Wet Nationaal Leger
WET van 27 mei 1996, houdende regelen met betrekking tot de inrichting, taakomschrijving en organisatie van het Nationaal Leger
Onderwerp
Militair Gepubliceerd
27/05/1996 Staatsblad
S.B. 1996 no. 27 PDF
Wet Nationaal Leger
<< Terug naar overzicht
WET van 27 mei 1996, houdende regelen met betrekking tot de inrichting, taakomschrijving en organisatie van het Nationaal Leger (Wet Nationaal Leger) (S.B. 1996 no. 27).
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. de President : de President van de Republiek Suriname;
b. de Minister : de Minister belast met defensie aangelegenheden;
c. de Bevelhebber : de militair, die met de bevelvoering over het Nationaal Leger is belast;
d. het Leger : het Nationaal Leger als bedoeld in artikel 177 van de Grondwet van de Republiek Suriname.
HOOFDSTUK 2
TAAK VAN HET LEGER
Artikel 2
Het Nationaal Leger heeft tot taak de verdediging van de souvereiniteit en de territoriale integriteit van Suriname tegen buitenlandse gewapende militaire agressie.
BIJZONDERE TAKEN VAN HET LEGER
Artikel 3
1. Het leger wordt belast met de volgende bijzondere taken:
a. het bewaken van de grenzen met inachtneming van de geldende regelingen;
b. het verlenen van bijstand aan de politie, ingeval zulks ter handhaving van de inwendige veiligheid of de openbare orde door het bevoegde gezag noodzakelijk wordt geacht;
c. het verlenen van hulp en bijstand ter voorkoming van rampen en ongevallen bij en de bestrijding van de gevolgen daarvan, zulks onverminderd de verantwoordelijkheid van anderen;
d. het verlenen van bijstand bij de bewaking van de economische zone en het continentaal plateau en het toezicht houden op de naleving van de geldende wettelijke regelingen, een en ander met inachtneming van het internationaal recht;
e. het verlenen van bijstand bij het voorbereiden en uitvoeren van projecten in verband met de sociaal economische ontwikkeling van Suriname danwel het verlenen van hulp aan andere overheidsorganen daarbij.
f. het verlenen van bijstand aan internationale organisaties, indien en voor zover daartoe door het bevoegde gezag opdracht wordt gegeven.
2. Bij of krachtens staatsbesluit kunnen met betrekking tot het bepaalde in lid 1 nadere regels worden gesteld.
HOOFDSTUK 3
GEZAG EN BEVEL OVER HET LEGER
Artikel 4
1. De President is Opperbevelhebber van de strijdkrachten en heeft als zodanig het hoogste gezag over het Leger.
2. De President neemt bij de uitoefening van zijn in lid 1 vermelde functie en bevoegdheid de bepalingen van de Grondwet van de Republiek Suriname en andere wetten in acht.
3. Met inachtneming van de aanwijzingen van de President is de Minister belast met het beheer over en het toezicht op de uitoefening van de taken van het Leger.
4. In ondergeschiktheid aan de President en de Minister en met inachtneming van de door hen gegeven richtlijnen en instructies is de Bevelhebber belast met de bevelvoering over het Leger.
Artikel 5
1. De Bevelhebber wordt door de President na overleg met de Minister benoemd, buiten functie gesteld, geschorst en ontslagen.
2. De Bevelhebber wordt telkens voor een tijdvak van drie jaren benoemd.
3. De plaatsvervangend bevelhebber, de chef van de staf, de commandanten van de landmacht, van de marine, van de luchtmacht, van de militaire politie en van het reservistenkorps worden door de President, na overleg met de Minister, benoemd, ontheven, buiten functie gesteld, geschorst en ontslagen.
4. Bij benoeming, ontheffing en ontslag van de plaatsvervangende bevelhebber, de chef van de staf en de commandanten van de in lid 3 vermelde legeronderdelen, wordt de Bevelhebber gehoord.
5. Omtrent de benoeming, de ontheffing en het ontslag van de commandant van de militaire politie wordt het advies van de Procureur-Generaal ingewonnen.
