Decreet Mijnbouw


<< Terug naar overzicht

DECREET van 8 mei 1986, houdende algemene regelen omtrent de opsporing en ontginning van delfstoffen (Decreet Mijnbouw) (S.B. 1986 no. 28), S.B. 1997 no. 44.

HOOFDSTUK I

DEFINITIES

Artikel 1

In dit decreet wordt verstaan onder:
a. Bouwmaterialen:
Alle vormen van gesteenten zoals grind, zand, klei, schelpen alsmede steenslag en andere materialen die worden gebruik bij de constructie van gebouwen, wegen, dammen, vliegvelden en soortgelijke werken.
b. Delfstoffen:
Alle stoffen, zowel in gasvormige, vloeibare, als in vaste toestand, die van nature deel uitmaken of hebben uitgemaakt van de aardkorst, inclusief onder andere ertsen en alle gesteenten en componenten van gesteenten, fossiele brandstoffen en bouwmaterialen, met uitzondering van grondwater.
c. Exploitatie:
Het ontginnen en daarna bewerken, verwerken, transporteren en verhandelen van delfstoffen.
d. Exploitatieterrein:
Het terrein waarop aan de aanvrager het recht tot exploitatie is verleend.
e. Exploratie:
Het uitvoeren van werkzaamheden met het directe doel de aard, omvang, wijze van voorkomen en de economische waarde van de delfstofafzetting zo nauwkeurig als mogelijk vast te stellen, alsmede alle andere werkzaamheden verbandhoudende met de vaststelling van de economische- en technische haalbaarheid van exploitatie van delfstofvoorkomens.
f. Exploratieterrein:
Het terrein waarop aan de aanvrager het recht tot exploitatie is verleend.
g. Kleinmijnbouw:
Het verkennen - en exploreren naar en het exploiteren van delfstofafzettingen waarvan de aard, wijze van voorkomen en de omvang de winning met behulp van eenvoudige middelen en techniek, economisch mogelijk maakt.
h. Mijnbouwwerkzaamheden:
Verkenning, exploratie, exploitatie, kleinmijnbouw of exploitatie van bouwmaterialen.
i. Mijnbouwrechten:
De rechten zoals omschreven in het eerste lid van artikel 6.
j. Minister:
De Minister belast met mijnbouwaangelegenheden.
k. Staatsonderneming:
Een vennootschap of rechtspersoon waarin de Staat zelf en/of middels Staatsinstellingen zeggenschap uitoefent over het bestuur daarvan.
l. Verkenning:
Het uitvoeren van werkzaamheden met het doel het opsporen van delfstof-indicaties, anders dan door middel van aanzienlijke boorwerkzaamheden, grond- of gesteenteverzet, of andere werkzaamheden waardoor wijzigingen in de natuurlijke vorm van de oppervlakte en/of in de staat van de ondergrond worden gebracht.
m. Verkenningsterrein:
Het gebied waarop aan de aanvrager het recht tot verkenning is verleend.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN

RECHTEN VAN DE STAAT MET BETREKKING TOT DELFSTOFFEN

Artikel 2

1. Alle delfstoffen in en op de grond worden geacht te zijn afgescheiden van de eigendom van de grond.
2. Alle delfstoffen binnen het grondgebied van de Staat Suriname, waaronder mede begrepen de territoriale zee, haar bodem en ondergrond zoals omschreven in de Wet van 14 april 1978 (S.B. 1978 No. 26) behoren in eigendom toe aan de Staat.
3. In de economische zone, zijnde het zeegebied grenzend aan de territoriale zee van de Republiek Suriname, welke zone is omschreven in artikel 3 van de Wet van 14 april 1978 (S.B. 1978 No. 26), oefent de Staat Suriname exclusieve soevereine rechten uit terzake van verkenning- en exploratie naar, ex-ploitatie en instandhouding van en beheer over delfstoffen op de zeebodem, in de ondergrond daarvan en in de daarboven gelegen wateren.
4. In het continentaal plat, zijnde de zeebedding en de ondergrond van het zeegebied buiten de territoriale zee, tot de buitenrand van de continentale grens, dan wel tot een afstand van 200 nautische mijl vanaf de basislijn, van waaruit de breedte van de territoriale zee wordt gemeten in geval de continentale grens ligt binnen 200 nautische mijl, oefent de Staat Suriname eveneens exclusieve soevereine rechten uit terzake van verkenning en exploratie naar en exploitatie van delfstoffen.
5. Onverminderd het voorgaande zullen bij Staatsbesluit regels worden gegeven, onder ander betrekking hebbende op:
a. de oprichting en het gebruik van kunstmatige eilanden, installaties en soortgelijke constructies;
b. de bescherming van het zeemilieu, waaronder het treffen van maatregelen tegen vervuiling;
c. het verrichten van wetenschappelijke onderzoekingen en experimenten;
d. Alle andere activiteiten, gericht op efficiënte verkenning, exploratie naar en exploitatie van delfstoffen in de economische zone en het continentaal plat.
6. Het is niemand toegestaan mijnbouw- en daaraan verwante werkzaamheden te verrichten dan in overeenstemming met op de mijnbouw betrekking hebbende wettelijke regelingen. Deze werkzaamheden kunnen slechts worden verricht na een door het daartoe bevoegd gezag verleend recht, zoals omschreven in artikel 6.

DELFSTOFFENBELEID

Artikel 3

Het nationale mijnbouwbeleid is voorbehouden aan de Regering.

De Minister is belast met de uitvoering van dit beleid.

