Wetboek van Militair Strafrecht


<< Terug naar overzicht

WET van 24 november 1975, houdende vaststelling van regelen m.b.t. het Militair Strafrecht (G.B. 1975 no. 173).

WETBOEK VAN MILITAIR STRAFRECHT
EERSTE BOEK
ALGEMENE BEPALINGEN
INLEIDING
TOEPASSELIJKHEID VAN HET GEWONE STRAFRECHT

Artikel 1-1

Bij de toepassing van dit Wetboek gelden de bepalingen van het gewone strafrecht, daaronder begrepen de negende titel van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht, behoudens de afwijkingen bij de wet vastgesteld.

Artikel 2

Op de niet in dit boek omschreven strafbare feiten, begaan door aan de militaire rechtsmacht onderworpen personen, is het gewone strafrecht toepasselijk, behoudens de afwijkingen bij de wet vastgesteld.

Artikel 3

De in het Wetboek van Strafrecht voorkomende bepalingen betreffende feiten, begaan aan boord van of met betrekking tot een Surinaams vaartuig of luchtvaartuig, zijn ook toepasselijk op die feiten, begaan aan boord van of met betrekking tot een vaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten, tenzij de inhoud van die bepalingen deze toepasselijkheid uitsluit of het feit valt onder een zwaardere strafbepaling

TITEL I
OMVANG VAN DE WERKING DER STRAFWET

Artikel 4

De Surinaamse strafwet is toepasselijk op de militair die zich buiten Suriname aan enig strafbaar feit schuldig maakt.

Artikel 5

De Surinaamse strafwet is toepasselijk op ieder die zich, in tijd van oorlog, buiten Suriname schuldig maakt aan een strafbaar feit, waarvan onder die omstandigheden de kennisneming aan de militaire rechter behoort.

TITEL II
STRAFFEN

Artikel 6

De straffen zijn:
a. hoofdstraffen:
1o doodstraf;
2o gevangenisstraf;
3o hechtenis;
4o geldboete;
b. bijkomende straffen:
1o ontslag uit de militaire dienst met of zonder ontzetting van de bevoegdheid om bij de strijdkrachten te dienen;
2o verlaging;
3o plaatsing in een landswerkinrichting;
4o ontzetting van bepaalde rechten en ontzegging van bepaalde bevoegdheden.

Artikel 7

De doodstraf wordt uitgevoerd met de kogel. Nadere voorschriften betreffende de wijze van uitvoering worden bij staatsbesluit gegeven.

Artikel 8

1. De verzorging van het lijk van de ter dood gebrachte geschiedt op eenvoudige wijze en zonder militaire plechtigheid.
2. Ingeval nabestaanden of betrekkingen van de ter dood gebrachte verlangen in de lijkbezorging te voorzien of enig kerk- of ander bestuur aanneemt daarvoor te zorgen, kan het lijk te dien einde door de ter plaatse aanwezige bevelvoerende officier aan die nabestaanden of betrekkingen of aan bedoeld bestuur worden afgegeven onder de nodige voorzorgen, dat de lijkbezorging op eenvoudige wijze plaats heeft.

Artikel 9

Bij schuldig verklaring aan een misdrijf waarop de doodstraf is gesteld, wordt die straf niet opgelegd dan met eenparigheid van stemmen.

Artikel 10

Voor de gevangenisstraf en de hechtenis gelden de in het gewone recht daarvoor gegeven regelen met dien verstande dat bij staatsbesluit bijzondere voorschriften kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de arbeid, de bestemming van de opbrengst van de verplichte arbeid en de geestelijke, culturele en sociale verzorging.

Artikel 11

Een voorwaardelijke veroordeling wordt slechts uitgesproken indien het militair belang zich daartegen niet verzet.

Artikel 12

Een opdracht tot het verlenen van bijstand aan een voorwaardelijk veroordeelde kan aan elke instelling, bijzondere ambtenaar die daarmee is belast of aan een door de rechter geschikt bevonden persoon die zich daartoe bereid verklaard heeft, worden gegeven.

Artikel 13

Indien de rechter ten aanzien van een voorwaardelijk veroordeelde een opdracht tot het verlenen van bijstand gegeven heeft, oefent, wanneer de veroordeelde zich in werkelijke dienst bevindt, degene die met het verlenen van bijstand belast is, die niet uit dan met goedvinden van de militair die met het oppercommando over de Surinaamse strijdkrachten is belast.

Artikel 14

De bevoegdheden die met betrekking tot een voorwaardelijke veroordeelde toekomen aan de rechter die de voorwaardelijke veroordeling heeft gewezen, komen mede toe aan het Hof van Justitie.

Artikel 15

De kennisgeving aan de militaire rechter, dat de bij een voorwaardelijke veroordeling gestelde voorwaarden niet worden nageleefd, geschiedt, wanneer de veroordeelde militair is, krachtens beslissing van de militair die met het oppercommando over de Surinaamse strijdkrachten is belast. De beslissing wordt niet genomen dan na overleg met de ambtenaar die tot het doen der kennisgeving bevoegd is.

Artikel 16

Indien last tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling gegeven wordt ten aanzien van een veroordeelde die zich op dat tijdstip niet in werkelijke dienst bevindt, kan de rechter bepalen dat de bijkomende straffen, bedoeld in artikel 6 onder b, de leden 1, 2 en 3 niet worden ten uitvoer gelegd.

Artikel 17

Veroordelingen tot gevangenisstraf of hechtenis, vervangende hechtenis daaronder begrepen, kunnen, indien de gelegenheid ontbreekt om gebruik te maken van een daartoe bestemd gesticht of gebouw, in de gevallen en op de wijze bij Staatsbesluit te bepalen, geheel of gedeeltelijk worden ten uitvoergelegd op een plaats bestemd of geschikt tot het ondergaan van een tuchtrechtelijke straf.

Artikel 18

1. Het ontslag uit de militaire dienst, met of zonder ontzetting van de bevoegdheid om bij de strijdkrachten te dienen, kan, behoudens de bepaling van artikel 25 door de rechter worden uitgesproken bij elke veroordeling hetzij tot de doodstraf, hetzij tot gevangenisstraf van een militair, die hij op grond van het begane misdrijf ongeschikt acht, militair te blijven. .
2. Het houdt zowel het ontslag als dienstplichtige als de verbreking van een verbintenis tot vrijwillige dienstvervulling in.
3. Indien het gepaard gaat met ontzetting van de bevoegdheid bij de strijdkrachten te dienen, heeft het tevens van rechtswege ten gevolge verlies van de bevoegdheid ridderorden, eretekenen, medailles of onderscheidingstekenen, voorzover deze beide laatste terzake van een vorige dienst bij de strijdkrachten zijn verkregen, te dragen.

Artikel 19

1. De verlaging kandoor de rechter worden uitgesproken bij elke veroordeling van een militair, die de rechter op grond van het begane feit ongeschikt acht in de door hem beklede rang te blijven dienen.
2. Bij oplegging van de straf van verlaging wordt door de rechter bepaald tot welke rang of stand de terugstelling zal plaatsvinden.

Artikel 20

De plaatsing in een landswerkinrichting kan alleen ten uitvoer worden gelegd op niet in werkelijke dienst zijnde militairen.

Artikel 21

Ontzetting van één of meer van de rechten vermeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig opzettelijk gepleegd misdrijf, in dit Wetboek omschreven.

Artikel 22

1. Bij veroordeling van de bestuurder van en motorrijtuig wegens overtreding van artikel 143, 144 of 154 kan hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.
2. Indien tijdens het plegen van één der strafbare feiten in het eerste lid genoemd nog geen vijf
jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur, waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling de schuldige de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste tien jaren worden ontzegd.

