoedigste beslist.
2. Het Hof zal, alvorens te beslissen, de rechter uitnodigen de voorgedragen verschoning schriftelijk dan wel mondeling toe te lichten. Deze geeft aan de uitnodiging gevolg.
3. Bij de beslissing kan tevens worden bepaald, dat bepaalde handelingen of beslissingen van de rechter wiens verschoning is aangenomen, van onwaarde zullen zijn.
Artikel 436
1. De rechter die zijn verschoning heeft voorgedragen, is, in afwachting van de beslissing daaromtrent, in de zaak uitgesloten van alle bemoeiingen die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht.
2. Wordt de verschoning eerst tijdens het onderzoek ter terechtzitting voorgedragen, dan wordt dat onderzoek geschorst. Wordt de verschoning aangenomen, dan wordt het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een latere zitting. De beslissing wordt op de terechtzitting waarin het onderzoek der zaak wordt hervat of opnieuw aangevangen, uitgesproken.
Artikel 437
Ingeval er ten aanzien van een rechter feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig schade zou kunnen lijden, kan diens wraking schriftelijk of, ter terechtzitting, mondeling worden voorgedragen door het openbaar ministerie en door de verdachte.
Artikel 438
1. Zo redenen van wraking ten aanzien van meer dan een rechter bestaan, kan een verdere wraking niet worden voorgedragen, dan nadat over de vroegere is beslist.
2. De redenen van wraking worden alle tegelijk voorgedragen.
3. Een nieuwe wraking kan ten aanzien van dezelfde rechter slechts worden voorgedragen om redenen welke eerst in de loop van dat onderzoek zijn ontstaan of bekend geworden.
4. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan een wraking niet meer worden voorgedragen na de voordracht der zaak door de vervolgingsambtenaar, bedoeld bij artikel 267, tenzij om redenen welke eerst in de loop van dat onderzoek zijn ontstaan of bekend geworden.
5. Wordt de wraking op de terechtzitting voorgedragen, dan kan de rechter, ingeval van klaarblijkelijk misbruik, bepalen dat volgende voordrachten tot wraking niet-ontvankelijk zullen zijn.
Artikel 439
1. In geval van rechtspraak door de kantonrechter of indien de rechter als enig rechter bemoeienis in de zaak verricht, worden de redenen van wraking aan hemzelf voorgedragen en wordt daarop door hem onverwijld beslist. De verdachte wordt gehoord, althans opgeroepen.
2. Tegen een afwijzende beslissing staat de vervolgingsambtenaar een dag daarna, de verdachte, die de wraking heeft voorgedragen een dag na de betekening overeenkomstig artikel 442, tweede lid, hoger beroep open bij het Hof van Justitie. Op het beroep wordt met de meeste spoed in raadkamer beslist.
3. Buiten het geval bedoeld in het eerste lid, wordt over de voorgedragen wraking met de meeste spoed door het Hof van Justitie beslist.
4. Het Hof zal, alvorens in eerste aanleg of in hoger beroep te beslissen, de rechter kunnen uitnodigen, om zich omtrent de voorgedragen redenen van wraking schriftelijk of mondeling te verklaren. In eerste aanleg is het Hof hiertoe verplicht. De rechter geeft aan de uitnodiging gevolg.
5. Bij de beslissing kan tevens worden bepaald dat bepaalde handelingen of beslissingen van de rechter wiens wraking is aangenomen van onwaarde zullen zijn.
Artikel 440
1. De rechter die gewraakt wordt, is, in afwachting der beslissing daaromtrent, in de zaak uitgesloten van alle bemoeiingen die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht.
2. Wordt de wraking eerst tijdens het onderzoek op de terechtzitting voorgedragen, dan wordt dat onderzoek geschorst. Wordt zij aangenomen, dan wordt het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aangevangen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een latere zitting. De beslissing wordt op de terechtzitting waarin het onderzoek der zaak wordt hervat of opnieuw aangevangen, uitgesproken.
Artikel 441
1. Rechters die verklaard hebben zich te willen verschonen of wier wraking wordt voorgedragen, onthouden zich van deelneming aan de beslissing van het Hof van Justitie over de verschoning of wraking.
2. Ingeval de verschoning of wraking eerst tijdens het onderzoek op de terechtzitting van het Hof wordt voorgedragen wordt ter vervanging van elk lid dat verlangt verschoond te worden of wiens wraking voorgedragen wordt, door de President een rechter aangewezen om met de andere rechters die aan dat onderzoek deelnemen, over de verschoning of wraking te beslissen.
Artikel 442
1. Alle beslissingen over de verschoning of wraking zijn met redenen omkleed.
2. De beschikkingen over de wraking worden de verdachte betekend.
Artikel 443
Onder rechters worden in deze Titel begrepen de leden en de leden-plaatsvervangers van het Hof, alsmede de kantonrechters plaatsvervangers ook als zij geen lid of lid-plaatsvervanger van het Hof van Justitie zijn.
TITEL IV
GESCHILLEN OVER RECHTSMACHT
Artikel 444
1. Een geschil over rechtsmacht is aanwezig:
a. wanneer twee of meer rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig hebben aangetrokken;
b. wanneer geen enkele rechter zich bevoegd heeft verklaard van de zaak kennis te nemen.
2. Onder rechters zijn in deze Titel mede begrepen de personen of colleges, aan welke bij bijzondere wetten rechtsmacht is opgedragen met dien verstande dat enkel geschillen waarbij ook personen of colleges die met de gewone of de bijzondere rechtspraak zijn belast, betrokken zijn, overeenkomstig de bepalingen van deze Titel worden berecht.
Artikel 445-105
1. Bij het bestaan van een geschil over rechtsmacht kan bij het Hof een met redenen omkleed, schriftelijk verzoek tot regeling van rechtsgebied door elke ambtenaar die de vervolging heeft ingesteld, en door de verdachten worden ingediend.
2. Van de inlevering van het verzoekschrift wordt door de griffier onverwijld schriftelijk kennis gegeven aan de rechters tussen wie het geschil bestaat, en, voor zover het verzoek niet van hen is uitgegaan, aan de ambtenaren die de vervolging hebben ingesteld, en aan de verdachte.
3. Door de bij het voorgaande lid bedoelde kennisgeving wordt de vervolging geschorst. Niettemin is het Hof bevoegd tot het nemen van spoedeisende maatregelen. Het Hof is tevens bevoegd tot het nemen van alle maatregelen die met betrekking tot de voorlopige hechtenis kunnen worden genomen.
4. Het Hof kan bevelen dat een aanhangig gerechtelijk vooronderzoek zal worden voortgezet.
5. De schorsing der vervolging eindigt, zodra de beschikking over het geschil onherroepelijk is geworden.
Artikel 446
1. De beschikking wordt ten spoedigste genomen, nadat de verdachte is gehoord, althans opgeroepen.
2. Bij de beschikking wordt tevens bepaald, of en in hoeverre de handelingen en beslissingen van de rechter aan wie het onderzoek der zaak wordt onttrokken, zullen standhouden.
3. De beschikking wordt de verdachte binnen drie dagen betekend. Zij wordt door de griffier aan de rechters tussen wie het geschil bestaat, onverwijld schriftelijk medegedeeld.
TITEL IVa106
VERVOLGING EN BERECHTING VAN RECHTSPERSONEN
Artikel 446a-107
1. Indien een strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon of doelvermogen wordt de rechtspersoon of het doelvermogen tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de be-stuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door een van hen; de vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
2. Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen; de vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
3. De rechter kan de persoonlijke verschijning van een bepaalde bestuurder of vennoot bevelen; hij kan alsdan zijn medebrenging gelasten.
Artikel 446b108
1. Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan:
a. de woonplaats van de rechtspersoon, dan wel
b. de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, dan wel
c. de woonplaats van een van de bestuurders.
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door uitreiking aan een van de bestuurders, dan wel aan een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. De uitreiking geldt in deze gevallen als betekening in persoon.
3. De uitreiking van een gerechtelijke mededeling, als bedoeld in lid 2, kan eveneens geschieden op een van de plaatsen omschreven in lid 1, aan ieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen.
Artikel 446c-109
1. Indien de strafvervolging wordt ingesteld tegen een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan:
a. de plaats van het kantoor van de maat- of vennootschap, dan wel
b. de woonplaats van een van de aansprakelijke vennoten.
2. Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door uitreiking aan een van de aansprakelijke vennoten dan wel aan een persoon die door een of meer hunner is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen; de uitreiking geldt in deze gevallen als betekening in persoon.
3. De uitreiking van een gerechtelijke mededeling, als bedoeld in lid 2, kan eveneens geschieden op een van de plaatsen, omschreven in lid 1, aan ieder die in dienstbetrekking is van de maat- of vennootschap of van een aansprakelijke vennoot en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen.