BELANGEN VAN DE STAAT

Artikel 4

1. Alle mijnbouwwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd op de meest efficiënte wijze, rekening houdende met het hogere belang van de natie en met inachtneming van de modernste internationale technieken en de in de mijnbouwindustrie algemeen gebruikelijke methoden en de algemeen geldende stilzwijgende bedingen, voorts op vakkundige wijze gebruikmakende van geavanceerde technologie en doelmatig materieel met inachtneming van geldende normen op het gebied van veiligheid en gezondheid van personeel in het bijzonder en van de gemeenschap in het algemeen alsmede van normen ter bescherming van ecosystemen.
2. Voor de in het eerste lid van dit artikel genoemde werkzaamheden zal bij voorkeur gebruik worden gemaakt van Surinamers alsmede van in Suriname geproduceerde goederen en van diensten te verlenen door in Suriname gevestigde ondernemingen, indien deze te verkrijgen zijn op niet minder gunstige voorwaarden, zoals prijzen, soorten, kwaliteit en andere in de onderhavige bedrijfstak gebruikelijke voorwaarden, dan die, waarop soortgelijke goederen en diensten van elders kunnen worden verkregen.

INDELING VAN DELFSTOFFEN

Artikel 5

Delfstoffen worden in het kader van dit decreet onderscheiden in 5 groepen:
a. bauxiet;
b. radio-actieve delfstoffen;
c. koolwaterstoffen;
d. andere delfstoffen, met uitzondering van bouwmaterialen;
e. bouwmaterialen.

HOOFDSTUK III

MIJNBOUWRECHTEN

ALGEMEEN

Artikel 6

1. Mijnbouwrechten houden de bevoegdheid in tot het verrichten van mijnbouw-werkzaamheden en kunnen worden onderscheiden in:
a. het recht tot verkenning;
b. het recht tot exploratie;
c. het recht tot exploitatie;
d. het recht tot kleinmijnbouw;
e. het recht tot exploitatie van bouwmaterialen.
2. Mijnbouwrechten worden slechts verleend overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
3. Exploratie- en exploitatierechten met betrekking tot delfstoffen genoemd in artikel 5 sub a, b en c worden verleend bij resolutie en die met betrekking tot delfstoffen genoemd in artikel 5 sub d en e bij beschikking van de minister.
4. Het recht tot verkenning wordt verleend bij beschikking van de minister.

Artikel 7

Mijnbouwrechten kunnen worden verkregen, indien deze betreffen:
a. radio-actieve delfstoffen en koolwaterstoffen, uitsluitend door Staatsondernemingen.
b. bauxiet, uitsluiten door Staats- en particuliere ondernemingen.
c. andere delfstoffen en bouwmaterialen, door zowel Staats- en particuliere ondernemingen als ook door natuurlijke personen.

Artikel 8

1. Een houder van een mijnbouwrecht dient in Suriname kantoor te houden waarin een exemplaar van alle technische verslaglegging inzake de betreffende werkzaamheden aanwezig moet zijn en dient daarin regelmatig boek te houden met geregelde jaarlijkse afsluitingen.
2. Indien de houder van een mijnbouwrecht een natuurlijke persoon is, dient deze ingezetene van Suriname en handelingsbekwaam te zijn.
3. De niet in Suriname gevestigde houder van een mijnbouwrecht dient in Suriname over zodanige kantoorruimte te beschikken dat de in het eerste lid genoemde voorschriften op degelijke wijze moeten kunnen worden nagekomen.

Artikel 9

1. Mijnbouwrechten kunnen slechts worden verleend indien ten genoegen van de Minister door de aanvrager o.m. is aangetoond:
zijn financiële positie, technisch vermogen, organisatorische bekwaamheid en ervaring met betrekking tot de delfstof(fen) waarvoor een mijnbouwrecht wordt aangevraagd.

Artikel 10

1. De aanvraag tot het verkrijgen van een mijnbouwrecht zal in de Nederlandse taal geschieden en schriftelijk in drievoud worden verzonden aan de Minister. Alle bescheiden moeten zijn voorzien van een datum en een ondertekening met vermelding van de hoedanigheid van de ondertekenaar.
2. De aanvraag dient melding te maken van alle noodzakelijke gegevens van de aanvrager, in ieder geval:
a. met betrekking tot natuurlijke personen: naam en voornamen, geboortedatum en plaats, nationaliteit, ingezetenschap van Suriname en adres;
b. met betrekking tot een rechtspersoon of maatschap: naam, soort van rechts-persoon of maatschap, het op haar toepasselijk recht, de plaats van oprichting en vestiging, naam en adres van een vertegenwoordiger in Suriname, het maatschappelijk, geplaatst en het gestort kapitaal alsmede de namen en adressen van de bestuurders en degenen die de rechtspersoon of maatschap aan derden mogen verbinden.
3. Aan de eerste aanvraag, zal worden toegevoegd:
a. met betrekking tot natuurlijke personen:
een uittreksel uit het bevolkingsregister of een bewijs waaruit zijn identiteit blijkt;
b. met betrekking tot rechtspersonen en maatschappen:
- een gewaarmerkt exemplaar van de statuten;
- een afschrift van de laatst verschenen balans met exploitatierekening, winst- en verliesrekening, rapport van de accountant en de Raad van Commissarissen of soortgelijk orgaan en de goedkeuring van de jaarrekening door de Algemene vergadering van Aandeelhouders of soortgelijk orgaan;
- een lijst met naam en voornamen, nationaliteit, beroep en adres van de voorzitter en leden van de Raad van Commissarissen of soortgelijk orgaan;
- de geloofsbrieven van de ondertekenaar.
4. Gegevens genoemd in het derde lid van dit artikel behoeven bij een tweede en volgende aanvraag niet vermeld te worden indien deze nog gelden doch de aanvrager zal melding maken van de reeds gedane verstrekking met de verklaring dat deze gegevens nog steeds van toepassing zijn.
5. Iedere wijziging ten aanzien van de gegevens genoemd in het derde lid van dit artikel zullen onmiddellijk aan de Minister worden meegedeeld.
6. De Minister kan te allen tijde aanvullende gegevens buiten die genoemd in het tweede en het derde lid van dit artikel, van de aanvrager van een mijnbouwrecht verlangen.