Artikel 23

Bij een veroordeling van een lid van de bemanning van een luchtvaartuig wegens overtreding van artikel 146 kan aan hem de bevoegdheid de luchtvaart uit te oefenen weer voor ten hoogste zes maanden worden ontzegd.

Artikel 24

Bij staatsbesluit kunnen regelenen worden gesteld met betrekking tot het tijdstip van ingang van de bijkomende straffen, bedoeld in de artikelen 22 en 23 en de daarmee verbonden administratieve gevolgen.

Artikel 25

Bij veroordeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf kan, behalve de in artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen straffen, geen andere straf worden opgelegd dan ontslag uit de militaire dienst met ontzegging van de bevoegdheid om bij de strijdkrachten te dienen.

Artikel 26

De betrekkelijke zwaarte der in dit Wetboek gestelde hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 6 onverminderd de bepaling van artikel 86 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 27

De gevangenisstraf en de hechtenis, gesteld in het Wetboek van Strafrecht, staan in zwaarte gelijk met de gevangenisstraf en de hechtenis van dit Wetboek.

TITEL III
UITSLUITING, VERMINDERING EN VERHOGING DER STRAFBAARHEID

Artikel 28

Niet strafbaar is hij die in tijd van oorlog binnen de grenzen van zijn bevoegdheid een naar de regelen van het oorlogsrecht geoorloofd feit begaat, of wiens bestraffing strijdig zou zijn met een verdrag geldende tussen Suriname en de mogendheid waarmee Suriname in oorlog is, of met enig voorschrift ingevolge zodanig verdrag vastgesteld.

Artikel 29

Indien een minderjarige militair bij rechterlijk gewijsde ter beschikking van het Bestuur wordt gesteld, gaat de verbreking van het militair dienstverband daarmee van rechtswege gepaard.

Artikel 30

Indien een misdrijf, waarop bij het gewone recht levenslange gevangenisstraf is gesteld, gepleegd in tijd van oorlog door een aan de militaire rechtsmacht onderworpen persoon, kan de schuldige tot de doodstraf worden veroordeeld.

Artikel 31

Indien een militair door het begaan van een misdrijf waarop hechtenis is gesteld, een dienstplicht schendt, wordt hij, onverminderd de toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste de duur van de op dat misdrijf gestelde hechtenis.

Artikel 32

Ten aanzien van een militair die opzettelijk met een militair van mindere rang aan enig opzettelijk misdrijf deelneemt, wordt het maximum van de daarop gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.

Artikel 33

Indien één der misdrijven omschreven in de artikelen 298, 303 en 341 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd is in tijd van oorlog door een aan de militaire rechtsmacht onderworpen persoon, kan de vervolging ambthalve plaats hebben.

TITEL IV

VERVAL VAN HET RECHT TOT STRAFVORDERING EN VAN DE STRAF

Artikel 34

Het recht tot strafvordering terzake van de misdrijven omschreven in de artikelen 76 en 83, vervalt door verjaring in twaalf jaren.

Artikel 35

Ten aanzien van een persoon die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, wordt de in het vorige artikel vermelde verjaringstermijn bepaald op acht jaren. 6

Artikel 36

De termijn van verjaring van het recht tot strafvordering ter zake van geoorloofde afwezigheid, van desertie en van het misdrijf omschreven in artikel 83, vangt aan met de dag na die waarop de afwezigheid is aangevangen.

Artikel 37

Indien de doodstraf niet is uitgevoerd binnen drie jaren nadat die veroordeling onherroepelijk is geworden, wordt zij van rechtswege door levenslange gevangenisstraf vervangen.

TITEL V
BETEKENIS VAN SOMMIGE IN HET WETBOEK
VOORKOMENDE UITDRUKKINGEN
UITBREIDING DER TOEPASSELIJKHEID VAN SOMMIGE BEPALINGEN

Artikel 38

Onder militairen worden verstaan:

1o zij, die door hun vrijwillig dienstverband bij de strijdkrachten tot doorlopende werkelijke dienst verplicht zijn, tijdens de gehele duur van dat dienstverband;
2o alle andere vrijwilligers bij de strijdkrachten voorzover zij in werkelijke dienst zijn;
3o de dienstplichtigen voorzover zij in werkelijke dienst zijn, alsmede wanneer zij in het tijdvak waarin zij voor die dienst kunnen worden opgeroepen één der feiten plegen omschreven in de artikelen 83 of 150 van dit Wetboek.

Artikel 39

Hij die feitelijk dient bij de strijdkrachten, wordt van rechtswege als militair aangemerkt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt, dat hij niet onder één der bepalingen van het voorgaande artikel valt.

Artikel 40

De in artikel 38 onder 2o bedoelde vrijwilliger bij de strijdkrachten of de dienstplichtige wordt geacht in werkelijke dienst te zijn:

1o zodra hij ter inlijving of voor de werkelijke dienst opgeroepen of vrijwillig in werkelijke dienst komende op de plaats van zijn bestemming is aangekomen, zodra hij zich voor deze dienst heeft aangemeld of zodra hij voor deze dienst is overeengekomen, een en ander totdat hij met groot verlof vertrekt;
2o zolang hij deelneemt aan een militaire oefening of militair onderricht, dan wel enig andere militaire werkzaamheid verricht;
3o zolang hij als vrijwillig of dienstplichtige als verdachte in een militaire strafzaak bij enig onderzoek tegenwoordig is;
4o zolang hij uniformkleding en daarbij behorende kentekenen of onderscheidingstekenen draagt;
5o zolang hij in een militaire inrichting of aan boord van een vaartuig der strijdkrachten straf ondergaat.

Artikel 41

Onder militairen worden mede begrepen gewezen militairen die tot enige militaire dienst gebruikt worden. Zij worden dan geacht de rang te bekleden die zij het laatst bekleed hebben of de hogere die hun bij of na het verlaten van de militaire dienst is toegekend.

Artikel 42

1. Krijgsgevangenen en geïnterneerde personen die ingevolge artikel 4, onder B, van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949 als krijgsgevangenen moeten worden behandeld, daaronder begrepen degenen die onder belofte of voorwaarde zijn vrijgelaten, worden met inachtneming van de door hen beklede rang, gelijkgesteld met Surinaamse militairen ten aanzien van door hen begane strafbare feiten, waartegen is voorzien bij het gewone recht, bij artikel 58 of bij de titels IV, V, IX en X van het tweede boek van dit Wetboek.
2. Geïnterneerde vreemde militairen die krachtens beschikking van het bevoegd Surinaams gezag andere vreemde militairen onder hun bevelen hebben, worden ten aanzien van hun verhouding tot die andere personen, met inachtneming van de door hen beklede rang, gelijkgesteld met Surinaamse militairen.

Artikel 43

In de uitdrukking “ hij die.” gebezigd in de omschrijving van een strafbaar feit, wordt onder het woord “hij” verstaan ieder aan de militaire rechtsmacht onderworpen persoon.

Artikel 44

De verhouding van meerdere tot mindere bestaat tussen militairen:
1o krachtens hogere militaire rang;
2o bij gelijkheid van rang, krachtens anciëniteit, doch alleen in betrekking tot dienstaangelegenheden;
3o onafhankelijk van hun rang, wanneer en voorzover de één, hetzij krachtens zijn betrekking als bevelvoerend militair, hetzij krachtens beschikking van het bevoegd gezag, de ander onder zijn bevelen heeft.

Artikel 45

Ten aanzien van vreemde militairen kan een gelijkstelling van vreemde militaire rangen met Surinaamse plaatsvinden bij staatsbesluit of door de voor de Defensie verantwoordelijke Minister.