4. De leden 1, 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing bij de vervolging van een doelvermogen; in dit geval treden de bestuurders in de plaats van de aansprakelijke vennoten.
TITEL V
RECHTERLIJKE BEVELEN TOT HANDHAVING
DER OPENBARE ORDE
Artikel 447
In het geval van ontdekking op heterdaad van enig strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is aangerand en ter zake waarvan voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kunnen de maatregelen in de navolgende bepalingen omschreven, worden toegepast, indien tegen de verdachte gewichtige bezwaren bestaan en er groot gevaar is voor herhaling of voortzetting van dat feit.
Artikel 448
1. De vervolgingsambtenaar is bevoegd de verdachte te doen aanhouden en is verplicht hem binnen 24 uur na de aanhouding te doen geleiden voor de rechter-commissaris indien de verdachte aangehouden blijft.
2. De vervolgingsambtenaar is eveneens bevoegd getuigen, deskundigen en tolken te doen oproepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris. De oproeping kan ook mondeling door een dienaar der openbare macht of schriftelijk geschieden; de vervolgingsambtenaar kan ook zelf mondeling oproepen.
3. De verdachte wordt tot het einde van het onderzoek op last van de vervolgingsambtenaar in verzekering gesteld.
Artikel 449
1. De vervolgingsambtenaar is bij het onderzoek door de rechter-commissaris tegenwoordig en doet, na de zaak te hebben voorgedragen, de vorderingen welke hij in verband met de bepalingen van deze Titel nodig oordeelt.
2. De rechter-commissaris onderzoekt aanstonds de zaak. Het onderzoek geldt als een gerechtelijk vooronderzoek en wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd.
3. De rechter-commissaris is bevoegd, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, te gelasten dat door hem aangewezen getuigen, deskundigen en tolken voor hem zullen verschijnen. De oproeping geschiedt overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel.
4. In dat geval kan de rechter-commissaris het onderzoek voor ten hoogste vierentwintig uren schorsen.
115
Artikel 450
1. Indien de rechter-commissaris geen termen vindt tot toepassing van enige maatregel op grond van artikel 447, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
2. In het andere geval geeft de rechter-commissaris de verdachte voor bepaalde termijn de nodige bevelen ter voorkoming van herhaling of voortzetting van het feit en vordert van hem een bereidverklaring tot nakoming van die bevelen. De termijn eindigt van rechtswege op het ogenblik dat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien daarbij straf of maatregel is opgelegd, zodra het vonnis kan worden ten uitvoer gelegd.
3. De bevelen mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
Artikel 451
Indien de bereidverklaring wordt afgelegd, beveelt de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Artikel 452
1. Indien de bereidverklaring niet wordt afgelegd, beveelt de rechter-commissaris dat de verdachte in verzekering zal worden gesteld.
2. De verzekering is van kracht gedurende een termijn van vijf dagen welke ingaat op de dag der tenuitvoerlegging. Artikel 57, vierde lid, is van toepassing. Het bevel tot inverzekering-stelling is dadelijk uitvoerbaar.
3. Op de vordering van de vervolgingsambtenaar kan de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris eenmaal voor gelijke termijn worden verlengd. De verdachte wordt in de gele-genheid gesteld op de vordering te worden gehoord.
4. De rechter-commissaris beslist met inachtneming van het eerste lid zomede van de artikelen 450 en 451.
5. De verdachte kan van het bevel tot inverzekeringstelling binnen drie dagen na de tenuitvoerlegging in hoger beroep komen bij het Hof van Justitie dat zo spoedig mogelijk beslist, na de verdachte te hebben gehoord, althans opgeroepen.
Artikel 453
1. Zodra het gevaar voor herhaling of voortzetting van het feit is geweken beveelt de vervolgingsambtenaar de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
2. De rechter-commissaris kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de vervolgingsambtenaar of op het verzoek van de verdachte de invrijheidstelling van de ver-dachte bevelen. Artikel 451 is van toepassing.
3. Het Hof van Justitie kan, ambtshalve of op het verzoek van de verdachte, het bevel tot inverzekeringstelling opheffen. Artikel 61, derde lid, is van toepassing.
4. Het bevel kan mede worden opgeheven bij de uitspraak van het vonnis ter zake van het in artikel 447 bedoelde feit gewezen. De opheffing wordt daarbij steeds bevolen, indien straf
116
of maatregel ter zake van dat feit niet wordt opgelegd.
Artikel 454-110
1. Indien de verdachte de hem gegeven bevelen niet nakomt, is iedere opsporingsambtenaar bevoegd hem aan te houden en onverwijld opnieuw te geleiden voor de vervolgingsambtenaar. De opsporingsambtenaar kan, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden. De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
2. In dit geval of indien de verdachte niet kon worden aangehouden, vordert de vervolgingsambtenaar onverwijld dat de rechter-commissaris ter zake een onderzoek zal instellen. Deze geeft daaraan zo spoedig mogelijk gevolg.
3. Ten aanzien van het onderzoek en het oproepen van getuigen gelden de voorgaande bepalingen van deze Titel.
Artikel 455
1. Indien de rechter-commissaris op grond van het onderzoek bedoeld in het voorgaande artikel, daartoe termen vindt, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
2. In het andere geval beveelt de rechter-commissaris, indien de verdachte zich aan overtreding der hem gegeven bevelen heeft schuldig gemaakt, dat deze in verzekering zal worden gesteld. De artikelen 452, tweede, derde en vijfde lid, en 453, met uitzondering van de tweede zin van het tweede lid, zijn van toepassing.
Artikel 456
Tegen de beslissing tot afwijzing van een door de vervolgingsambtenaar krachtens de bepalingen van deze Titel genomen vordering staat geen beroep open.
Artikel 457
Ten aanzien van de ondergane inverzekeringstelling vinden de artikelen 77-81 overeenkomstige toepassing.
Artikel 457a
Aan de inverzekeringgestelde heeft toevoeging van een raadsman plaats overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 32 en 33. De rechter-commissaris doet de mededeling als bedoeld in artikel 33, eerste lid.
TITEL VI
BIJZONDERE BEPALINGEN OMTRENT OPSPORING VAN FEITEN
STRAFBAAR GESTELD BIJ HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
Artikel 458-111
1. In geval van een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 128-133, 135, 136, 291, 292, 302, 309, 313, 352, 533 en 534 van het Wetboek van Strafrecht, zijn de in artikel 134 bedoelde ambtenaren te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen.
2. Zij hebben te allen tijde vrije toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijs vermoed kan worden, dat een zodanig strafbaar feit wordt begaan. De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
Artikel 459
De in artikel 134 bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde vrije toegang tot alle lokaliteiten en alle plaatsen, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed, dat zij door een goud- of zilversmid, kashouder, horlogemaker, rijwielhandelaar, uitdrager, of opkoper worden gebruikt. Artikel 125 van het Wetboek van Strafrecht, zomede de artikelen 113-116 van dit Wetboek zijn van toepassing.
TITEL VII
BEKLAG
Artikel 460-112
1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over een voornemen als bedoeld in artikel 105, derde lid, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 88, 89 en 101, over een beslag op verbeurd te verklaren vorderingen of over het voortduren van zodanig beslag.
2. Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk, ingediend ter griffie van het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen;
3. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaar na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens, ingediend ter griffie van het kantongerecht, binnen welks gebied de inbeslagneming of kennisneming is geschied. De kantonrechter is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorig lid.
4. Het gerecht geeft een met redenen omklede beschikking, nadat de klager in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
5. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan geeft het zodanige last als het openbaar ministerie had behoren te geven.
Artikel 461
1. De belanghebbenden, andere dan de veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer.
2. Het klaagschrift wordt, binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden, ingediend ter griffie van het gerecht dat in hoogste aanleg de beslissing heeft genomen.
112 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
118
3. Het gerecht geeft een met redenen omklede beschikking, nadat de klager in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 341.
5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn.
Artikel 462-113
1. Zodra het openbaar ministerie bemerkt, dat een in beslag genomen, verbeurd verklaard of aan het verkeer onttrokken voorwerp geheel of gedeeltelijk aan een ander dan de verdachte of veroordeelde toebehoort, stelt het die persoon indien mogelijk in kennis van de bevoegdheden die hij heeft ingevolge de beide voorgaande artikelen.
2. Een dergelijke kennisgeving blijft achterwege indien de betreffende persoon ermee bekend is dat het voorwerp inbeslaggenomen, verbeurdverklaard of aan het verkeer onttrokken is.