OVERDRACHT EN VERHUUR

Artikel 11

1. Het recht tot verkenning en het recht tot kleinmijnbouw zijn niet overdraagbaar en kunnen niet in huur of gebruik worden afgestaan.
2. Het recht tot exploratie, het recht tot exploitatie alsmede het recht tot exploitatie van bouwmaterialen mogen slechts geheel of gedeeltelijk worden overgedragen, in gebruik of in huur worden afgestaan aan derden, na schriftelijke goedkeuring van het gezag dat tot de verlening van dat recht bevoegd is en wel aan personen of ondernemingen die voldoen aan de vereisten die gelden voor een aanvrager van het desbetreffende recht.
3. Degenen aan wie het recht genoemd in het tweede lid van dit artikel is overgedragen, in gebruik of huur afgestaan, zijn hoofdelijk voor het geheel verbonden met betrekking tot alle verplichtingen die betrekkingen hebben op hetgeen hen is overgedragen, in huur of gebruik afgestaan.
4. Het recht tot exploitatie alsmede het recht tot exploitatie van bouwmaterialen zijn zakelijk onroerende rechten. De executie daarvan vindt slechts plaats na goedkeuring van het gezag tot de verlening van dit recht bevoegd, en de executant kan slechts overdragen aan een derde die geheel voldoet aan de vereisten waarvan de aanvrager van het betreffende recht moet voldoen.

Artikel 12

Een voorgenomen beding waarbij een houder van een mijnbouwrecht de verplichting op zich zal nemen zijn recht over te dragen, in huur of gebruik af te staan zal vooraf worden meegedeeld aan het gezag tot de verlening van dat recht bevoegd, welk gezag binnen twee maanden zich tegen dit beding kan verzetten. Het niet doen van een verzet houdt geen goedkeuring bedoeld in het tweede lid van artikel 11 in.

REGISTRATIE

Artikel 13

1. Bij Staatsbesluit wordt de registratie ten hypotheekkantore geregeld met betrekking tot de in dat Staatsbesluit genoemde mijnbouwrechten. Het in het Staatsbesluit ingestelde register zal openbaar zijn en daarop zal het negatief registersysteem van toepassing zijn.
2. Een verlening, overdracht of bezwaring van een mijnbouwrecht is van kracht door de inschrijving daarvan in het in het eerste lid van dit artikel bedoelde register.
3. De houder van een vóór de datum van inwerkingtreding van dit decreet verkregen vergunning of concessie inzake mijnbouwwerkzaamheden is, op straffe van verval van zijn rechten, verplicht binnen twee jaren na inwerkingtreding van het Staatsbesluit bedoeld in het eerste lid van dit artikel, inschrijving te doen van zijn verkregen recht.

BEEINDIGING EN INTREKKING

Artikel 14

Mijnbouwrechten worden beëindigd door:

1. verstrijken van de termijn waarvoor zij zijn verleend;
2. afstand;
3. intrekking.

Artikel 15

Het recht tot verkenning en het recht tot exploratie zullen niet beëindigen door het verstrijken van de termijn waarvoor zij zijn verleend indien de houder van het betreffende recht op grond van artikel 23 respectievelijk artikel 27, tijdig verlenging heeft aangevraagd en de verlenging niet geweigerd is.

Artikel 16

1. Bij het beëindigen van een mijnbouwrecht zal de houder van het recht, naar genoegen van de Minister, alle noodzakelijke maatregelen treffen in het belang van de openbare veiligheid, de conservering van de afzetting, het opnieuw bruikbaar maken van het betrokken terrein en de bescherming van het milieu.
2. Indien de houder van het recht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel in gebreke blijft de in dat lid genoemde maatregelen te treffen, kan de Staat zich door de rechter doen machtigen om, op kosten van de houder van dit recht genoemde maatregelen te doen uitvoeren.
3. Tenzij anders bij de verlening van een mijnbouwrecht is bepaald of overeengekomen is de houder of gewezen houder van een mijnbouwrecht gerechtigd om binnen zes maanden na de datum van beëindiging van genoemd recht, alle hem in eigendom toebehorende en op het terrein waarop het recht gevestigd is (was) aanwezige roerende goederen tot zich te nemen. In gelijke zin mag hij, doch na machtiging van de Minister, opstallen, die naar het oordeel van de Minister niet noodzakelijk zijn voor de conservering van de afzetting, afbreken en tot zich nemen.

Artikel 17

1. De houder van een mijnbouwrecht die geheel of gedeeltelijk afstand wenst te doen van dat recht zal te dien einde een verzoek doen bij de Minister.

Dit verzoek zal:

a. voor het recht tot verkenning, niet later dan één maand;
b. voor het recht tot exploratie, niet later dan drie maanden;
c. voor het recht tot exploitatie, niet later dan twee jaren, voor de voorgenomen datum van afstand worden gedaan.

In geval van gedeeltelijke afstand zal het verzoek:

a. inhouden een omschrijving van het gebied, dat resteert met opgave van de geografische coördinaten van de begrenzing, nader aangeduid op een door een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo, waarop de vorm zijnde een polygoon met betrekking tot het oorspronkelijk gebied waar het recht betrekking op heeft en die met betrekking tot het gebied, dat zal resteren en op de zelfde schaal als de kaart waarop het oorspronkelijk mijnbouwrecht was verleend;
b. melding maken van de bijzonderheden betreffende de in het af te stane gebied verrichte werkzaamheden.
2. De Minister zal aan de afstand die voorwaarden verbinden, als hem, met betrekking tot de openbare veiligheid, de conservering van de afzetting en het opnieuw bruikbaar maken van het af te stane terrein, geraden voorkomt.
3. De Minister zal aan het verzoek tot afstand geen goedkeuring hechten indien en zolang niet voldaan is aan de in het tweede lid van dit artikel bedoelde voorwaarden.
4. Hij die geheel of gedeeltelijk afstand doet van een mijnbouwrecht is verplicht een eindverslag van zijn mijnbouwwerkzaamheden in het afgestane terrein verricht, bij de Minister in te dienen.