Artikel 46

Onder oorlogsvaartuig wordt verstaan elk ten behoeve van de strijdkrachten gebezigd vaartuig, waarover een militair het bevel voert.

Artikel 47

Zodra aan een gedeelte der strijdkrachten door de commandant uitdrukkelijk is bekendgemaakt, dat het door het militair gezag is aangewezen, hetzij ter deelneming aan een militaire expeditie, hetzij ter bestrijding van een vijandelijke macht, hetzij tot enig optreden ofwel tot collectieve of tot individuele zelfverdediging, ofwel tot handhaving of herstel van de internationale orde en veiligheid, hetzij ter voldoening aan een vordering van het bevoegd gezag in geval van oproerige beweging, wordt ten aanzien van dat gedeelte, totdat die taak is geëindigd, tijd van oorlog aanwezig geacht en worden, ten aanzien van datzelfde gedeelte, de personen tegenover wie het geweld der wapenen wordt of kan worden aangewend, gelijk gesteld met de vijand.

Artikel 48

1. Voor de toepassing van de titels III – VIII van het tweede boek zal de rechter, onverminderd het bepaalde in artikel 47, de aanwezigheid van tijd van oorlog slechts aannemen, hetzij onder feitelijke oorlogsomstandigheden, hetzij indien feitelijke oorlogsdreiging aanwezig is.
2. Het in lid 1 bepaalde kan betrekking hebben op alle strijdkrachten of een deel ervan.

Artikel 49

Waar gesproken wordt van een misdrijf, gepleegd in tijd van oorlog, wordt daaronder mede begrepen het geval, dat de schuldige het misdrijf pleegt met het oog op een door hem aanstaand geachte oorlog tegen Suriname.

Artikel 50

Waar gesproken wordt van een misdrijf, gepleegd bij een gevecht met de vijand, wordt daaronder mede begrepen het geval, dat de schuldige het misdrijf pleegt met het oog op een door hem aanstaand geacht gevecht of bij een terugtocht uit een gevecht met de vijand.

Artikel 51

1. Strijdkrachten worden slechts geacht op voet van oorlog gebracht te zijn voorzover overeenkomstig de artikelen 47 en 48 de aanwezigheid van tijd van oorlog moet worden aangenomen.
2. Met op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten wordt gelijkgesteld het oorlogsvaartuig of vaartuig van de strijdkrachten, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is.

Artikel 52

1. De bepalingen van dit Wetboek zijn toepasselijk, indien de daarin omschreven feiten worden gepleegd tegen of met betrekking tot vreemde mogendheden, hun strijdkrachten of personen die daarvan deel uitmaken, voor zover:
a. hetzij de mogendheden bondgenoten zijn van de Staat in een gemeenschappelijke oorlog;
b. hetzij strijdkrachten van die mogendheden gemeenschappelijk optreden met een gedeelte van de strijdkrachten, waaraan de bekendmaking, bedoeld in artikel 47, is gedaan;
c. hetzij met die mogendheden een overeenkomst is gesloten ter collectieve zelfverdediging en een gemeenschappelijke oorlog dreigende is.
2. De bepalingen van dit Wetboek zijn voorts toepasselijk indien de feiten, omschreven in de artikelen 90–94, 96, 99, 102-107, 111-113, 122-125, 129 en 130 worden gepleegd tegen of met betrekking tot vreemde mogendheden waarmee een overeenkomst is gesloten ter collectieve zelfverdediging, hun strijdkrachten of personen, die daarvan deel uitmaken.

Artikel 53

Een verhouding van meerdere tot mindere bestaat ten opzichte van vreemde militairen slechts voorzover dit bij Staatsbesluit of door bij Staatsbesluit aan te wijzen autoriteiten wordt bepaald.

Artikel 54

Voor de toepassing van de artikelen 144, 146 en 156 worden onder rijtuigen, voertuigen, vaartuigen en luchtvaartuigen, die bij de strijdkrachten in gebruik zijn, mede begrepen die welke in gebruik zijn bij vreemde strijdkrachten als bedoeld in artikel 51.

Artikel 55

Onder feiten in dienst gepleegd, worden mede begrepen feiten gepleegd terzake van dienstaangelegenheden.
TWEEDE BOEK
MISDRIJVEN
TITEL I
MISDRIJVEN TEGEN DE VEILIGHEID VAN DE STAAT

Artikel 56

1. Als schuldig aan militair verraad wordt gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, de militair die in tijd van oorlog opzettelijk de vijand hulp verleent of de Staat tegenover de vijand benadeelt.
2. Met gelijke straf wordt gestraft de militair die in tijd van oorlog tot het plegen van militair verraad samenspant.

Artikel 57

Als schuldig aan spionage wordt gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren:
1o hij die opzettelijk ten behoeve van de vijand een inlichting betreffende enig militair belang tracht in te winnen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten in een versterkte of bezette plaats of post of in een militaire inrichting of ander militair object, dan wel in een verboden plaats;
2o hij die in tijd van oorlog ten behoeve van de vijand tersluiks, onder een vals voorwendsel, door middel van een vermomming of langs een andere dan de gewone toegang binnen één van de onder 1o vermelde plaatsen tracht te komen, daar op die wijze wordt aangetroffen of zich op één van die wijzen of door één van die middelen vandaar tracht te verwijderen;
3o hij die in tijd van oorlog ten behoeve van de vijand opzettelijk een opname, een afbeelding of een beschrijving maakt betreffende enige zaak van militair belang.

Artikel 58

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft de, ingeval van een oorlog waarin Suriname niet betrokken is, in Suriname geïnterneerde militair van één der oorlogvoerende mogendheden, die opzettelijk in strijd met een door hem gedane belofte zich verwijdert of een door hen gedane belofte of aangenomen voorwaarde waaronder hem toestemming is verleend om zich te verwijderen, schendt, of die daartoe samenspant.

Artikel 59

Met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk hetzij:
1o zonder daartoe gerechtigd te zijn enige handeling verricht waarvan hij weet, althans redelijkerwijs kan vermoeden, dat de Staat daardoor in gevaar van oorlogsverwikkeling wordt gebracht;
2o enig voorschrift tot handhaving van de goede betrekkingen van de Staat met andere mogendheden, van de zijde der regering gegeven en bekendmaking, overtreedt.

Artikel 60

Met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk hetzij:
1o een bericht van inlichting omtrent enig middel van verdediging, waarvan hij weet dat de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden, bekend maakt aan een ander dan die daarmee uit de aard van zijn functie bekend mag zijn;
2o enig tot het militair materieel behorend voorwerp, waarvan hij weet dat de samenstelling in het belang van de Staat geheim moet blijven, overgeeft aan een ander dan die het uit de aard van zijn functie onder zich mag hebben;
3o toelaat dat een onder 1o of 2o bedoeld persoon zulk een bericht of inlichting verkrijgt of zulk een voorwerp onder zich krijgt, ofwel bij zodanige verkrijging behulpzaam is.

Artikel 61

1. Tegen de deelnemer aan enige in deze titel vermelde samenspanning, die, voordat de overheid met het bestaan daarvan bekend is, haar daarvan op zodanige wijze kennis geeft, dat die tengevolge het plegen van voorgenomen misdrijf wordt voorkomen, is de strafvervolging uitgesloten.
2. Het in het vorige lid bepaalde geldt niet voor hem van wie blijkt, dat hij de initiatiefnemer was.