6. De instructie voor de Bevelhebber wordt bij Staatsbesluit vastgesteld.
HOOFDSTUK 4
INRICHTING VAN HET LEGER
Artikel 6
1. Het Leger bestaat uit vrijwillig dienenden en eventueel dienstplichtigen.
2. De vrijwillig dienenden worden onderscheiden in beroepsmilitairen en op arbeidsovereenkomst dienende militairen.
Artikel 7
1. Het Leger bestaat uit de volgende krijgsmachtdelen de landmacht, de marine, de luchtmacht en voorts uit de zelfstandige onderdelen de militaire politie en het reservistenkorps, elk onder eigen commando. 2. Bij Staatsbesluit worden nadere regelingen getroffen met betrekking tot de inrichting, organisatie en functionering van het Leger.
Artikel 8
De minister wijst, na goedkeuring door de Raad van Ministers, de legerplaatsen en terreinen van het Leger aan.
Artikel 9
Het personeel van elk legeronderdeel als bedoeld in artikel 7 lid 1 wordt ingedeeld in bij Staatsbesluit vast te stellen rangen. In dit Staatsbesluit wordt tevens bepaald de bij elke rang behorende opleiding, bezoldiging en eventuele toelagen en emolumenten.
HOOFDSTUK 5
BEHEER VAN HET LEGER
Artikel 10
1. De Regering bepaalt, gehoord de Bevelhebber, de totale sterkte, van de onderdelen en de algemene en gespecialiseerde diensten van het Leger.
2. Met betrekking tot de sterkte van de militaire politie wordt tevens het advies van de Procureur-Generaal ingewonnen.
Artikel 11
1. De aanwijzing en ontheffing van de commandanten van de algemene en gespecialiseerde diensten geschieden door de Minister op voordracht van de Bevelhebber, met inachtneming van de geldende wettelijke regelingen.
2. De aanwijzing en ontheffing van andere dan in het voorgaande lid en artikel 5 lid 1 bedoelde commandanten geschieden door de Bevelhebber.
Artikel 12
1. In de begroting van het Ministerie belast met Defensie aangelegenheden worden de aard en de omvang van de materiële en niet materiële voorzieningen die het Leger voor de uitoefening van zijn taken behoeft, vastgesteld.
2. De inrichting van en de controle op de financiële administratie van het Leger worden bij Staatsbesluit vastgesteld.
3. De Bevelhebber draagt zorg voor een richtig gebruik van ten dienste van het Leger staande materiële en niet materiële voorzieningen.
HOOFDSTUK 6
TAAKUITOEFENING VAN HET LEGER
Artikel 13
1. Behalve ter uitvoering van de in artikel 3 lid 1 bedoelde taken, onderneemt het Leger geen activiteiten buiten militaire gebouwen en terreinen, tenzij na daartoe verkregen toestemming van de Minister.
Artikel 14
Met inachtneming van de wettelijke regelingen inzake de strafvordering tegen militairen kan de Procureur-Generaal aan ambtenaren van de militaire politie zodanige instrukties geven met betrekking tot opsporing en nasporing van strafbare feiten, als hij in het belang van een goede justitie nodig oordeelt.
Artikel 15
1. De in artikel 3 lid 1 onder b en c, bedoelde bijstand en hulp worden verleend na daartoe door de Districts-Commissaris, in wiens district de behoefte daaraan zich voordoet, te zijn ingeroepen.
2. De Districts-Commissaris richt zich daartoe tot de commandant van het legeronderdeel in zijn district en geeft hiervan terstond kennis aan de Minister, onder wie hij ressorteert en de Bevelhebber. Die kennisgeving en de aard van de te verlenen bijstand worden door de Districts-Commissaris schriftelijk bevestigd.
3. De Districts-Commissaris onthoudt zich van aanwijzingen van militair-technische en tactische aard en zoveel als mogelijk van aanwijzingen die indruisen tegen instructies van de Minister of de Procureur-Generaal dan wel onverenigbaar zijn met dienstvoorschriften.
Hoofdstuk 7 SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
1. Deze wet kan worden aangehaald als “Wet Nationaal Leger”.
2. Zij wordt afgekondigd in het Staatsblad van de Republiek Suriname en treedt in werking op de dag volgende op de afkondiging.
3. Bij het in werking treden van deze wet, vervalt de “Wet op de Krijgsmacht” (S.B. 1975 no.5)