Artikel 18
1. De Minister is bevoegd een verleend mijnbouwrecht op te schorten of in te trekken indien de houder van dat recht:
a. behoudens overmacht, niet voldoet aan wettelijke voorschriften en opgelegde of overeengekomen voorwaarden van toepassing op het betreffende recht;
b. zijn mijnbouwrecht overgedragen, in huur of gebruik afgestaan heeft, zonder voorafgaande goedkeuring zoals bedoeld in artikel 11;
c. de mededeling van een voorgenomen beding tot overdracht, huur of gebruik, bedoeld in artikel 12 achterwege heeft gelaten;
d. binnen drie maanden na te zijn verschuldigd niet voldaan heeft aan enige betaling aan de Overheid;
e. gerechtelijk veroordeeld is wegens onwettige of ongeoorloofde exploitatie;
f. geweigerd heeft uitvoering te geven aan een arbitrale uitspraak bedoeld in het tweede lid van artikel 62.

2. Opschorting of intrekking bedoeld in het eerste lid van dit artikel zal niet plaatsvinden alvorens de Minister de houder van het mijnbouwrecht in gebreke heeft gesteld met vermelding van hetgeen specifiek van hem wordt verlangd en van een termijn, niet langer dan dertig dagen, waarbinnen alsnog aan het gestelde voldaan moet worden.
3. Door de intrekking eindigt het mijnbouwrecht met dien verstande dat alle vóór de 7
datum van beëindiging uit het betreffende mijnbouwrecht voortvloeiende aansprakelijkheden en verplichtingen blijven bestaan.

ONTDEKKING VAN DELFSTOFFEN

Artikel 19

Een houder van een mijnbouwrecht is verplicht, van iedere delfstofafzetting, binnen dertig dagen na die ontdekking, de Minister daarvan in kennis te stellen met toevoeging van alle beschikbare gegevens daaromtrent.

RESERVERING VAN TERREIN

Artikel 20

1. Bij Staatsbesluit kunnen, gedurende een bepaalde periode met betrekking tot bepaalde delfstoffen, gebieden of terreinen worden gereserveerd:
a. in het algemeen belang;
b. voor verlening van mijnbouwrechten onder bijzondere voorwaarden.
2. De vóór de datum van het in het eerste lid van dit artikel genoemde Staatsbesluit op het te reserveren gebied bestaande mijnbouwrechten worden geëerbiedigd.

HOOFDSTUK IV

RECHT TOT VERKENNING

DE AANVRAAG

Artikel 21

1. De aanvraag ter verkrijging van het recht tot verkenning zal overeenkomstig artikel 10 plaatsvinden en zal aangeven:
a. de vorm, zijnde een polygoon, van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan; de geografische coördinaten van de hoekpunten van deze polygoon, één en ander nader aangeduid op een door een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo, schaal 1:100.000 naar de door het Centraal Bureau Luchtkartering uitgegeven topografische kaart van dezelfde schaal, aangevende de grenzen van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan;
b. de delfstof(fen) waaromtrent de aanvraag gedaan wordt;
c. het werkprogramma volgens hetwelk de aanvrager zich voorneemt werkzaamheden uit te voeren met inbegrip van (een) tijdschema(s), overzicht(en) van te maken kosten, in te zetten materieel en arbeid.
2. Indien nog nadere gegevens nodig zijn of verstrekte gegevens modificaties behoeven, zal de Minister hiervan schriftelijk mededeling doen aan de aanvrager.

VERLENING EN DUUR VAN HET RECHT EN

GROOTTE VAN HET GEBIED

Artikel 22

1. Het recht tot verkenning wordt, met inachtneming van het derde lid van artikel 6 verleend voor een periode van maximaal twee jaren en kan slechts eenmaal worden verlengd met een periode van één jaar.
2. Het recht tot verkenning wordt verleend voor een terrein niet groter dan 200.000
hectaren.

RECHTEN

Artikel 23

1. De houder van het recht tot verkenning heeft, met uitsluiting van anderen, het recht om verkenningswerkzaamheden uit te voeren in of op het verkenningsterrein met betrekking tot de delfstof(fen) waarvoor het recht is verleend.
2. Hij is voorts gerechtigd:
a. het terrein waarop zijn recht betrekking heeft, voor verkenningsdoeleinden te betreden;
b. kampen en tijdelijke gebouwen op het verkenningsterrein op te zetten voor zijn personeel en materieel, nodig voor genoemde verkenningswerkzaamheden;
c. beschikking te hebben over monsters verkregen uit noodzakelijk onderzoek en deze aan te wenden voor proeven en analyses;
d. na verkregen toestemming van de Minister, monsters naar het buitenland te vervoeren.

PLICHTEN

Artikel 24

De houder van het recht tot verkenning is verplicht:
a. verkenningswerkzaamheden uit te voeren volgens het overeengekomen werk-programma, tijdschema en overzichten;
b. bij ontdekking van delfstofindicatie(s) de Minister binnen dertig dagen na die ontdekking, daarvan in kennis te stellen;
c. kwartaalsgewijs verslag omtrent zijn uitgevoerde werkzaamheden uit te brengen aan de Minister;
d. jaarlijks aan de Minister aan te bieden een verslag waarin is vermeld de wetenschappelijke en technische resultaten van de werkzaamheden van het betreffende jaar met bijvoeging van de nodige kaarten, profielen, diagrammen en tabellen alsmede een staat van de gemaakte kosten en verder een staat van het personeelsbestand naar nationaliteit;
e. aan de Minister opgave te doen van alle onbewerkte gegevens, proeven en analyses, gedetailleerde verslagen en interpretaties, als door de Minister nodig geacht;
f. binnen twee maanden na beëindiging van zijn recht ingevolge het eerste lid van artikel 22, een eindverslag in te dienen bij de Minister, omtrent de verrichte werkzaamheden en de daaruit verkregen resultaten;
g. de helft van elk onder c van het tweede lid van artikel 23 bedoeld monster, in Suriname ter beschikking te houden.