TITEL II
SCHENDING VAN MILITAIREN PLICHTEN, ZONDER OOGMERK
DE VIJAND HULP TE VERLENEN OF DE STAAT
TEGENOVER DE VIJAND TE BENADELEN

Artikel 62

Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft de militair die in tijd van oorlog opzettelijk hetzij:
1o een onder zijn beleven staande plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of ander object, dan wel de strijdkrachten of een deel daarvan aan de vijand overgeeft of in de macht van de vijand doet of laat overgaan, zonder alles gedaan te hebben wat zijn plicht onder de omstandigheden van hem eiste;
2o de onder zijn bevelen staande plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of ander object van de strijdkrachten zonder noodzaak eigenmachtig ontruimt of verlaat;
3o bij een gevecht met de vijand zijn plicht verzaakt om tegen deze op te rukken, aan het gevecht deel te nemen of tegenover de vijand stand te houden;
4o de onder zijn bevelen staande strijdkrachten geheel of gedeeltelijk zonder noodzaak naar onzijdig gebied doet of laat overgaan.

Artikel 63

Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft hij die opzettelijk het teken van overgave geeft bij een gevecht met de vijand of in een door de vijand aangevallen of met een aanval bedreigde plaats, post, vaartuig luchtvaartuig of ander object zonder uitdrukkelijke opdracht van of vanwege de ter plaatse aanwezige met het hoogste gezag beklede militair.

Artikel 64

Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft hij, die in tijd van oorlog de strijdkrachten tracht te misleiden, te ontmoedigen of I verwarring te brengen.

Artikel 65

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk:
1o bij een gevecht met de vijand, met schending van zijn plicht als militair hetzij:
a op de vlucht gaat;
b. enig militair materieel vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt;
c. zich ontdoet van een wapen, munitie of militaire uitrustingstukken;
d. zich krijgsgevangen geeft;
2o in tijd van oorlog zich hetzij tersluiks, hetzij door een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels, hetzij door dronkenschap of zelfverminking aan het gevecht of aan het ogenblikkelijk gevaar in het gevecht onttrekt.
2. De schuldige wordt gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, indien hij tevens een andere militair tot een der in het eerste lid van dit artikel omschreven handelingen aanzet, alsook indien hij het misdrijf begaat als bevelvoerend militair.

Artikel 66

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij die in tijd van oorlog opzettelijk een militaire operatie doet mislukken.
2. De schuldige wordt gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, indien hij het in lid 1 omschreven misdrijf begaat als bevelvoerend militair of wanneer hij belast is met het beheer of toezicht over benodigdheden ten dienste van de strijdkrachten.

Artikel 67

Met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren wordt gestraft:
1o hij die zonder toestemming van of vanwege de ter plaatse aanwezige met ten hoogste gezag beklede militair zich in verbinding stelt met iemand die zich bij de vijandelijke strijdkrachten of in de macht van de vijand bevindt of met een onderdaan van een vijandelijke mogendheid;
2o hij die opzettelijk nalaat, wanneer hij een bericht, inlichting of vraag van iemand die zich bij de vijandelijke strijdkrachten of in de macht van de vijand bevindt, of van een onderdaan van een vijandelijke mogendheid ontvangen of onderschept heeft, daarvan dadelijk aan de militaire overheid mededeling te doen;
3o hij die in tijd van oorlog opzettelijk een voorval, bijzonderheid of zienswijze, waarvan de bekendmaking een militair belang kan schaden, bekend maakt, zonder daartoe op grond van zijn functie verplicht of bevoegd te zijn.

Artikel 68

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt gestraft hij die in tijd van oorlog weigert of opzettelijk nalaat te gehoorzamen aan een bevel of vordering, gedaan door een daartoe bevoegd militair, of zodanig bevel of vordering eigenmachtig overschrijdt, of opzettelijk een maatregel, door een militair in het belang van de strijdkrachten genomen of bevolen, belemmert of belet.
2. Het maximum van de in het eerste lid gestelde straf wordt verdubbeld indien hetzij:
1o de schuldige opzettelijk het misdrijf blijft plegen nadat een militair hem uitdrukkelijk op zijn strafbaarheid heeft gewezen;
2o tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een dezelfde misdrijf opgelegde straf geheel of gedeeltelijk heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden, of het recht tot uitvoering van die straf nog niet is verjaard;
3o twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van samenwerking het misdrijf plegen;
4o de schuldige tevens een ander aanzet zijn voorbeeld te volgen;
5o de schuldige het misdrijf pleegt bij een gevecht met de vijand.
3. Het maximum van de in het eerste lid gestelde straf wordt verdrievoudigd indien het misdrijf vergezeld gaat van twee of meer van de in lid 2 vermelde omstandigheden.

Artikel 69

De samenspanning tot één van de in artikelen 62 - 68 omschreven misdrijven wordt gestraft gelijk de poging.

Artikel 70

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft hij aan wiens schuld is dat in tijd van oorlog een plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of ander object, dan wel de strijdkrachten of een deel daarvan, verloren gaan of onbruikbaar worden, o wel dat een militaire operatie mislukt.
2. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren, indien hij het in lid 1 omschreven misdrijf begaat als bevelvoerend militair of wanneer hij belast is met het beheer of toezicht over benodigdheden ten dienste van de strijdkrachten.

Artikel 71

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft de militair aan wiens schuld te wijten is dat een plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of andere object, dan wel de strijdkrachten of deel daarvan, door de vijand worden overvallen.
2. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren, indien hij het in lid 1 omschreven misdrijf begaat als bevelvoerend militair.

TITEL III
MISDRIJVEN WAARDOOR DE MILITAIR ZICH AAN DE
VERVULLING VAN ZIJN DIENSTVERPLICHTINGEN ONTTREKT

Artikel 72

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft de militair wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede aan zijn schuld is te wijten, indien die afwezigheid langer dan zeven dagen en niet langer dan dertig dagen duurt.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden wordt gestraft de militair wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede aan zijn schuld is te wijten, indien hij daardoor een reis naar of van een plaats buiten Suriname, waartoe de opdracht hem bekend was of redelijkerwijs door hem kon worden vermoed, geheel of gedeeltelijk niet meemaakt,

Artikel 73

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar wordt gestraft de militair die zich in tijd van vrede schuldig maakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid, indien:
1o die afwezigheid langer dan vier dagen en niet langer dan dertig dagen duurt;
2o daardoor de inzetbaarheid van de strijdkrachten of een deel daarvan is of kan worden geschaad;

Artikel 74

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar wordt gestraft de militair wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van oorlog aan zijn schuld is te wijten, indien die afwezigheid niet langer dan vier dagen duurt.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden wordt gestraft de militair wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van oorlog aan zijn schuld is te wijten, indien hij daardoor een reis, als omschreven in artikel 72, lid 2, geheel of gedeeltelijk niet meemaakt of daardoor niet kan deelnemen aan een gevecht met de vijand.

Artikel 75

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die zich in tijd van oorlog schuldig maakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid, indien die afwezigheid niet langer duurt dan vier dagen.

Artikel 76

1. Als schuldig aan desertie wordt gestraft de militair:
1o die zich verwijdert met het oogmerk om zich voorgoed aan zijn dienstverplichtingen te onttrekken, het oorlogsgevaar te ontgaan, naar de vijand over te lopen of, zonder daartoe gerechtigd te zijn, bij een andere mogendheid in militaire dienst te treden;
2o wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede langer dan dertig dagen duurt;
3o wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van oorlog langer dan vier dagen duurt;
4o die zich schuldig maakt aan opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid en daardoor een bevolen reis, zoals in artikel 72 lid 2 omschreven, niet of niet geheel meemaakt.
2. Desertie in tijd van vrede gepleegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.
3. Desertie in tijd van oorlog gepleegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Artikel 77

1. Het maximum van de in artikelen 73, 75 en 76 gestelde straffen wordt verdubbeld indien hetzij:
1o tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem hetzij wegens desertie, hetzij wegens opzettelijke ongeoorloofde afwezigheid bij vonnis opgelegde straf geheel of gedeeltelijk heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden of het recht tot uitvoering van die straf nog niet is verjaard;
2o twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van samenspanning het misdrijf plegen;
3o de schuldige bevelvoerend militair is;
4o de schuldige het misdrijf pleegt, terwijl hij dienstdoende is;
5o de schuldige zich naar het buitenland verwijderd;
6o de schuldige het misdrijf pleegt met behulp van of met medeneming van een ten behoeve van de strijdkrachten gebezigd voertuig, vaartuig, luchtvaartuig, wapen of munitie.
2. Het maximum van de in artikelen 73, 75 en 76 gestelde straffen wordt verdrievoudigd, indien de daar omschreven misdrijven vergezeld gaan van twee of meer van de in lid 1 onder 1o tot en met 6o vermelde omstandigheden.