Artikel 463
1. Een beschikking ingevolge artikel 460 of 461 wordt onverwijld aan de klager betekend.
2. Tegen een beslissing van de kantonrechter ingevolge artikel 460 en 461 kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager binnen veertien dagen na de betekening hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie.
Artikel 464
Op een last, ingevolge deze Titel gegeven met betrekking tot een voorwerp, is artikel 107 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 465
Aan een last tot teruggave van een voorwerp, dat verbeurd verklaard of aan het verkeer onttrokken verklaard was met verlening van een geldelijke tegemoetkoming, wordt niet voldaan zolang het bedrag niet aan de Staat terugbetaald is.
Artikel 465a-114
1. Bevoegd tot het geven van beschikkingen als bedoeld in artikel 54b eerste lid onder 3e van het Wetboek van Strafrecht is het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg zal worden vervolgd, is vervolgd of had kunnen worden vervolgd.
2. De beschikking wordt niet gegeven dan op een met redenen omklede vordering van de vervolgingsambtenaar.
3. Is bekend aan wie de voorwerpen toebehoren waarvan de onttrekking aan het verkeer wordt gevorderd, dan wordt die persoon een afschrift van de vordering betekend; indien de vordering strekt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, wordt een afschrift van de vordering aan de betrokkene betekend.
4. Indien een belanghebbende aanwezig is beslist de rechter niet dan nadat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord; hij wordt, alvorens te worden gehoord, in de gelegenheid gesteld van de stukken van het onderzoek kennis te nemen; belanghebbende is voor de toepassing van dit artikel slechts degene aan wie het aan het verkeer onttrokken of te onttrekken goed toebehoort, alsmede degene tegen wie een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gevorderd of aan wie een dergelijke verplichting is opgelegd.
5. De beschikking is met redenen omkleed; zij wordt onverwijld aan de belanghebbende, zo deze bekend is, betekend.
6. De vervolgingsambtenaar kan binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking hoger beroep instellen en de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening; indien een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd kan de belanghebbende hoger beroep instellen tot veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de beschikking hem bekend is.
7. De belanghebbende die hoger beroep heeft ingesteld of die overeenkomstig lid 4 is gehoord kan geen beklag doen overeenkomstig artikel 461.
Artikel 466
Met hetgeen onder de Staat berust als verbeurd verklaarde of aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen, wordt, zolang de mogelijkheid van herroeping van de straf of maatregel bestaat, gehandeld naar de artikelen 102-104.
Artikel 466a-115
1. Een verzoek om rechtshulp dat namens Suriname wordt gericht aan een andere Staat wordt ingediend door de Procureur-Generaal, tenzij bij verdrag anders is bepaald.
2. Behoudens de gevallen, waarin bij verdrag hiervan wordt afgeweken dient een verzoek om rechtshulp de volgende gegevens te bevatten:
a. de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;
b. het onderwerp en de aard van het onderzoek, de vervolging of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, en de naam en de functies van de autoriteit die dit onderzoek, deze vervolging of deze procedure leidt;
c. een samenvatting van de ter zake dienende feiten, behalve in geval van verzoeken om het betekenen van gerechtelijke stukken;
d. een beschrijving van de gewenste hulp en bijzonderheden aangaande specifieke procedures die de verzoekende Partij gevolgd wenst te zien;
e. indien mogelijk, de identiteit, verblijfplaats en nationaliteit van de betrokken personen;
f. het doel waarvoor om het bewijsmateriaal, de gegevens of het optreden wordt verzocht.
TITEL VIII
INTERNATIONALE RECHTSHULP
EERSTE AFDELING
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 467
1. De navolgende artikelen van deze Titel zijn van toepassing op verzoeken om rechtshulp door autoriteiten van een vreemde staat in verband met een strafzaak gedaan en gericht tot een al dan niet met name aangeduid orgaan van de justitie of de politie in Suriname, voorzover in de afdoening niet is voorzien in het bepaalde bij of krachtens andere wetten.
2. Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken tot het verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, het toezenden van documenten, dossiers of stukken van overtuiging of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 468
Het verzoek wordt, zo het niet tot de Procureur-Generaal is gericht, door de geadresseerde onverwijld aan deze doorgezonden.
Artikel 469
De Procureur-Generaal beslist in het belang van een spoedige en doelmatige afdoening onverwijld omtrent het aan het verzoek te geven gevolg.
Artikel 470-116
1. Voor zover het verzoek is gegrond op een verdrag, wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
2. In gevallen waarin het betreft een redelijk verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, wordt aan het verzoek voldaan, tenzij de inwilliging in strijd is met een wettelijk voorschrift.
Artikel 471
Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven:
a. in gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige of staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
b. voor zover inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting welke onverenigbaar is met het aan artikel 94 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 235, eerste lid, van dit Wetboek ten grondslag liggende beginsel;
c. voor zover het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten terzake waarvan de verdachte in Suriname wordt vervolgd.
Artikel 472
1. Aan verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard, of daarmee verband houdende feiten, wordt, tenzij het verdrag tot inwilliging verplicht, niet voldaan dan krachtens een van de regering verkregen machtiging. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken die op een verdrag zijn gegrond. De beslissing op het verzoek wordt langs diplomatieke weg ter kennis van de autoriteiten van de verzoeken-de Staat gebracht.
3. Aan verzoeken, die zijn gedaan ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen, of daarmee verband hou-dende feiten, en waarvan de inwilliging van belang kan zijn voor's Lands belasting-dienst, dan wel aan verzoeken betrekking hebbende op gegevens welke onder's Lands belastingdienst berusten of aan ambtenaren van deze dienst in de uitoefening van hun bediening bekend zijn geworden, wordt niet voldaan dan krachtens een van de regering verkregen machtiging. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken die op een verdrag zijn gegrond.
Artikel 473-117
1. De Procureur-Generaal stelt een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris:
a. indien het strekt tot het horen van personen die niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen en de gevraagde verklaring af te leggen;
b. indien uitdrukkelijk is gevraagd om een beëdigde verklaring of om een verklaring afgelegd ten overstaan van een rechter;
c. indien het met het oog op het verlangde gevolg nodig is, dat andere dan openbare plaatsen tegen de wil van de rechthebbende worden betreden, of dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen.
2. In andere dan de in het vorige lid voorziene gevallen kan de Procureur-Generaal het verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris stellen.
3. De overlegging van het verzoek geschiedt bij een schriftelijke vordering, waarin wordt omschreven welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd.
4. De in het vorige lid bedoelde vordering kan te allen tijde worden ingetrokken.
Artikel 474
1. Voor zover de in artikel 473, derde lid, bedoelde vordering is gedaan met het oog op de voldoening aan een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit, heeft zij dezelfde rechtsgevolgen als een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek, zulks voor wat betreft:
a. de bevoegdheden van de rechter-commissaris ten aanzien van de door hem te horen verdachten, getuigen en deskundigen, alsmede die tot het betreden van plaatsen, het verrichten van huiszoeking en het in beslag nemen van stukken van overtuiging;
b. de bevoegdheden van de vervolgingsambtenaar;
c. de rechten en verplichtingen van de door de rechter-commissaris te horen personen;
d. de bijstand van een raadsman;
e. de verrichtingen van de griffier.
117 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13.
2. Vatbaar voor inbeslagneming, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, zijn stukken van overtuiging die daarvoor vatbaar zouden zijn, indien het feit in verband waarmee de rechtshulp is gevraagd, in Suriname was begaan en dat feit, indien de verdachte in Suriname was, aanleiding zou kunnen geven tot uitlevering aan de verzoekende Staat.
3. Ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp kan, anders dan overeenkomstig de voorgaande leden van dit artikel, geen gebruik van dwangmiddelen worden gemaakt.
Artikel 475
1. De rechter-commissaris doet het verzoek, na bijvoeging van de processen-verbaal van de door hem afgenomen verhoren en die van zijn verdere verrichtingen, zo spoedig mogelijk teruggaan naar de Procureur-Generaal.
2. De door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging worden ter beschikking van de Procureur-Generaal gesteld, voor zover het Hof van Justitie, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
3. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbenden op de in beslag genomen stukken van overtuiging niet in Suriname verblijf houden, wordt het krachtens het vorige lid vereiste verlof slechts verleend onder het voorbehoud, dat bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
4. Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 102-105, 107, 460, 462-464 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in artikel 460 bedoelde klaagschrift wordt ingediend bij en behandeld door het Hof van Justitie.
Artikel 476
1. Het betekenen en uitreiken van stukken aan derden, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geschiedt met overeenkomstige toepassing van de wettelijke voorschiften betreffende het betekenen en uitreiken van Surinaamse stukken van vergelijkbare strekking.