HOOFDSTUK V

RECHT TOT EXPLORATIE

DE AANVRAAG

Artikel 25

1. De aanvraag ter verkrijging van het recht tot exploratie zal overeenkomstig artikel 10 plaatsvinden en zal aangeven:
a. de vorm zijnde een polygoon, van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan; de geografische coördinaten van de hoekpunten van deze polygoon, één 9
en ander nader aangeduid op een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo, schaal 1:100.000 naar de door het Centraal Bureau Luchtkartering uitgegeven topografische kaart van dezelfde schaal, aangevende de grenzen van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan;
b. een opgave van de in en in de nabijheid van het aangevraagde terrein aanwezige dorpen van in stamverband wonende personen;
c. de delfstof(fen) waarvoor de aanvraag wordt gedaan;
d. een algemeen werkprogramma volgens hetwelk de aanvrager voornemens is werkzaamheden uit te voeren gedurende de termijn van het te verlenen recht tot exploratie alsmede een gedetailleerd werkprogramma met betrekking tot de eerste twaalf maanden met bijvoeging van (een) tijdschema(s), de kosten van het project en in te zetten personeel en materieel;
e. een verklaring waarin de aanvrager zich verbindt een bepaald minimum geldsbedrag uit te geven gedurende de eerste periode van het te verlenen recht tot exploratie bedoeld in het eerste lid van artikel 27.
2. Indien nog nadere gegevens nodig zijn of verstrekte gegevens modificaties behoeven, zal de Minister hiervan schriftelijk mededeling doen aan de aanvrager.
3. De Minister kan van de aanvrager eisen of een bewijs van storting bij óf een bankgarantie van een in Suriname gevestigde bankinstelling, van een bedrag dat naar zijn oordeel gewenst is met betrekking tot de verklaring genoemd in het eerste lid onder e.

Artikel 26

1. Indien de aanvraag bedoeld in artikel 25 gedaan wordt door de houder van het recht tot verkenning die aan alle overeengekomen verplichtingen heeft voldaan, zal de Minister alle maatregelen treffen om op korte termijn tot overeenstemming met de aanvrager te geraken.
2. Het met betrekking tot dezelfde delfstoffen reeds aan de aanvrager verleende recht tot verkenning blijft van rechtswege van kracht tot het tijdstip waarop de beslissing omtrent de in het lid van dit artikel bedoelde aanvraag is genomen.

VERLENING

Artikel 27

1. Het recht tot exploratie wordt, met inachtneming van het derde lid van artikel 6, verleend voor een periode van niet langer dan drie jaren. Deze eerste periode kan tweemaal worden verlengd voor een periode van telkens twee jaren, indien de houder van het verleende recht zijn werkzaamheden volgens het overeengekomen programma, in de aan de verlenging voorafgaande periode naar tevredenheid van de Minister heeft uitgevoerd en als direkte kosten tenminste het voor de voorafgaande periode gecommitteerd minimum geldsbedrag heeft uitgegeven en onder de voorwaarde dat de aanvrager voor de direkt volgende periode zich opnieuw verbindt een bepaald minimum geldsbedrag uit te geven.
2. Het recht tot exploratie wordt verleend voor een aaneengesloten terrein niet groter dan 40.000 ha. Bij iedere verlenging zoals aangegeven in het eerste lid van dit artikel, zal de grootte van het terrein worden verminderd met tenminste 25% van de in de eerste periode geldende oppervlakte, naar keuze van de houder van het 10
exploratierecht, met dien verstande dat het resterende terrein een aaneengesloten geheel vormt.
3. Aan geen ander zal gedurende dezelfde periode het recht tot exploratie worden verleend in hetzelfde gebied, voor dezelfde delfstof(fen).
4. Alvorens tot verlening van het recht tot exploratie over te gaan, kan de Minister een overeenkomst met de aanvrager aangaan inzake de bijzondere voorwaarden waaronder het recht tot exploratie zal worden uitgeoefend.

RECHTEN

Artikel 28

1. De houder van het recht tot exploratie heeft, met uitsluiting van anderen, het recht om opsporingswerkzaamheden uit te voeren in of op het exploratieterrein met betrekking tot de delfstof(fen) waarvoor het recht is verleend.
2. Hij is voorts gerechtigd:
a. het exploratieterrein voor de in het eerste lid genoemde werkzaamheden, te betreden;
b. gaten te boren voor monsterverzameling alsmede uitgravingen en ondergrondse werkzaamheden te verrichten welke naar zijn oordeel noodzakelijk zijn;
c. kampen en tijdelijke gebouwen op het exploratieterrein op te zetten voor personeel en materieel nodig voor genoemde exploratiewerkzaamheden;
d. de nodige infrastructurele werken aan te brengen;
e. de in het exploratieterrein verzamelde geologische monsters aan te wenden voor proeven en analyses;
f. na verkregen toestemming van de Minister, monsters naar het buitenland te vervoeren.