Artikel 78

Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft:
1o desertie naar de vijand;
2o desertie in tijd van oorlog van een plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of ander object of een deel van de strijdkrachten, indien dit wordt gebruikt voor een bijzondere taak betreffende de waakzaamheid, veiligheid of inzetbaarheid, dan wel indien dit wordt aangevallen of met een aanval bedreigd;
3o desertie met het oogmerk om in een door de schuldige aanstaand geachte oorlog van de Staat met een andere mogendheid bij deze in militaire dienst te treden.

Artikel 79

1. Naar de onderscheidingen gemaakt in de artikelen 73 en 75-78 en met de daarbij gestelde straffen wordt gestraft de militair die zich opzettelijk door een listige kunstgreep of een samenweefsel van verdichtsels aan de vervulling van zijn dienstverplichtingen onttrekt, of die zich opzettelijk daarvoor ongeschikt maakt of laat maken.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt met afwezigheid bedoeld in de artikelen 73 en 75-78 gelijkgesteld de tijd, gedurende welke de militair zijn dienstverplichtingen niet heeft vervuld.

Artikel 80

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft hij die opzettelijk een militair op diens verzoek voor de vervulling van dienstverplichtingen ongeschikt maakt.
2. Indien het feit wordt begaan in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.

Artikel 81

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar wordt gestraft de militair die zich opzettelijk, hetzij terluiks, hetzij door een listige kunstgreep of een samenweefsel en verdichtsels aan de vervulling van een bepaalde soort van dienstverplichtingen onttrekt, of zich opzettelijk daarvoor ongeschikt maakt of laat maken, indien daardoor de bestrijding van algemeen gevaar voor personen of goederen, dan wel de inzetbaarheid van de strijdkrachten, is of kan worden geschaad.
2. Indien het feit wordt begaan in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

Artikel 82

1. Het maximum van de in artikel 81 lid 1 bedoelde straf wordt gesteld op drie jaren en in tijd van oorlog op tien jaren, indien het feit wordt begaan door een militair op wie een bijzondere dienstverplichting rust betreffende de waakzaamheid, veiligheid of inzetbaarheid van de strijdkrachten.
2. Het maximum van de in artikel 81 lid 1 bedoelde straf wordt gesteld op de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, indien het feit wordt begaan in tijd van oorlog op een plaats, post, vaartuig, luchtvaartuig of andere object indien dit wordt gebruikt voor een bijzondere taak betreffende de waakzaamheid, veiligheid of inzetbaarheid van de strijdkrachten, dan wel indien dit wordt aangevallen of met een aanval bedreigd.

Artikel 83

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk niet voldoet aan een wettige oproeping voor de werkelijke dienst. 17
2. Indien het feit wordt gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Artikel 84

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft hij die een verlofpas valselijk opmaakt of vervalst, of die zodanig op een valse naam of voornaam of met aanwijzing van een valse hoedanigheid doet afgeven, met het oogmerk om het te gebruiken of door een militair te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst of als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid.
2. Met gelijke straf wordt gestraft de militair die opzettelijk gebruik maakt van een valse of vervalste verlofpas als ware hij echt en onvervalst of als ware de inhoud ervan in overeenstemming met de waarheid.

Artikel 85

Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden wordt gestraft de militair die opzettelijk van eens anders paspoort, reispas, reisorder of verlofpas gebruik maakt, als ware hij de daarin genoemde persoon.

Artikel 86

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft de militair die in tijd van oorlog één der feiten omschreven in de artikelen 84 of 85 van dit Wetboek of in de artikelen 281, 282 of 284 van het Wetboek van Strafrecht begaat teneinde het misdrijf van desertie gemakkelijk te maken.

Artikel 87

1. De samenspanning tot één der in deze titel omschreven misdrijven wordt gestraft gelijk de poging.
2. De bepaling van artikel 61 is toepasselijk.

Artikel 88

Onder zich verwijderen wordt in deze titel mede verstaan het zich schuilhouden, afwezig blijven of achterblijven van de plaats of de plaatsen, waar de militair zich ter vervulling van de op hem rustende dienstverplichtingen behoort te bevinden; onder afwezigheid het afwezig zijn van die plaats of die plaatsen.

TITEL IV
MISDRIJVEN WAARDOOR HET FUNCTIONEREN VAN DE
STRIJDKRACHTEN WORDT BELEMMERD

Artikel 89

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en negen maanden wordt gestraft hij die door het herhaaldelijk niet nakomen van dienstverplichtingen het functioneren van de strijdkrachten opzettelijk belemmert.
2. Indien het feit wordt begaan in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

Artikel 90

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk en wederrechtelijk een maatregel door het bevoegde gezag in het belang van de strijdkrachten genomen of bevolen, belemmert of belet.
2. Indien het feit wordt begaan in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Artikel 91

Als schuldige aan feitelijke insubordinatie wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren de militair die zich opzettelijk met geweld of bedreiging met geweld hetzij tegen een meerdere in de uitoefening van zijn functie verzet, hetzij hem de vrijheid in die uitoefening ontneemt, hetzij hem dwingt enige dienst te verrichten of na te laten.

Artikel 92

Feitelijke insubordinatie, gepleegd met voorbedachte rade, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren.

Artikel 93

Als muiterij wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren feitelijke insubordinatie, gepleegd door twee of meer verenigde militairen.

Artikel 94

Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft:
1o feitelijke insubordinatie in tijd van oorlog;
2o muiterij aan boord van een oorlogsvaartuig of luchtvaartuig, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is.

Artikel 95

Het maximum der tijdelijke gevangenisstraf gesteld bij de artikelen 91, 92 en 93, wordt met een derde verhoogd, indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert de schuldige een gevangenisstraf, hem opgelegd wegens een der misdrijven, omschreven in één van de 19
artikelen geheel of gedeeltelijk heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden, of het recht tot uitvoering van de straf nog niet is verjaard.

Artikel 96

1. Als schuldige aan militair oproer wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, behoudens zijn verantwoordelijkheid voor de in het bijzonder door hem gepleegde feiten, de militair, die met vier of meer andere militairen samenspant om in vereniging zijn plicht te verzaken, indien het tot enige feitelijkheid of bedreiging daarmee gekomen is.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog of aan boord van een oorlogsvaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, wordt de schuldige gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Artikel 97

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren worden gestraft de aanvoerders onder de deelnemers van een militair oproer.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog of aan boord van een oorlogsvaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, worden de schuldigen gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke met ten hoogste twintig jaren.

Artikel 98

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren worden gestraft zij die samenspannen om in vereniging hun plicht te verzaken en die daarvan afzien voordat het tot enige feitelijkheid of bedreiging daarmee gekomen is.
2. Indien de samenspanning is gepleegd in tijd van oorlog, of aan boord van een oorlogsvaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren.
3. Ten aanzien van de raddraaiers wordt het maximum van de in het eerste en tweede lid gestelde straffen verdubbeld.