2. Is bij een voor inwilliging vatbaar verzoek uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan betekening of uitreiking aan de geadresseerde in persoon, dan wordt
zoveel mogelijk dienovereenkomstig gehandeld.
Artikel 477
Onder verdrag wordt verstaan een voor Suriname verbindend verdrag als bedoeld in artikel 113 van de Grondwet.
TWEEDE AFDELING
FEITEN BEGAAN AAN BOORD VAN LUCHTVAARTUIGEN
Artikel 478
1. Wanneer het onderzoek, dat na de landing van een vreemd luchtvaartuig in Suriname ingevolge artikel 13, vierde lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen moet worden ingesteld naar hetgeen aan boord van het luchtvaartuig is voorgevallen, betrekking heeft op een feit ten aanzien waar-van de Surinaamse strafwet niet toepasselijk is, wordt het ingesteld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor een opsporingsonderzoek met betrekking tot een strafbaar feit
waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Voor de toepassing van artikel 134, tweede lid, wordt het feit geacht te zijn begaan ter plaatse waar het luchtvaartuig is geland.
2. De opsporingsambtenaren die het onderzoek verrichten kunnen behalve de in artikel 82 bedoelde voorwerpen in beslag nemen de voorwerpen die de gezagvoerder van het vreemde luchtvaartuig ingevolge artikel 9, derde lid, van het Verdrag na de landing overlevert.
3. Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 102-105, 107, 460, 462-464 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 479
1. In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden dat de handeling van een inzittende van een luchtvaartuig, naar aanleiding waarvan deze na de landing van het luchtvaartuig in Suriname ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Verdrag is overgedragen, een overtreding vormt van een strafbepaling die op discriminatie naar ras of godsdienst berust, wordt geen onderzoek ingesteld.
2. In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat de in het vorige lid bedoelde handeling een overtreding vormt van een strafbepaling van politieke aard wordt geen onderzoek ingesteld dan krachtens een van de regering verkregen machtiging.
ZESDE BOEK
TENUITVOERLEGGING EN KOSTEN
TITEL 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 480
De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt overeenkomstig door de Minister van Justitie en Politie te stellen richtlijnen op last van het openbaar ministerie.
Artikel 481
De beledigde partij die zich in het geding over de strafzaak gevoegd heeft, doet zelf het vonnis, voor zover hare vordering aangaat, ten uitvoer leggen, op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken. Indien het een mondeling vonnis geldt, geschiedt de tenuitvoerlegging uit kracht van een mededeling van de griffier, houdende afschrift van de aantekening van het vonnis, vermeldende de beledigde partij, degene tegen wie en de rechter door wie het vonnis is gewezen, en dragende aan het hoofd de woorden: "In naam der Republiek".
Artikel 482
Indien bij dit Wetboek enige betekening, dagvaarding, oproeping, kennisgeving, aanzegging of andere mededeling is voorgeschreven, geschiedt deze indien niet anders is bepaald, op last van het openbaar ministerie.
Artikel 483
1. Het openbaar ministerie kan, voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke of eigen beslissingen, de nodige bijzondere of algemene last geven aan de deurwaarders en aan de dienaren der openbare macht.
2. Artikel 136, tweede en derde lid, is ten aanzien van alle ambtenaren door wie of op wier last de tenuitvoerlegging geschiedt, van toepassing.
TWEEDE AFDELING
UITVOERBAARHEID VAN BESLISSINGEN
Artikel 484118
1. Voor zover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zolang daartegen nog verzet of hoger beroep openstaat en zo dit rechtsmiddel is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
2. Een vonnis in eerste aanleg bij verstek gewezen, kan worden ten uitvoer gelegd na de betekening van een mededeling, als bedoeld in artikel 353, of, indien zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, na de uitspraak. Door verzet of hoger beroep wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort. Deze laatste bepaling geldt niet:
1°. voor bevelen bij het vonnis verleend, welke dadelijk uitvoerbaar zijn;
2°. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat, dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor vastgestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de kantonrechter die het vonnis heeft gewezen anders bepaalt.
Artikel 485
Indien een vonnis, in eerste aanleg bij verstek gewezen uitvoerbaar is geworden, maar nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, kan de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen slechts worden tenuitvoergelegd, nadat door de griffier een nauwkeurige beschrijving van die voorwerpen is opgemaakt en op de griffie nedergelegd.
Artikel 486
Voor zover betreft veroordelende vonnissen, blijft ook nadat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan, indien de veroordeelde dit uitdrukkelijk verlangt, de tenuitvoerlegging opgeschort gedurende de volgende acht dagen.
Artikel 487
1. Binnen de in het voorgaande artikel bepaalde termijn kan de veroordeelde een verzoekschrift om gratie ongesloten inleveren of doen inleveren bij de griffier van het gerecht dat het vonnis heeft uitgesproken of, in de gevallen bij staatsbesluit genoemd, ook bij de ambtenaar of zijn vervanger, bij dat besluit aangewezen.
2. De ambtenaar of zijn vervanger, bij dat besluit aangewezen, tekent van elke inlevering die bij hem heeft plaatsgevonden in een daartoe bestemd register de dag aan, waarop zij is geschied, en geeft van die inlevering onverwijld op de snelst mogelijke wijze kennis aan de griffier van het gerecht, in het voorgaande lid bedoeld en aan het openbaar ministerie; hij doet voorts het verzoekschrift onverwijld op de snelst mogelijke wijze aan de griffier toekomen.
3. De griffier tekent van elke inlevering, die bij hem heeft plaatsgevonden of waarvan hij ingevolge het voorgaande lid in kennis is gesteld, in een daartoe bestemd register de dag aan, waarop zij is geschied, en geeft van die inlevering onverwijld schriftelijk kennis aan het openbaar ministerie. Hij verzendt het bij hem ingeleverde of ingevolge het voorgaande lid aan hem toegezonden verzoekschrift onmiddellijk aan de Minister van Justitie en Politie.
4. Door de inlevering blijft de tenuitvoerlegging opgeschort zolang op het verzoek niet is beschikt.
Artikel 488
Ook buiten het geval bij het voorgaand artikel bedoeld, blijft de nog niet aangevangen tenuitvoerlegging opgeschort, zolang niet beschikt is op een verzoekschrift om gratie, met welks indiening het openbaar ministerie schriftelijk is bekend gemaakt.
Artikel 489
1. Indien echter de tenuitvoerlegging is toegelaten of niet van de gehele straf gratie is verleend, wordt het vonnis zodra mogelijk ten uitvoer gelegd.
2. Voor zover de straf bestaat in geldboete of verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen, wordt door de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, een bepaalde termijn van ten hoogste twee maanden gesteld, binnen welke de geldboete moet worden voldaan, of de verbeurdverklaarde voorwerpen moeten worden uitgeleverd of wel het geldelijk bedrag waarop zij bij de uitspraak zijn geschat, moet worden betaald. Die termijn kan door die ambtenaar telkens worden verlengd, doch mag nimmer de duur van twee jaren te boven gaan.
Artikel 490
1. Indien voor de tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, houdende veroordeling tot vrijheidsstraf of tot de straf van berisping, de veroordeelde krankzinnig is geworden, beveelt het gerecht dat het vonnis heeft uitgesproken, de opschorting der tenuitvoerlegging.
2. De opschorting wordt bevolen, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoekschrift van de raadsman van de veroordeelde. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van de Derde Titel van het Eerste Boek.
3. Na het herstel wordt het bevel tot opschorting door hetzelfde gerecht, op vordering van het openbaar ministerie, ingetrokken.
Artikel 491
1. Indien, ondanks de krankzinnigheid van de veroordeelde, de tenuitvoerlegging van andere dan bij het voorgaand artikel bedoelde straf mogelijk is, wordt de curator op de gewone wijze tot voldoening aan het vonnis uitgenodigd. Zo de veroordeelde nog geen curator heeft, wordt deze zo nodig te dien einde benoemd op de vordering van het openbaar ministerie, op welks last de tenuitvoerlegging moet plaatshebben.
2. Ten aanzien van de vervangende straf is het voorgaand artikel van toepassing.
DERDE AFDELING
TENUITVOERLEGGING VAN BEVELEN TOT VRIJHEIDSBENEMING
EN VEROORDELENDE VONNISSEN
Artikel 492
1. De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordelend vonnis behelst een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de te vatten persoon, een opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanhouding steunt, en een vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht of van de rechter of ambtenaar voor wie hij moet worden geleid.
2. De ambtenaar die overeenkomstig de last een persoon heeft aangehouden, geleidt deze onverwijld naar de plaats of voor de rechter of ambtenaar in de last vermeld.