PLICHTEN

Artikel 29

De houder van het recht tot exploratie is verplicht:
a. binnen drie maanden na verlening van het recht tot exploratie een aanvang te maken met zijn exploratiewerkzaamheden en deze werkzaamheden zonder onderbreking van langer dan vier maanden, voort te zetten, tenzij door de Minister een langere periode van onderbreking is toegestaan;
b. de exploratiewerkzaamheden in overeenstemming met het overeengekomen werkprogramma uit te voeren en ieder jaar een gedetailleerd programma voor het daarop volgend jaar over te leggen; wijzigingen in het werkprogramma kunnen slechts worden aangebracht na verkregen goedkeuring van de Minister;
c. van iedere ontdekking van delfstofafzetting(en) de Minister daarvan binnen dertig dagen na die ontdekking, in kennis te stellen;
d. als directe kosten het minimum geldbedrag zoals aangegeven bij de verlening van het recht tot exploratie, aan te wenden;
e. volledige en nauwkeurige staten bij te houden, waaruit ondermeer zal blijken:
- aantal geboorde gaten met eventuele boorgatdiagrammen, boorgatmetingen, boorgatprofielen en dergelijke;
- ontdekte delfstofafzetting(en);
- onbewerkte gegevens verkregen uit geologisch, geochemisch en geofysisch onderzoek;

- alle ander werk verricht in verband met de exploratiewerkzaamheden;
- aantal personen naar nationaliteit, ingezet bij de exploratiewerkzaamheden hier te lande;
- gedane uitgaven met betrekking tot de exploratiewerkzaamheden;
- alle overige zaken die zijn of zullen worden voorgeschreven.
De Minister zal te allen tijde inzage in genoemde staten kunnen hebben;
f. zich te onthouden van commerciële productie; voor verhandeling van uit proefproductie verkregen producten, is goedkeuring van de Minister vereist;
g. de helft van elk monster c.q. boormonster, hier te lande ter beschikking te houden;
h. kwartaalsgewijs verslag omtrent zijn uitgevoerde werkzaamheden uit te brengen aan de Minister;
i. jaarlijks aan de Minister aan te bieden een verslag waarin is vermeld de wetenschappelijke en technische resultaten van de werkzaamheden van het betreffende jaar met bijvoeging van de nodige kaarten, profielen, diagrammen en tabellen alsmede een staat van de gemaakte kosten;
j. aan de Minister opgave te doen van alle onbewerkte gegevens, proeven en analyses, gedetailleerde verslagen en interpretaties, als door de Minister nodig geacht;
k. indien hij een onderneming is, ieder jaar binnen drie maanden na goedkeuring van de jaarrekening, de jaarstukken aan te bieden aan de Minister;
l. de heffing bedoeld in het eerste lid van artikel 63 te voldoen.

HOOFDSTUK VI

RECHT TOT EXPLOITATIE

AANVRAAG

Artikel 30

1. De aanvraag ter verkrijging van het recht tot exploitatie dient met inachtneming van artikel 10 niet langer dan zes maanden voorafgaande aan de beëindiging van het recht tot exploratie te worden gedaan.
2. De aanvraag zal aangeven:
a. de vorm, zijnde een polygoon van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan, de geografische coördinaten van de hoekpunten van deze polygoon, één en ander nader aangeduid op een door een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo op een schaal, niet kleiner dan 1:50.000, naar de door het Centraal Bureau Luchtkartering uitgeven topografische kaart van dezelfde schaal, aangevende grenzen van terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan;
b. de naam (namen) van de delfstof(fen) die gewonnen zal (zullen) worden;
c. bijzonderheden van de delfstofafzetting met een uitgebreid verslag omvattende de bijzonderheden van alle aangetoonde delfstoffen, bewezen, geschatte en waarschijnlijke reserves, een en ander volgens internationaal aanvaarde normen alsmede een technologisch verslag van winnings- en behandelingsmogelijkheden;
d. een programma op grond waarvan de aanvrager voornemens is de winnings-werkzaamheden uit te voeren met bijbehorend tijdschema;
e. het te installeren productievermogen en een geschatte totaal van de opbrengsten uit de delfstofafzetting;
f. een voorspelling van het te investeren kapitaal, de exploitatiekosten en verkoopopbrengsten alsmede de voorgenomen wijze van financiering;
g. een plan van de in te zetten hier te lande geproduceerde goederen en verleende diensten;
h. een plan voor de opleiding van en overdracht van kennis aan Surinamers;
i. een plan van werkzaamheden met betrekking tot het opnieuw bruikbaar maken van uitgemijnd land.
3. Indien nog nadere gegevens nodig zijn of verstrekte gegevens modificaties behoeven, zal de Minister hiervan schriftelijk mededeling doen aan de aanvrager.

Artikel 31

1. Indien de aanvraag bedoeld in artikel 30 gedaan wordt door de houder van het recht tot exploratie die een delfstofafzetting van mogelijke commerciële waarde in het exploratieterrein heeft ontdekt en bovendien aan alle overeengekomen verplichtingen heeft voldaan, zal de Minister alle maatregelen treffen om op korte termijn tot overeenstemming met de aanvrager te geraken.
2. Het met betrekking tot dezelfde delfstoffen reeds aan de aanvrager verleende recht tot exploratie blijft van rechtswege van kracht tot het tijdstip waarop de beslissing omtrent de in het eerste lid van dit artikel bedoelde aanvraag is genomen.

PARTICIPATIE VAN DE STAAT

Artikel 32

1. De Staat heeft het recht van optie tot deelname in de exploitatie.
2. Indien de Staat voornemens is gebruik te maken van het optierecht bedoeld in het vorig lid, zal de Minister, binnen 2 maanden na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 30, de aanvrager van dit voornemen verwittigen.

VERLENING EN DUUR VAN HET RECHT EN

GROOTTE VAN HET GEBIED

Artikel 33

1. Het recht tot exploitatie wordt, met inachtneming van het derde lid van artikel 6, verleend voor een periode van niet langer dan vijf en twintig jaren en kan onder de dan overeen te komen voorwaarden worden verlengd. Indien de houder van het recht tot exploitatie gebruik wenst te maken van de mogelijkheid van verlenging zal hij daartoe, niet later dan twee jaren voorafgaande aan de beëindiging van zijn recht, een aanvraag tot de Minister richten waarin zijn wenst tot verlenging wordt te kennen gegeven.
2. Het recht tot exploitatie wordt verleend voor een terrein in totaal niet groter dan 10.000 hectaren.