Artikel 99

1. De samenspanning tot muiterij of militair oproer wordt gestraft gelijk de poging.
2. De bepaling van artikel 61 is toepasselijk.

Artikel 100

Ten aanzien van de in deze titel omschreven feiten worden militairen, op wie een bijzondere dienstverplichting rust betreffende de waakzaamheid, veiligheid of inzetbaarheid van de strijdkrachten, gelijk gesteld met een meerdere, behalve in geval het feit is begaan door hem aan wie zij, als zodanig, ondergeschikt zijn.

TITEL V
SCHENDING VAN HET DIENSTBEVEL EN DIENSTVOORSCHRIFT

Artikel 101

Onder een dienstbevel wordt verstaan een bevel, dat de militaire dienst betreft en gegeven is door een daartoe bevoegde meerdere aan een mindere.

Artikel 102

De militair de opzettelijk een dienstbevel niet opvolgt wordt gestraft:
1o met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren indien gemeen gevaar van goederen te duchten is;
2o met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren indien daarvan levensgevaar voor een andere te duchten is;
3o met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit diens dood ten gevolge heeft.

Artikel 103

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en negen maanden wordt gestraft de militair die opzettelijk een dienstbevel niet opvolgt, indien daardoor de inzetbaarheid van de strijdkrachten is of kan worden geschaad.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.
3. Het maximum van de in het eerste en tweede lid gestelde straffen wordt verdubbeld:
1o indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert de schuldige een hem wegens gelijk misdrijf bij vonnis opgelegde straf geheel of ten dele heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden, of het recht tot uitvoering van die straf nog niet is verjaard;
2o indien twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van samenspanning het misdrijf plegen;
3o indien de schuldige tevens een andere militair tot het misdrijf aanzet;
4o indien de schuldige het misdrijf pleegt bij een gevecht met de vijand.

Artikel 104

Met de dood, levenslange gevangenisstraf, of tijdelijk van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk een dienstbevel om bij een gevecht met de vijand tegen deze op te rukken, aan het gevecht deel te nemen of tegenover de vijand stand te houden, niet opvolgt.

Artikel 105

De militair aan wiens schuld is te wijten dat hij een dienstbevel niet opvolgt, wordt gestraft:
1o met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden indien daardoor gemeen gevaar van goederen ontstaat;
2o met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, indien daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat;
3o met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.

Artikel 106

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair, aan wiens schuld is te wijten dat hij een dienstbevel niet opvolgt, indien daardoor de inzetbaarheid van de strijdkrachten is of kan worden geschaad en het feit is gepleegd in tijd van oorlog.

Artikel 107

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft de militair, aan wiens schuld is te wijten dat hij een dienstbevel niet opvolgt, indien het een bevel betrof om bij een gevecht met de vijand tegen hem op te rukken, aan het gevecht deel te nemen of tegen hem stand te houden.

Artikel 108

Een feit, bedoeld in de artikelen 102-107, is niet strafbaar indien de bevolen gedraging onrechtmatig is.

Artikel 109

Niet strafbaar is de militair die een feit begaat bedoeld in de artikelen 102-104, indien hij de bevolen gedraging te goeder trouw als onrechtmatig beschouwde.

Artikel 110

Een feit, bedoeld in de artikelen 102-107, is niet strafbaar, indien twee of meer onderling strijdige bevelen zijn gegeven en het niet opgevolgde bevel voorafgaat aan het laatst gehandhaafde dienstbevel.

Artikel 111

1. De militair die opzettelijk een mindere een bevel geeft, inhoudende het plegen van een misdrijf, wordt indien het bevel wordt uitgevoerd, als pleger van dat misdrijf gestraft.
2. Indien een bevel als in het eerste lid bedoeld niet is opgevolgd, wordt de meerdere gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren, echter met dien verstande dat nooit een zwaardere straf mag worden uitgesproken dan terzake van poging tot het bevolen misdrijf, of, indien zodanige poging niet strafbaar is, terzake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.

Artikel 112

Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk, hetzij met overschrijding van zijn bevoegdheid, hetzij in een aangelegenheid die niet betrekking heeft op enig dienstbelang, een mindere beveelt iets te doen, niet te doen of te dulden.

Artikel 113

1. De samenspanning tot het niet opvolgen van een dienstbevel wordt gestraft gelijk de poging.
2. De bepaling van artikel 61 is toepasselijk.

Artikel 114

De bepaling van artikel 100 is toepasselijk.

Artikel 115

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden wordt gestraft de militair de opzettelijk een bij of krachtens staatsbesluit vastgesteld dienstvoorschrift, dat als dienstvoorschrift in de zin van dit artikel is aangeduid, niet opvolgt.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

Artikel 116

Een feit, bedoeld in het vorige artikel, is niet strafbaar indien van een dienstvoorschrift afwijkend dienstbevel is opgevolgd.

TITEL VI
DIENSTWEIGERING

Artikel 117
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die weigert of opzettelijk nalaat enigerlei militaire dienst te verrichten.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

Artikel 118

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden wordt gestraft de militair die weigert of opzettelijk nalaat bepaalde militaire diensten te verrichten.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

TITEL VII
MILITAIRE AMBTSMISDRIJVEN

Artikel 119

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk een mededeling, die hij in gevolge zijn ambt moet doen, niet of onjuist doet, indien daardoor de inzetbaarheid van de strijdkrachten is of kan worden geschaad.
2. Indien het feit wordt gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren.

Artikel 120

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft de militair aan wiens schuld is te wijten dat hij in tijd van oorlog een mededeling, die hij ingevolge zijn ambt moet doen, niet of onjuist doet, indien daardoor de inzetbaarheid van de strijdkrachten is of kan worden geschaad.

Artikel 121

1. De samenspanning tot één der in de artikelen 119-120 omschreven misdrijven wordt gestraft gelijk de poging.
2. De bepaling van artikel 61 is toepasselijk.

Artikel 122

Indien het in artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld misdrijf wordt gepleegd door een militair wordt het maximum van de in dat artikel bepaalde straf verdubbeld.

Artikel 123

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft de militair die een andere militair door gif, belofte, bedreiging of misleiding weerhoudt van of overhaalt tot het doen van een verzoek beklag, klacht of aangifte.

Artikel 124

Gelijk de medeplichtige wordt gestraft de militair de opzettelijk toelaat dat een mindere een misdrijf pleegt, of die, getuige van een door een mindere gepleegd misdrijf, opzettelijk nalaat maatregelen te nemen, voorzover die nodig zijn en van hem kunnen worden gevergd.

Artikel 125

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft de militair die opzettelijk nalaat maatregelen te nemen, voorzover die nodig zijn en kunnen worden gevergd, indien een onder zijn bevelen staande militair, naar het redelijkerwijs moet vermoeden, een misdrijf pleegt of voornemens is te plegen.

TITEL VIII
MISDRIJVEN TEGEN DE OPENBARE ORDE

Artikel 126

1. Hij die, kennis dragende van enige in dit Wetboek strafbaar gestelde samenspanning tot misdrijf of van een voornemen tot het plegen van een misdrijf ter zake waarvan de doodstraf kan worden gevolgd of van een misdrijf tegen de veiligheid van de Staat, desertie in tijd van oorlog, feitelijke insubordinatie of militair oproer, op een tijdstip waarop het plegen van het misdrijf nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven hetzij aan de overheid, hetzij voldoende kennis te geven hetzij aan de overheid, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft gelijk de medeplichtige.
2. Hij die, kennis dragende van enig in het eerste lid vermeld reeds gepleegd misdrijf op een tijdstip waarop de gevolgen nog kunnen worden afgewend, opzettelijk nalaat daarvan gelijke kennisgeving te doen, wordt gestraft gelijk de medeplichtige.