3. Indien de aangehoudene beweert niet te zijn de persoon tegen wie de last is gericht, zal hij in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord door de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied, of de Districts-Commissaris van het district waar hij is aangehouden.
Artikel 493
De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van de te vatten persoon elke plaats betreden. De artikelen 113-116 zijn van toepassing.
Artikel 494
1. De opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, in de daartoe bestemde inrichting, geschiedt hetzij op vertoon van het bevel tot voorlopige hechtenis, tot inverzekeringstelling of tot verlenging van inverzekeringstelling, of wel van het veroordelend vonnis of een uittreksel daarvan hetzij op vertoon van de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie.
2. In het laatste geval doet de ambtenaar, die de last heeft gegeven, het bevel tot voorlopige hechtenis, tot inverzekeringstelling of tot verlenging van inverzekeringstelling of, in geval van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf, het veroordelend vonnis of een uittreksel daarvan ten spoedigste toekomen aan het hoofd van de inrichting.
3. In geval van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf, opgelegd bij een mondeling vonnis, geschiedt de in het eerste lid bedoelde opneming op vertoon hetzij van een afschrift van of uittreksel uit het proces-verbaal der terechtzitting, dan wel het dubbel van de dagvaarding of de oproeping, houdende de aantekening van het mondelinge vonnis, hetzij op vertoon van de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie.
4. In het laatste geval doet de ambtenaar, die de last heeft gegeven, het afschrift van of het uittreksel uit het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel het dubbel van de dagvaarding of de oproeping ten spoedigste toekomen aan het hoofd van de inrichting.
Artikel 495
De hoofden van inrichtingen als in deze afdeling bedoeld zijn verplicht een register te houden volgens een door de Minister van Justitie en Politie vast te stellen model.
Artikel 496
1. In het register worden bij de opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, diens naam, voornaam, beroep, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats ingeschreven. Indien het een of ander ombekend is, wordt daarvan melding gemaakt.
2. De inschrijving wijst verder aan:
de rechter of de ambtenaar, wiens beslissing wordt ten uitvoer gelegd;
de dagtekening van die beslissing;
de dag en het uur, waarop de opneming geschiedt, en de vermoedelijke datum van voorwaardelijke invrijheidstelling.
De inschrijving wordt mede ondertekend door de ambtenaar die het bevel of vonnis ten uitvoer legt. Deze ontvangt van het hoofd van de inrichting de schriftelijke verklaring dat de opneming heeft plaatsgehad, welke verklaring hij overlegt aan de ambtenaar op wiens last de tenuitvoerlegging is geschied.
Artikel 497
1. In het bovenvermeld register wordt ter zijde van de inschrijving aangetekend de dag en het uur waarop het verblijf van de gevangene of verpleegde in de inrichting ophoudt, met vermelding van de beslissing krachtens welke, of van enige andere oorzaak ten gevolge waarvan dit plaatsheeft.
2. Het hoofd van de inrichting ondertekent de inschrijving alsmede de aantekening in dit artikel bedoeld.
Artikel 498
De invrijheidstelling geschiedt door het hoofd van de inrichting, zodra de duur van de straftijd is verstreken of de geldigheid van het bevel ophoudt, of zodra door het bevoegd gezag hem daartoe de last wordt verstrekt.
Artikel 499
1. Het Hof van Justitie waakt voor de nakoming van de voorschriften der artikelen 494-498 en doet te dien einde de inrichtingen door een of meer commissarissen uit zijn midden op onbepaalde tijden, doch ten minste tweemaal 's jaars bezoeken.
2. Van de bevindingen wordt telkenmale schriftelijk verslag gedaan aan de Minister van Justitie en Politie.
3. De Procureur-Generaal is verplicht tot het bezoeken en het doen van verslag op de voet als in de voorgaande leden vermeld.
Artikel 499a
1. De tenuitvoerlegging van de doodstraf geschiedt ter plaatse door de President van de Republiek aan te wijzen, doch niet in het openbaar, in tegenwoordigheid van de Procureur-Generaal en ten overstaan van twee leden van het Hof benevens de griffier van het Hof.
2. De doodstraf kan niet worden tenuitvoergelegd tegen hem, wiens krankzinnigheid na de veroordeling is ontstaan en door de rechter, die het strafvonnis heeft geveld, is erkend. Deze bepaling is mede van toepassing op de zwangere vrouw. In het eerste geval wordt de uitvoering van de doodstraf geschorst tot na het herstel van de krankzinnige, in het tweede geval tot na de bevalling van de zwangere vrouw.
3. Aan een ter dood veroordeelde wordt de onbeperkte toegang vergund van zodanige godsdienstleraren, als hij zal verlangen bij zich te ontvangen.
4. De tenuitvoerlegging van de doodstraf wordt de ter dood veroordeelde vierentwintig uren te voren aangezegd door de leden van het Hof, in het eerste lid aangeduid, bijgestaan door de griffier van het Hof, welke tevens, indien de veroordeelde iets te verklaren heeft, die verklaring zal ontvangen en daarvan proces-verbaal opmaken.
5. Van de tenuitvoerlegging van de doodstraf moet de griffier van het Hof een proces-verbaal opmaken, hetwelk hij, binnen vierentwintig uren daarna, onder het oorspronkelijke vonnis doet overschrijven en ondertekent. Hij moet ter zijde van het proces-verbaal aantekenen,
dat die overschrijving is gedaan en die aantekening ondertekenen. De overschrijving heeft dezelfde kracht van bewijs als het proces-verbaal.
Artikel 500
1. De tenuitvoerlegging van vonnissen, houdende veroordeling tot geldboete of verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen geschiedt in naam van en door het openbaar ministerie. Het maant, zodra de tenuitvoerlegging is toegelaten, de veroordeelde aan om binnen de ingevolge artikel 489, tweede lid, bepaalde termijn ter griffie van het gerecht, dat het vonnis heeft gewezen, de opgelegde geldboete te voldoen, de verbeurdverklaarde voorwerpen uit te leveren of de geschatte waarde van die voorwerpen te betalen.
2. Voor het uitleveren van verbeurdverklaarde voorwerpen en de betaling van geldboete of van de geschatte waarde van verbeurdverklaarde voorwerpen kan het openbaar ministerie een andere plaats aanwijzen.
Artikel 501
1. Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 489, tweede lid, bepaalde temijn zal de niet betaalde geldboete of het niet betaalde deel van de geldboete, indien naar het oordeel van de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt de omstandigheden zulks toelaten, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, worden verhaald op de roerende en onroerende goederen van de veroordeelde, op de opbrengst van zijn arbeid, alsmede de wachtgelden, pensioenen of andere uitkeringen, welke door de veroordeelde periodiek worden genoten.
2. Tot het in het eerste lid bedoelde verhaal zal niet worden overgegaan binnen de termijn van acht dagen, nadat de veroordeelde het voornemen daartoe zal zijn betekend vanwege de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt.
Artikel 502
1. Binnen de termijn van acht dagen na de in het voorgaande artikel bedoelde betekening, kan de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, een vordering, de veroordeelde een verzoekschrift indienen bij de rechter, die de straf heeft opgelegd, om het bedrag der opgelegde geldboete te verminderen.
2. De rechter beslist, het openbaar ministerie gehoord, na verhoor of behoorlijke oproeping van de veroordeelde, indien deze het verzoek om vermindering heeft gedaan. Op een vordering van de ambtenaar kan de veroordeelde worden gehoord.
3. De vermindering van de opgelegde boete kan slechts gegrond zijn op 's rechters oordeel, dat sinds het uitspreken van de veroordeeling de geldelijke omstandigheden van de veroordeelde dermate zijn veranderd dat, waren zij op genoemd tijdstip aldus geweest, een lagere boete zou zijn opgelegd.
4. Bij vermindering van de geldboete kan de rechter ook de duur van de vervangende vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding verminderen. Hij is daartoe verplicht, voorzover anders, afgezien van het minimum van een week, voor vervangende voorzieningen in de opvoeding meer dan een dag voor elke halve gulden der boete in de plaats zou treden.
5. De beschikking van de rechter is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen.
Artikel 503
1. Verhaal op de roerende en onroerende goederen van de veroordeelde geschiedt door het afgeven van een dwangbevel, medebrengende het recht om die roerende en onroerende goederen zonder vonnis aan te tasten.
2. Het dwangmiddel wordt, in naam der Republiek, uitgevaardigd door de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt; het wordt de veroordeelde betekend met bevel tot betaling en voorts ten uitvoer gelegd op de voet en de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven.
3. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, hetwelk evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis, waarbij de geldboete werd opgelegd of tegen de beschikking, waarbij zij met toepassing van artikel 502 nader werd vastgesteld. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift hetwelk vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der inbeslagneming, wordt ingediend bij de kantonrechter in het Eerste Kanton. Deze geeft zo spoedig mogelijk, na zo nodig de veroordeelde en de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, te hebben gehoord, althans opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking welke onverwijld aan de veroordeelde wordt betekend. Tegen de beschikking kan door de ambtenaar, in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt binnen zeven dagen daarna en door de veroordeelde binnen zeven dagen na de betekening hoger beroep worden ingesteld. Het Hof geeft zo spoedig mogelijk, na zo nodig de veroordeelde en de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, te hebben gehoord althans opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking, welke onverwijld aan de veroordeelde wordt betekend. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van de niet betaalde geldboete of het niet betaalde deel der geldboete en van al de kosten ter griffie van het gerecht dat de be-schikking heeft gegeven.
4. Ten aanzien van derden, die bij een inbeslagneming van roerende of onroerende goederen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
5. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete op de veroordeelde verhaald.
Artikel 504
1. Indien verhaal op de opbrengst van de arbeid van de veroordeelde of op de wachtgelden, pensioenen of andere uitkeringen, bedoeld in artikel 503 mogelijk is, is de ambtenaar in wiens naam de tenuitvoerlegging geschiedt, bevoegd van de niet-voldoening der geldboete kennis te geven aan de persoon van wie de veroordeelde loon of wedde of uitkering geniet, met opgave van de door hem bepaalde voet van betaling, bedoeld bij het derde lid van dit artikel.
2. Deze kennisgeving geschiedt schriftelijk en wordt door hem aan wie zij gericht is, voor "gezien" getekend aan die ambtenaar teruggezonden. Indien de kennisgeving niet binnen acht dagen na de verzending voor "gezien" getekend door de ambtenaar is terugontvangen, wordt een gelijkluidende kennisgeving overeenkomstig artikel 515 betekend.
3. Door de betekening van de kennisgeving, in het tweede lid bedoeld, is de persoon, tot wie deze werd gericht, verplicht, om zolang de geldboete niet ten volle is betaald, tot kwijting en ten hoogste tot het bedrag van hetgeen door hem als loon of wedde of uitkering aan de tot betaling der geldboete verplichte verschuldigd is, telkens na verloop van de door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar aan te geven termijnen ter plaatse door die ambtenaar aan te wijzen, de som te voldoen, welke door die ambtenaar in verband met het bedrag der geld-boete en het bedrag van het loon, de wedde of de uitkering is bepaald.
4. Uitbetalingen in strijd met bovenstaande voorschriften gedaan, ontheffen de persoon in wiens dienst de veroordeelde is of van wie hij uitkering geniet, niet van de verplichting, in het derde lid omschreven. De vordering tot betaling tegen hem geschiedt steeds ten name van de tot verhaal bevoegde ambtenaar voor de kantonrechter en op de wijze van procederen in burgerlijke zaken.
5. De bepalingen van bijzondere wetten krachtens welke schuldeisers alleen binnen de daarin aangegeven grenzen en op de daarin bepaalde wijze ten aanzien van loon of uitkering als vorenbedoeld, rechten kunnen doen gelden, blijven ten deze buiten werking.
6. De veroordeelde kan zich bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal in het eerste lid bedoeld. Artikel 503, derde lid, is op dit verzet van toepassing.
Artikel 505
Bij gebreke van uitlevering van de verbeurdverklaarde voorwerpen en van betaling van het bedrag waarop ze bij de uitspraak zijn geschat, binnen de ingevolge artikel 489, tweede lid, bepaalde termijn, vinden de artikelen 501, 503 en 504 overeenkomstige toepassing.
Artikel 506
Bij gebreke van volledige betaling of uitlevering binnen de ingevolge artikel 489, tweede lid, bepaalde termijn en indien geen verhaal heeft plaatsgevonden, gaat het openbaar ministerie over tot de tenuitvoerlegging van de vervangende vrijheidsstraf of voorziening in de opvoeding.
Artikel 507119
1. Verbeurdverklaring van vorderingen wordt ten uitvoer gelegd door betekening van de uitspraak aan de schuldenaar.
2. Verbeurdverklaring van luchtvaartuigen, schepen en onroerende registergoederen geschiedt door overschrijving van de eigendom in de betreffende registers.
Artikel 507a120
1. De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ten uitvoer gelegd als een geldboete ten belope van het opgelegde bedrag.
2. Op vordering van de vervolgingsambtenaar of op schriftelijk verzoek van degene aan wie de maatregel is opgelegd kan het Hof van Justitie het bedrag verminderen of kwijtschelden; is het bedrag reeds betaald of verhaald, dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde zal worden uitgekeerd; het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
3. Het vastgestelde bedrag kan slechts worden kwijtgescholden of verminderd op grond van omstandigheden die zich na de oplegging hebben voorgedaan, of die ten tijde daarvan niet of niet volledig aan de rechter bekend waren.
4. De rechter beslist, de vervolgingsambtenaar gehoord, na verhoor of behoorlijke oproeping van degene aan wie de maatregel is opgelegd; deze kan zich door een advocaat of bijzonder daartoe gemachtigde doen bijstaan; de advocaat of gemachtigde wordt in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
5. De vordering en het verzoek kunnen niet meer worden gedaan nadat twee jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag, of het laatste gedeelte daarvan, is verhaald.
6. De rechter kan ambtshalve bevelen dat de maatregel of de vervangende hechtenis, hangende zijn beslissing, niet zal worden tenuitvoergelegd.
7. De beschikking wordt aan degene tegen wie de maatregel is opgelegd betekend.
Artikel 508
Indien iemand overeenkomstig de bepalingen van artikel 100 van het Wetboek van Strafrecht de vervolging wenst te voorkomen zal hij, voorzien van een schriftelijke machtiging daartoe bepaald en op de plaats, bij die machtiging daartoe aangewezen, aan de hem gestelde voorwaarden moeten voldoen.
VIERDE AFDELING
RECHTSGEDING TOT HERKENNING VAN VEROORDEELDEN OF
VAN ANDERE GEVONNISTE PERSONEN
Artikel 509
Indien iemand, die tot het ondergaan van straf is aangehouden, blijft ontkennen de veroordeelde te zijn, of indien daaromtrent niettegenstaande erkentenis twijfel blijft bestaan, beslist de kantonrechter die in eerste aanleg van het strafbaar feit heeft kennis genomen, of hij al of niet de veroordeelde is.
Artikel 510
1. Tot het onderzoek wordt, op de vordering van het openbaar ministerie, in een door de kantonrechter te bepalen terechtzitting met de meeste spoed overgegaan.
2. Het openbaar ministerie doet de aangehoudene, de getuigen die van zijnentwege zullen gehoord worden en die waarop de aangehoudene zich beroept, dagvaarden. Het tweede lid van artikel 240 vindt met betrekking tot al deze getuigen overeenkomstige toepassng.
3. Indien het openbaar ministerie weigert een getuige te doen dagvaarden, kan de kantonrechter, op het verzoek van de aangehoudene, de dagvaarding bevelen, onverminderd de bevoegdheid van de aangehoudene om zelf getuigen te doen dagvaarden. Het tweede tot en met het vierde lid van artikel 244 vinden in het laatste geval overeenkomstige toepassing.
4. Aan de aangehoudene wordt door de kantonrechter een raadsman toegevoegd. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van de Derde Titel van het Eerste Boek.
Artikel 511121
1. Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de bepalingen van de Derde
Titel van het Derde Boek.
2. Voor zover de in lid 1 van dit artikel genoemde bepalingen betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt, vinden zij geen toepassing.
Artikel 512
Indien de kantonrechter de identiteit niet aanneemt, gelast hij de invrijheidstelling. In het andere geval wordt de tenuitvoerlegging geacht te zijn aangevangen op het ogenblik der vrijheidsbeneming.
Artikel 513
1. De vonnissen, houdende beslissing omtrent de identiteit, zijn vatbaar voor hoger beroep.
2. Het beroep wordt naar de gewone regelen ingesteld en vervolgd. Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de Derde Titel van het Derde Boek.
Artikel 514
Ten aanzien van personen die tot het ondergaan van enige maatregel zijn aangehouden, vindt deze afdeling overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, indien de identiteit wordt aangenomen, tot toepassing van de maatregel wordt overgegaan.
VIJFDE AFDELING
BETEKENINGEN, VERKLARINGEN EN ANDERE MEDEDELINGEN
Artikel 515
In alle gevallen waarin dit Wetboek niet uitdrukkelijk een andere wijze van mededeling toelaat of voorschrijft, geschieden de daarbij voorgeschreven betekeningen, dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere mededelingen door uitreiking van een gerechtelijk schrijven.