RECHTEN

Artikel 34

1. De houder van het recht tot exploitatie is met uitsluiting van anderen gerechtigd in of op het exploitatieterrein delfstoffen waarvoor zijn recht is verleend te ontginnen, met inachtneming van de wettelijke regelingen en overeengekomen voorwaarden.
2. Hij is voorts gerechtigd:
a. de in het eerste lid van dit artikel bedoelde ontgonnen delfstoffen te bewerken, te verwerken, te transporteren en te verhandelen overeenkomstig de bij de verlening van het recht tot exploitatie overeengekomen voorwaarden;
b. alle werken en gebouwen in of op het exploitatieterrein op te zetten en te houden voor de ontginning en verwerking van de delfstoffen waarvoor zij recht is verleend.
Indien het exploitatieterrein domeinland betreft, is hij tevens gerechtigd gebouwen bestemd voor bewoning ten behoeve van zijn personeel op te zetten.
De houder van het mijnbouwrecht heeft ten aanzien van de hier bedoelde werken en gebouwen het recht van opstal;
c. verkennings- en exploratiewerkzaamheden in of op het exploitatieterrein voort te zetten met betrekking tot de delfstof(fen) waarvoor zijn recht is verleend;
d. in of op zijn exploitatieterrein voorkomende houtopstand en bouwmaterialen, te gebruiken en te verwerken voor het opzetten en instandhouden van de in dit lid sub b bedoelde werken en gebouwen, voorzover het exploitatieterrein domeinland betreft.
De Minister kan hieromtrent voorwaarden stellen.
Voor de verhandeling van gekapte en gerooide bomen en van uitgegraven bouwmaterialen, is toestemming van het daartoe bevoegde gezag vereist;
e. indien het exploitatieterrein domeinland betreft, daarop aard- en boomvruchten alsmede groenten ten behoeve van de dagelijkse voeding zijner personeel te verbouwen. Het is hem verboden zonder toestemming van het bevoegde gezag belast met landbouwaangelegenheden en zonder inachtneming van de bestaande en nader door bedoeld gezag te bepalen voorwaarden, op genoemd exploitatieterrein landbouw voor commerciële doeleinden uit te oefenen.

PLICHTEN

Artikel 35

De houder van het recht tot exploitatie is verplicht:
a. tijdig een aanvang te maken met de overeengekomen werkzaamheden en deze zonder onderbreking voort te zetten, tenzij daartoe toestemming is verleend door de Minister, onder de dan overeen te komen voorwaarden;
b. de ligging van het exploitatieterrein in het veld duidelijk aan te geven;
c. bij het opzetten van gebouwen bestemd voor bewoning de wettelijke voorschriften met betrekking tot het bouwen van woonhuizen in stedelijke gebieden, in acht te nemen;
d. jaarlijks uiterlijk dertig november, opgave te doen van de voor het komende jaar voorgenomen productie- en exporthoeveelheden, te importeren grond- en/of hulpstoffen, brandstoffen, kapitaalgoederen en andere goederen nodig voor zijn werkzaamheden, met de importwaarden, alsmede een schatting van de exportwaarde en opbrengsten, de te betalen heffingen en het te financiëren bedrag;
e. volledige en nauwkeurige staten bij te houden waarin technische en financiële gegevens van alle werkzaamheden kunnen worden nagegaan;
f. jaarlijks opgave te doen van de nog onder zijn recht vallende bewezen, geschatte en waarschijnlijke reserves, met daarop van toepassing zijnde kaarten, geologische rapporten, analyses van delfstoffen, luchtopnamen, boorprofielen alsmede van alle andere gegevens die daarmee verband houden;
g. ieder kwartaal verslag van zijn werkzaamheden uit te brengen aan de Minister, welk verslag onder andere zal bevatten:
- de geproduceerde, bewerkte, verhandelde en geëxporteerde hoeveelheden delfstof of delfstofconcentraat, met de samenstelling;
- de voorraden ontgonnen delfstof en/of delfstofconcentraat met de samenstelling;
- de productie- en exportwaarde van de delfstof of delfstofconcentraat;
- de afzetmarkten en landen van bestemming;
- de geïmporteerde hoeveelheden, grond- en of hulpstoffen, soorten brandstoffen, kapitaalgoederen en alle andere goederen nodig voor de werkzaamheden en de importwaarden daarvan;
- de betaalde of te betalen heffingen en belastingen;
- aantal werknemers, naar nationaliteit en het verloond bedrag;
h. jaarlijks, niet later dan negentig dagen na afsluiting van het boekjaar de Minister aan te bieden, zijn jaarrapport van waaruit volledig inzicht kan worden verkregen omtrent de in het betreffende jaar verrichte werkzaamheden, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot: productie, investeringen, export, werkgelegenheid, winst- en verliesrekening;
i. indien hij een onderneming is, jaarlijks niet later dan drie maanden na goedkeuring van de jaarrekening, de jaarstukken aan te bieden aan de Minister;
j. desgevraagd de Minister alle additionele informatie te verschaffen, die hij nodig acht;
k. de heffingen bedoeld in het tweede lid van artikel 63 en in artikel 65 te voldoen.