Artikel 127
De bepalingen van het vorig artikel betreffende het doen van kennisgeving zijn niet van toepassing op hem die door de kennisgeving gevaar voor een strafvervolging zou doen ontstaan voor zichzelf, voor één van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie, voor zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot, of voor een ander, bij wiens vervolging hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.

Artikel 128

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren wordt gestraft hij die mondeling of schriftelijk een militair opruit tot enig misdrijf, in dit Wetboek omschreven of door hem te begaan onder één van de in artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden.
2. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren, indien de opruiing betreft één der misdrijven omschreven in de artikelen 128-139 of 161 van het 25
Wetboek van Strafrecht, desertie of strafbare ongehoorzaamheid in tijd van oorlog of muiterij of militair oproer buiten tijd van oorlog.
3. De schuldige wordt gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogte twintig jaren:
1o indien de opruiing geschiedt in tijd van oorlog en zij betreft één der in artikel 129 of 130 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven, militair verraad, desertie in één der in artikel 78 omschreven gevallen, ongehoorzaamheid als bedoeld in artikel 104, muiterij, militair oproer of een in artikel 132 omschreven misdrijf;
2o indien de opruiing geschiedt aan boord van een oorlogvaartuig of luchtvaartuig van de strijdkrachten, dat zich ergens bevindt waar geen onmiddellijke hulp te verkrijgen is en muiterij of militair oproer betreft.
4. Met gelijke straffen wordt gestraft hij die één van de in dit artikel bedoelde geschriften, waarvan hij de inhoud kent, verspreidt, tentoonstelt, aanstaat of ter verspreiding in voorraad heeft.

Artikel 129

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren wordt gestraft hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrifte of afbeelding opzettelijk in beledigende of ondermijnende zin uitlaat over de militaire organisatie of een deel daarvan, danwel een geschrift of afbeelding waarin, naar hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden zodanige uitlating voorkomt, verspreidt, openlijk tentoonstelt of ter verspreiding in voorraad heeft.
2. Indien het feit is gepleegd in tijd van oorlog wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren.

TITEL IX
MISDRIJVEN TEGEN DE PERSOON

Artikel 130
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die opzettelijk een andere militair of iemand anders, die ten behoeve van de strijdkrachten werkzaam is, feitelijk bedreigt met geweld of met geweld diens persoon aantast.

Artikel 131

Indien een in de artikelen 360-363 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld misdrijf door een militair wordt gepleegd tegen een andere militair of iemand anders, die ten behoeve van de strijdkrachten werkzaam is, worden de in die artikelen bepaalde straffen met een derde verhoogd.

Artikel 132

1. Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren worden gestraft de tot op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten behorende militairen die met verenigde krachten geweld tegen één of meer personen plegen en bij het plegen van het feit misbruik maken of dreigen te maken van macht, gelegenheid of middel, hun als militair gegeven.
2. Met gelijke straf worden gestraft de aan de militaire rechtsmacht onderworpen personen, die bij op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten in dienstbetrekking zijn of deze met toestemming van de militaire overheid vergezellen of volgen en die gelijke handelingen plegen en daarbij misbruik maken of dreigen te maken van macht, gelegenheid of middel, hun door hun betrekking tot de strijdkrachten gegeven.
3. De bepaling van artikel 110 van het Wetboek van Strafrecht blijft buiten toepassing.

Artikel 133

1. Met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt gestraft hij, die geweld pleegt tegen een dode, zieke of in een gevecht gewonde, behorende tot de strijdkrachten van één der strijdende partijen.
2. Onder hen, die behoren tot de strijdkrachten van één der strijdende partijen, worden voor de toepassing van dit artikel gerekend allen, die bij deze strijdkrachten in dienstbetrekking zijn of deze met toestemming van de militaire overheid vergezellen of volgen.

TITEL X
MISDRIJVEN MET BETREKKING TOT GOEDEREN

Artikel 134

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft hij die diefstal pleegt en daarbij misbruik heeft gemaakt van de gelegenheid, hem verschaft door zijn inkwartiering of door zijn huisvesting van overheidswege.

Artikel 135

Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wordt gestraft hij die aan diefstal pleegt op een onder zijn bijzondere bewaking of bescherming gestelde plaats.

Artikel 136

1. Als de schuldige aan plundering wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren:
1o de militair, die behoort tot op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten en die bij het plegen van diefstal misbruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel hem als militair gegeven;
2o de an de militaire rechtsmacht onderworpen persoon, die in dienstbetrekking is bij op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten of deze met toestemming van de militaire overheid vergezelt of volgt en die bij het plegen van diefstal misbruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door zijn betrekking tot de strijdkrachten gegeven;
3o hij die diefstal pleegt, jegens een dode, zieke of in de strijd gewonde, behorende tot de strijdkrachten van één der strijdende partijen.
2. Onder hen, die behoren tot de strijdkrachten van één der strijdende partijen, worden voor toepassing van het vorige lid onder 3o gerekend allen, die bij deze strijdkrachten in dienstbetrekking zijn of deze met toestemming van de militaire overheid vergezellen of volgen.
3. Indien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen worden de schuldigen gestraft met de dood, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Artikel 137

Het maximum der tijdelijke gevangenisstraf, gesteld bij de artikelen 134-136, wordt met een derde verhoogd, indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen, sedert de schuldige een gevangenisstraf, hem opgelegd wegens één der misdrijven, omschreven hetzij in één van die artikelen, hetzij in één der artikelen, vermeld in artikel 487 van het Wetboek van Strafrecht, geheel of gedeeltelijk heeft ondergaan, of sedert die straf hem geheel is kwijtgescholden, of het recht tot uitvoering van die straf nog niet is verjaard.

Artikel 138

1. De samenspanning tot één van de in de artikelen 134-136 omschreven misdrijven wordt gestraft gelijk in de poging.
2. De bepaling van artikel 61 is toepasselijk.

Artikel 139

1. Als schuldig aan heling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogte zes jaren de militair die opzettelijk enig voorwerp door één van de in de artikelen 134-136 omschreven misdrijven verkregen, koopt, huurt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt, of uit winstbejag verkoopt, verhuurt, verruilt, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt.
2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de opbrengst van enig door zodanig misdrijf verkregen voorwerp voordeel trekt.

Artikel 140

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft de militair die enig voorwerp koopt, huurt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt of uit winstbejag verkoopt,
verhuurt, verruilt, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt, indien aan zijn schuld te wijten is dat zijn handeling een door één van de in de artikelen 134-136 omschreven misdrijven verkregen voorwerp betreft.
2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig voorwerp trekt, indien aan zijn schuld te wijten is, dat zijn handeling een door zodanig misdrijf verkregen voorwerp betreft.

Artikel 141

1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren worden gestraft de tot op de voet van oorlog gebrachte strijdkrachten behorende militairen die met verenigde krachten opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of gedeeltelijk aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of dreigen te maken van macht, gelegenheid of middel, hun als militair gegeven.
2. Met gelijk straf worden gestraft de aan de militaire rechtsmacht onderworpen personen, die bij op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten in dienstbetrekking zijn of deze met toestemming van de militaire overheid vergezellen of volgen en die gelijke handelingen plegen en daarbij misbruik maken of dreigen te maken van macht, gelegenheid of middel, hun door hun betrekking tot de strijdkrachten gegeven.
3. De bepaling van artikel 110 van het Wetboek van Strafrecht blijft buiten toepassing.