Artikel 516
De uitreiking van het gerechtelijk schrijven geschiedt door een deurwaarder of een dienaar van de openbare macht.
Artikel 517122
1. De uitreiking geschiedt:
a. aan hen die in verzekerde bewaring zijn: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of, te hunner woonplaats hier te lande of is deze niet bekend te hunner verblijfplaats hier te lande, aan een huisgenoot.
2. Is in het geval bedoeld in het voorgaande lid onder b, ook de verblijfplaats niet bekend, dan geschiedt de uitreiking ter griffie van het gerecht dat van de zaak moet kennisnemen dan wel het laatst kennisgenomen heeft; betreft het een mededeling omtrent een aangewend rechtsmiddel dan steeds ter griffie waar dit middel werd aangewend. Van de uitreiking wordt in deze gevallen door of vanwege de griffier, onder vermelding van de persoon voor wie het schrijven bestemd is, aan het gerechtsgebouw aanplakking gedaan. Het uitgereikte schrijven wordt deze persoon zodra dit mogelijk is overgegaan of toegezonden.
3. Wordt in het geval bedoeld in het eerste lid onder b, noch de persoon voor wie het schrijven bestemd is, noch iemand van diens huisgenoten aan zijn woon- of verblijfplaats aangetroffen, of zijn deze personen niet bereid het schrijven in ontvangst te nemen, zo geschiedt de uitreiking aan het hoofd van het plaatselijk bestuur of een door deze aangewezen ambtenaar, die het schrijven zo mogelijk alsnog aan de persoon voor wie het bestemd is, doet toekomen, zonder dat van dit laatste echter in rechte zal behoeven te blijken.
4. Van iedere uitreiking wordt een akte van uitreiking opgemaakt, vermeldende:
1° de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat;
2° het nummer van het schrijven;
3° de persoon voor wie het schrijven bestemd is;
4° de persoon aan wie het is uitgereikt;
5° de plaats van uitreiking;
6° de dag en het uur van uitreiking.
5. De akte wordt door hem die de uitreiking bewerkstelligde, zo spoedig mogelijk en persoonlijk op de eed afgelegd bij de aanvaarding zijner bediening, opgemaakt en terstond ondertekend. Is uitgereikt overeenkomstig het tweede of derde lid zo wordt in de akte vermeld, dat uitreiking overeenkomstig het eerste lid onder b niet mogelijk was.
6. Alles op straffe van nietigheid.
7. In de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid, wordt bij bekende verblijfplaats buitenlands, tevens door de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat, een afschrift van de mededeling welke het schrijven bevat, bij aangetekende brief verzonden aan hem voor wie het schrijven bestemd is.
Artikel 518
De nietigheid bij het voorgaande artikel gesteld, wordt door vrijwillige verschijning gedekt.
Artikel 519
In de gevallen waarin dit Wetboek voorschrijft dat een oproeping, kennisgeving of andere mededeling schriftelijk geschiedt kan deze plaatshebben:
a. bij gewone of aangetekende brief over de post;
b. per telegram;
c. door uitreiking van het stuk op andere wijze, doch dan aan de betrokkene in persoon of op andere voldoende wijze.
Artikel 520
1. Indien de laatste dag van een termijn binnen welke enige aantekening of verklaring ter griffie moet geschieden, op een zodanige valt waarop de griffie gesloten is, kan die aantekening of verklaring gedaan worden op de eerstvolgende dag waarop de griffie geopend is.
2. Indien voor de aantekening of verklaring, behalve de griffie ook een andere plaats is toegelaten, is het eerste lid ten aanzien van die andere plaats van overeenkomstige toepas-sing.
TITEL II
KOSTEN
Artikel 521
1. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, worden de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit 's Lands kas vergoed alle kosten door hem gemaakt tot dagvaarding en schadeloosstelling van getuigen of deskundigen, tot het doen van mededelingen in rechte of tot overlegging of afgifte van stukken, en zijn reiskosten tot het bijwonen ter terechtzitting van onderzoek en uitspraken, met uitzondering van de kosten welke nodeloos zijn gemaakt.
2. Ook indien de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel worden alle kosten door de gewezen verdachte gemaakt tot dagvaarding en schadeloosstelling van getuigen of deskun-digen, tot het doen van mededelingen in rechte of tot overlegging of afgifte van stukken, hem of zijne erfgenamen vergoed voor zover de aanwending dier kosten door het belang van het onderzoek werd gevorderd. Voor zover de aanwending dier kosten door de intrekking van de dagvaarding of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden, worden zij alle vergoed, met uitzondering van de zodanige welke nodeloos zijn gemaakt.
3. Het bedrag van de vergoeding wordt op het verzoek van de gewezen verdachte of van zijn erfgenamen, binnen drie maanden na het eindigen van de zaak, met inachtneming van de beide voorgaande leden en van de bepalingen van het tarief van gerechtskosten in strafzaken vastgesteld.
De vaststelling geschiedt bij het gerecht waarvoor de zaak tijdens de beëindiging werd vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, en wel door de kantonrechter of de President van het Hof. Vond de vervolging niet voor een bepaald gerecht plaats, dan geschiedt de vaststelling door de President van het Hof. De kantonrechter of President van het Hof geeft voor het bedrag van de vergoeding een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
4. De gewezen verdachte kan op het verzoek worden gehoord. Indien hij dit verlangt, wordt hij gehoord, althans opgeroepen. Dit lid geldt mede ten aanzien van de erfgenamen van de gewezen verdachte.
5. Een en ander vindt op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen indien de identiteit niet wordt aangenomen, overeenkomstige toepassing.
Artikel 522
1. De kosten van uitlevering of overbrenging van voorwerpen ingevolge een bevel van de rechter-commissaris of van de vervolgingsambtenaar worden de betrokken personen op de begroting van de rechter-commissaris of wel van de vervolgingsambtenaar uit 's Lands kas vergoed.
2. De rechter-commissaris of de vervolgingsambtenaar geeft daarvoor een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
OVERGANGS - EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 523
1. De wet van 14 oktober 1910 (G.B. 1911, No. 2) tot vaststelling van een Surinaams Wetboek van Strafvordering, zoals sedertdien gewijzigd en aangevuld, wordt ingetrokken.
2. Ter bepaling van de wijze van rechtspleging wordt uitsluitend de oude wetgeving toegepast, indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Wetboek van Strafvordering het inwinnen van voorlopige informatiën of het verlenen van rechstingang is gevorderd dan wel voor de eerste maal rauwelijks ter openbare terechtzitting is gedagvaard. Een rechterlijk bevel tot vrijheidsbeneming, dat voorgaande aan het onderzoek ter terechtzitting is verleend, wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 60a van dit Wetboek tenuit-voergelegd, met dien verstande dat de termijn van honderdtwintig dagen begint te lopen op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Wetboek.
3. Dit Wetboek van Strafvordering treedt in werking met ingang van 1 januari 1979. Het Wetboek kan echter, hetzij in zijn geheel hetzij in gedeelten, op een bij Staatsbesluit te bepalen tijdstip eerder in werking treden. Bij gedeeltelijke inwerkingtreding worden in het Staatsbesluit de bepalingen uit de oude wetgeving, welke komen te vervallen, aangewezen.