Artikel 142

Met gevangenisstaf van ten hoogste tien jaren wordt gestraft, de militair, die behoort tot op voet van oorlog gebrachte strijdkrachten en die opzettelijk en wederrechtelijk enige oorlogsbehoefte vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, of die zich opzettelijk ontdoet van enig hem van overheidswege verstrekt oorlogsmaterieël.

TITEL XI
VERKEERSMISDRIJVEN

Artikel 143

Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden wordt gestraft hij die als bestuurder van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij- of voertuig daarmee over enige voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg rijdt dan wel als bestuurder van een vaartuig daarmee op enig voor de openbare of militaire scheepvaart openstaand water vaart, onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, dat hij niet in staat moet worden geacht het rij-, voer- of vaartuig naar behoren te besturen.

Artikel 144

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden wordt gestraft hij die optreedt als bestuurder van een motorrijtuig, een rijwiel of enig ander rij-, voer- of vaartuig, dat bij de strijdkrachten in gebruik is, onder zodanige invloed van het gebruik van alcoholhoudende drank, dat hij niet in staat moet worden geacht zijn taak, als zodanig, naar behoren te vervullen.

Artikel 145

Voor de toepassing van de artikelen 143 en 144 wordt met alcoholhoudende drank gelijk gesteld elke stof, waarvan de bestuurder weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik de rijvaardigheid kan verminderen.

Artikel 146

Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft hij die opzettelijk wederrechtelijk enig motorrijtuig, vaartuig of luchtvaartuig gebruikt, dat bij de strijdkrachten in gebruik is.

DERDE BOEK
OVERTREDINGEN
TITEL I
OVERTREDINGEN WAARDOOR DE MILITAIR ZICH AAN
DE VERVULLING VAN ZIJN DIENSTVERPLICHTINGEN ONTTREKT

Artikel 147

Met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de militair wiens ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede aan zijn schuld is te wijten, indien die afwezigheid langer dan één dag en niet langer dan zeven dagen duurt, onverminderd het bepaalde in artikel 72 lid 2.

Artikel 148

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden wordt gestraft de militair die zich in tijd van vrede schuldig maakt aan opzettelijk ongeoorloofde afwezigheid, indien die afwezigheid langer dan één dag en niet langer dan vier dagen duur, onverminderd het bepaalde in artikel 73.

Artikel 149

Met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de militair die zich aan de vervulling van zijn dienstverplichtingen ontrekt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 79, 81 en 89.
30

Artikel 150
Met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de militair die niet voldoet aan de wettige oproeping voor de werkelijke dienst, indien dit aan zijn schuld is te wijten.

TITEL II
SCHENDING VAN HET DIENSTBEVEL

Artikel 151

1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft de militair die een dienstbevel niet opvolgt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 102-107.
2. De bepalingen van de artikelen 108-110 zijn van overeenkomstige toepassing.

TITEL III
MILITAIRE AMBTSOVERTREDING

Artikel 152

Met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft de militair die een mededeling, die hij ingevolge zijn ambt moet doen, niet doet onverminderd het bepaalde in de artikelen 119 en 120.

TITEL VI
FEITEN STRAFBAAR GESTELD IN BUITENLANDSE WET

Artikel 153

1. Met hetzij hechtenis van ten hoogste zes maanden en geldboete van ten hoogste duizend gulden, hetzij één van deze straffen wordt gestraft hij die buiten Suriname een feit begaat, dat niet met straf wordt bedreigd door enige ingevolge dit wetboek toepasselijk strafbepaling, doch waarvoor hij ingevolge enige op hem toepasselijke wet van het land, waar het feit begaan wordt, strafbaar is.
2. De opgelegde hechtenis mag in duur het maximum van de tegen het feit in de buitenlandse wet bedreigde vrijheidsstraf niet overtreffen.
3. Behoudens het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht mag de opgelegde geldboete het maximum van de tegen het feit in de buitenlandse wet bedreigde geldboete niet overtreffen.
4. De vrijheidsstraf en de geldboete mogen slechts gezamenlijk worden opgelegd, indien dit ook bij toepassing van de buitenlandse wet mogelijk ware geweest.

TITEL V
VERKEERSOVERTREDINGEN

Artikel 154

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden wordt gestraft hij die zich op een voor het openbaar of militair verkeer openstaande weg dan wel op een voor de openbare of militaire scheepvaart openstaand water zodanig gedraagt, dat de vrijheid van het verkeer dan wel van de scheepvaart zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid op de weg of op het water in gevaar wordt gebracht of dat redelijkerwijs is aan te nemen dat dit het geval kan zijn.

Artikel 155

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden wordt gestraft hij die zich als lid van de bemanning van een luchtvaartuig zodanig gedraagt, dat de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak wordt belemmerd of de veiligheid in het luchtruim dan wel op de grond of op het water in gevaar wordt gebracht of dat redelijkerwijs is aan te nemen dat dit het geval kan zijn.

Artikel 156

Met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft hij die als gebruiker van een voor het openbaar of militair verkeer openstaand weg of van een voor de openbare of militaire scheepvaart openstaand water, dan wel als bestuurder van een motorrijtuig, een rijwiel, enig ander rij- of voertuig, een vaartuig of een luchtvaartuig, dat bij de strijdkrachten in gebruik is, de door of vanwege het bevoegd gezag met betrekking tot het verkeer of de scheepvaart gegeven regels en aanwijzingen niet in acht neemt.

Artikel 157

Met hechtenis van ten hoogste dertig dagen of geldboete van ten hoogste honderdvijftig gulden, wordt gestraft hij die als bestuurder van een motorrijtuig niet voldoet aan de eerste vordering van daartoe bevoegde personen tot overgifte van het hem ingevolge enige binnen Suriname geldende regeling afgegeven rijbewijs, dan wel van het hem in het buitenland uitgereikte door Suriname erkende rijbewijs.
SLOTBEPALINGEN

Artikel 158

1. Deze wet treedt in werking op het tijdstip van beëindiging voor Suriname van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
2. Zij kan worden aangehaald als “Wetboek van Militair Strafrecht”.

INHOUD
WETBOEK VAN MILITAIR STRAFRECHT

Eerste Boek – Algemene Bepalingen
Inleiding Toepasselijkheid van het gewone strafrecht.
Titel I Omvang van de werking der strafwet.
Titel II Straffen.
Titel III Uitsluiting, vermindering en verhoging der strafbaarheid.
Titel IV Verval van het recht tot strafvordering en van de straf.
Titel V Betekenis van sommige in het Wetboek voorkomende uitdrukkingen –
Uitbreiding der toepasselijkheid van sommige bepalingen.

Tweede Boek - Misdrijven
Titel I Misdrijven tegen de veiligheid van de Staat.
Titel II Schending van militaire plichten, zonder oogmerk de vijand hulp te verlenen of de Staat tegenover de vijand te benadelen.
Titel III Misdrijven waardoor de militair zich aan de vervulling van zijn dienstverplichtingen onttrekt.
Titel IV Misdrijven waardoor het functioneren van de strijdkrachten wordt belemmerd.
Titel V Schending van het dienstbevel en het dienstvoorschrift.
Titel VI Dienstweigering.
Titel VII Militaire ambtsmisdrijven.
Titel VIII Misdrijven tegen de openbare orde.
Titel IX Misdrijven tegen de persoon.
Titel X Misdrijven met betrekking tot goederen.
Titel XI Verkeersmisdrijven.

Derde Boek - Overtredingen
Titel I Overtreding waardoor de militair zich aan de vervulling van zijn dienstverplichtingen onttrekt.
Titel II Schending van het dienstbevel.
Titel III Militair ambtsovertreding.
Titel IV Feiten strafbaar gesteld in buitenlandse wet.
Titel V Verkeersovertredingen.

1 Gew. bij S.B. 1977 no.