WETBOEK VAN STRAFVORDERING
EERSTE BOEK
ALGEMENE BEPALINGEN
Titel I Strafvordering in het algemeen
1° Afdeling Inleidende bepaling………………………………………………..Art. 1
2° Afdeling Het openbaar ministerie en de bevoegdheid des rechters………….Artt. 2-3
3° Afdeling Beklag over het niet vervolgen van strafbare feiten……………….Art. 4
4° Afdeling Schorsing der vervolging ………………………………………….Artt. 5-12
5° Afdeling Behandeling door de raadkamer…………………………………...Artt. 13-18
Titel II De verdachte……………………………………………………...Artt. 19-28
Titel III De raadsman
Algemene bepaling…………………………………………………………………..Art. 29
1° Afdeling Keuze van de raadsman…………………………………………...Artt. 30-31
2° Afdeling Toevoeging van een raadsman
§1 Algemene bepalingen………………………………………………………….Artt. 32-35
§2 Vervanging van de toegevoegde raadsman…………………………………... Artt. 36-37
§3 Beroep inzake toevoeging……………………………………………………..Art. 38
§4 Kennisneming der toevoeging…………………………………………………Art. 39
§5 Beloning en vergoeding der onkosten…………………………………………Art. 39a
3° Afdeling Bevoegdheden van de raadsman betreffende het verkeer
met de verdachte en de kennisneming van processtukken…………Artt. 40-41
Titel IV Enige bijzondere dwangmiddelen
1° Afdeling Aanhouding en inverzekeringstelling……………………………..Artt. 42-54a
2° Afdeling Voorlopige hechtenis
§1 Bevelen tot voorlopige hechtenis……………………………………………..Artt. 55-66
§2 Het horen van de in voorlopige hechtenis gestelde verdachte………………..Art. 67
§3 Inhoud der bevelen en hun betekening……………………………………….Artt. 68-69
§4 Schorsing en opschorting der voorlopige hechtenis………………………….Artt. 70-76
§5 Schadevergoeding voor ondergane voorlopige hechtenis……………………Artt. 77-81
3° Afdeling Inbeslagneming
§1 Algemene bepaling…………………………………………………………...Artt. 82
§2 Inbeslagneming door opsporingsambtenaren of bijzondere personen……….Artt. 83-90
§3 Inbeslagneming door de rechter-commissaris tijdens het
gerechtelijk vooronderzoek.………………………………………………….Artt. 91-101
§4 Bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen ………………………………….Artt. 102-104
§5 Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen…………………………………Artt. 105-107
4° Afdeling Beslag op vorderingen……………………………………………Artt. 108-112
5° Afdeling Binnentreden van woningen en betreden van enkele
bijzondere plaatsen ………………………………………………Artt. 113-116
6° Afdeling Handhaving der orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen….Art. 117
7° Afdeling Maatregelen ter gelegenheid van een schouw of een huiszoeking.Art. 118
Titel V Beëdiging………………………………………………………………Art. 119
Titel VI Betekenis van sommige in het Wetboek voorkomende
Uitdrukkingen………………………………………………………….Artt. 120-132
TWEEDE BOEK
OPSPORINGSONDERZOEK, GERECHTELIJK VOORONDERZOEK
EN BESLISSINGEN OMTRENT VERDERE VERVOLGING
Titel I Het opsporingsonderzoek
1° Afdeling De ambtenaren…………………………………………………….Artt. 133-147
2° Afdeling Aangiften, klachten en opgaven als beledigde partij……………….Artt. 148-155
3° Afdeling Beslissingen omtrent vervolging ………………………………...Art. 156
Titel II De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
1° Afdeling Benoeming en ontslag……………………………………………Artt. 157-158
2° Afdeling Verrichtingen van de rechtercommissaris in het algemeen ……..Artt. 159-167
Titel III Gang van het gerechtelijk vooronderzoek
1° Afdeling De vordering van de vervolgingsambtenaar……………………….Artt. 168-171
2° Afdeling Instellen van het gerechtelijk vooronderzoek.…………………….Artt. 172-185
3° Afdeling Het verhoor van de verdachte……………………………………Artt. 186-191
4° Afdeling Het verhoor van de getuige………………………………………Artt. 192-206
5° Afdeling Deskundigen……………………………………………………..Artt. 207-216
6° Afdeling Sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek……………………Artt. 217-220
7° Afdeling Handelingen van de rechter-commissaris na de sluiting
van het gerechtelijk vooronderzoek.……………………………Art. 221
Titel IV Beslissingen omtrent verdere vervolging……………………..Artt. 222-235
Slotbepalingen betreffende hetvoorbereidend onderzoek.…..Artt. 236-237
DERDE BOEK
DE TERECHTZITTING
Titel I Het aanhangig maken der zaak ter terechtzitting in eerste aanleg…Artt. 238-248
Titel II Het aanhangig maken der zaak ter terechtzitting in hoger beroep ..Artt. 249-251
Titel III De behandeling ter terechtzitting
1° Afdeling Algemene bepaling……………………………………………..Art. 252
2° Afdeling Het onderzoek der zaak op de terechtzitting……………………Artt. 253-315
3° Afdeling Beledigde partij…………………………………………………Artt. 316-323
4° Afdeling Bewijs…………………………………………………………...Artt. 324-330
5° Afdeling Beraadslaging en uitspraak……………………………………...Artt. 331-353
Titel IV De berechting van overtredingen in eerste aanleg…………………Artt. 354-363
VIERDE BOEK
RECHTSMIDDELEN
A
GEWONE RECHTSMIDDELEN
Titel I Verzet………………………………………………………………..Artt. 364-367
Titel II Hoger beroep van vonnissen………………………………………..Artt. 368-374
Titel III Hoger beroep van beschikkingen Bezwaarschriften………………Artt. 375-378
Titel IV Aanwenden van gewone rechtsmiddelen……………………………Artt. 379-382
Titel V Intrekking en afstand van gewone rechtsmiddelen………………..Artt. 383-385
B
BUITENGEWOON RECHTSMIDDEL
Titel VI Herziening van vonnissen……………………………………………Artt. 386-402
VIJFDE BOEK
ENIGE RECHTSPLEGING VAN BIJZONDERE AARD
Titel I Strafvordering in zaken betreffende minderjarigen, die ten
Tijde van het begaan van het feit de leeftijd van achttien jaren
nog niet hebben bereikt …………………………………………….Artt. 403-428
Titel II Berechting van verdachten, bij wie tijdens het begaan van
het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der
geestvermogens bestond …………………………………………..Artt. 429-432
Titel III Verschoning en wraking van rechters……………………………..Artt. 433-443
Titel IV Geschillen over rechtsmacht………………………………………..Artt. 444-446
Titel V Rechterlijke bevelen tot handhaving der openbare orde………….Artt. 447-457a
Titel VI Bijzondere bepalingen omtrent opsporing van feiten
strafbaar gesteld bij het Wetboek van Strafrecht…………………Artt. 458-459
Titel VII Beklag………………………………………………………………...Artt. 460-466
Titel VIII Internationale rechtshulp……………………………………………Artt. 467-479
1° Afdeling Algemene bepalingen……………………………………………Artt. 467-476
2° Afdeling Feiten begaan aan boord van luchtvaartuigen.………………..Artt. 477-479
ZESDE BOEK
TENUITVOERLEGGING EN KOSTEN
Titel I Tenuitvoerlegging
1° Afdeling Algemene bepalingen……………………………………………Artt. 480-483
2° Afdeling Uitvoerbaarheid van beslissingen………………………………..Artt. 484-491
3° Afdeling Tenuitvoerlegging van bevelen tot vrijheidsbeneming
en veroordelende vonnissen…………………………………….Artt. 492-508
4° Afdeling ..Rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden of van
andere gevonniste personen.…………………………………..Artt. 509-514
5° Afdeling Betekeningen, verklaringen en andere mededelingen…………..Artt. 515-520
Titel II Kosten…………………………………………………………….Artt. 521-522
Overgangs- en slotbepalingen…………………………………………………...Art. 523
1 Gew. bij S.B. 2002 no. 68.
2 Gew. bij S.B. 1980 no.116.
3 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
4 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
5 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13
6 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
7 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
8 Gew. bij S.B. 1982 no. 84.
9 Gew. bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1982 no. 84, S.B. 1989 no. 100
10 Gew. bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 2004 no. 73.
11 Gew. bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1989 no. 98.
12 Gew. bij S.B. 2002 no. 44.
13 Gew. bij S.B. 1980 no. 116, 1982 no. 84, 1989 no. 100.
15 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
16 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
17 Ingev.bij S.B. 2002 no. 67.
18 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
19 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
20 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
21 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
22 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
23 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
24 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
25 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
26 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
27 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
28 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13; Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
29 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
30 Vervallen bij S.B. 2002 no. 67.
33 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13.
34 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
35 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
36 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
37 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
38 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
39 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
40 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
41 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
42 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
43 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
44 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
45 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
46 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
47 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
48 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
49 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
50 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70
68 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
69 Gew. bij S.B. 1980 no. 116 ; Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13.
70 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
71 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
72 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
73 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
74 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
75 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
77 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
81 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
82 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
83 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70.
85 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
86 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
87 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
88 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
89 Ingev. bij S.B. 2002 no. 70
91 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
92 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
93 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
94 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
95 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
96 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
97 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
98 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
99 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
100 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
102 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
103 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
104 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
105 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
106 Ingev. bij S.B. 2002 no. 68.
107 Ingev. bij S.B. 2002 no. 68.
108 Ingev. bij S.B. 2002 no. 68.
109 Ingev. bij S.B. 2002 no. 68.
110 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.
111 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13.
113 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
114 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
119
115 Gew. bij S.B. 2002 no. 71.
116 Gew. bij S.B. 2002 no. 71.
121
118 Zie Verbeterblad S.B. 1986 no. 13.
119 Gew. bij S.B. 2002 no. 67.
120 Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
121 Gew. bij S.B. 2002 no. 70.
122 Gew. bij S.B. 1980 no. 116.