HOOFDSTUK VII

KLEIN MIJNBOUW

ALGEMEEN

Artikel 36

1. Op kleinmijnbouw zijn de bepalingen van de artikelen 9, 12, 15 en van de hoofdstukken IV, V, VI en VIII van dit decreet niet van toepassing.
2. Het recht tot kleinmijnbouw kan slechts worden verleend voor delfstoffen bedoeld in artikel 5 sub d.
3. Kleinmijnbouw kan slechts worden uitgeoefend in gebieden aangewezen bij beschikking van de Minister, welke beschikking in het Staatsblad wordt gepubliceerd. Terreinen waarop reeds mijnbouwrechten zijn verleend, zullen niet voor kleinmijnbouw worden bestemd.
4. Het recht genoemd in het tweede lid van dit artikel kan slechts worden verleend aan natuurlijke personen die ingezetenen zijn van Suriname.
5. Het recht genoemd in het tweede lid van dit artikel kan slechts voor één gebied worden verleend.
6. Het recht genoemd in het tweede lid van dit artikel wordt slechts verleend voor een aaneengesloten terrein niet groter dan 200 hectaren.
AANVRAAG

Artikel 37

1. De aanvraag ter verkrijging van het recht tot kleinmijnbouw zal overeenkomstig artikel 10 plaatsvinden en aangeven:
a. de vorm zijnde een polygoon van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan, de geografische coördinaten van de hoekpunten van deze polygoon, één en ander nader aangeduid op een door een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo op een schaal niet kleiner dan 1:50.000, naar de door het Centraal Bureau Luchtkartering uitgegeven topografische kaart van dezelfde
schaal, aangevende de grenzen van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan;
b. de delfstof(fen) waarvoor dit recht wordt aangevraagd;
c. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de werkzaamheden verbandhoudende met de uitoefening van zijn recht, te verrichten.
2. Bij beschikking van de Minister, te publiceren in het Staatsblad, kunnen nadere voorschriften met betrekking tot de aanvraag worden gegeven.
VERLENING

Artikel 38

1. Het recht tot kleinmijnbouw wordt verleend voor een periode niet langer dan twee jaren, welke periode telkens verlengd kan worden met een volgende periode van niet langer dan twee jaren.
2. De Minister is bevoegd bij de verlening van het recht tot kleinmijnbouw bijzondere voorwaarden te stellen in verband met de wijze van ontginnen.
RECHTEN

Artikel 39

1. De houder van het recht tot kleinmijnbouw heeft met uitsluiting van anderen, de bevoegdheid tot verkennen, exploreren en exploiteren van de delfstof(fen) in of op het terrein waarvoor het recht is verleend.
Hij is voorts bevoegd:
a. alle werken en gebouwen in of op dat terrein op te zetten die nodig zijn voor het verrichten van zijn werkzaamheden;
b. in of op dat terrein voorkomende houtopstand op bouwmaterialen, te gebruiken en te verwerken voor het opzetten en in stand houden van bedoelde werken en gebouwen, voorzover dat terrein domeinland is;
c. indien dat terrein domeinland is, aard- en boomvruchten alsmede groenten te verbouwen ten behoeve van de dagelijkse voeding van hem en zijn personeel;
e. technische- en administratieve bijstand aan te vragen bij de Minister. Deze bijstand zal voorzover mogelijk kosteloos worden verstrekt.
PLICHTEN

Artikel 40

De houder van het recht tot kleinmijnbouw is verplicht:
a. ieder kwartaal verslag uit te brengen aan de Minister waarin vermeld staat:
- het geïnvesteerde kapitaal;
- de exploitatiekosten;
- het aantal personen werkzaam op zijn terrein, hun naam, geboortedatum en hun nationaliteit;
- de hoeveelheid grond verzet en delfstof(fen) ontgonnen;
b. wekelijks staten bij te houden van de hoeveelheid grond verzet en delfstof(fen) ontgonnen;
c. zich te houden aan de gestelde voorwaarden;
d. heffingen bedoeld in de artikelen 64 en 65 te voldoen.

HOOFDSTUK VIII

BOUWMATERIALEN

ALGEMEEN

Artikel 41

1. Op bouwmaterialen genoemd in artikel 5 sub e zijn de bepalingen van de artikelen 9 en 15 en van de hoofdstukken IV, V, VI en VII van dit decreet niet van toepassing.
2. Aan de eigenaar van de grond, en de zakelijk of persoonlijk gerechtigde op domeingrond, is toegestaan de daarin voorkomende bouwmaterialen voor persoonlijk- of gezinsgebruik te ontginnen; genoemde materialen mogen in generlei vorm aan derden om niet of bezwarende titel afgestaan worden en mogen niet buiten genoemde grond worden gebracht, dan nadat het recht tot exploitatie van bouwmaterialen is verkregen.
3. Bij Staatsbesluit kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot het beheer over bouwmaterialen.

AANVRAAG

Artikel 42

1. De aanvraag ter verkrijging van het recht tot exploitatie van bouwmaterialen zal overeenkomstig artikel 10 plaatsvinden, en zal aangeven:
a. het soort bouwmateriaal waarvoor het recht wordt aangevraagd;
b. de voorgenomen wijze en geschatte duur van de exploratiewerkzaamheden, of de voorgenomen jaarlijks te ontginnen hoeveelheid materiaal alsmede de voorgenomen wijze van ontginnen;
c. de vorm zijnde een polygoon van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan, de geografische coördinaten van de hoekpunten van deze polygoon, één en ander nader aangeduid op een door een landmeter in Suriname vervaardigde figuratieve kaart in triplo op een schaal niet kleiner dan 1 :20.000, naar de door het Centraal Bureau Luchtkartering uitgegeven topografische kaart van dezelfde schaal, aangevende grenzen van het terrein waaromtrent het verzoek wordt gedaan;
d. het voorgenomen plan van het opnieuw bruikbaar maken van het terrein na het ontginnen.
2. Bij Staatsbesluit kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de aanvraagprocedure.

VERLENING

Artikel 43

1. Het recht tot exploitatie van bouwmaterialen wordt verleend voor een periode niet langer dan vijf jaren, welke periode telkens verlengd kan worden met een volgende periode van niet langer dan vijf jaren.
2. Het recht tot exploitatie van bouwmaterialen wordt verleend voor een terrein niet groter dan 400 hectaren.
3. Indien op de grond een genotsrecht rust kan het recht tot exploitatie van bouwmaterialen slechts worden verleend aan de eigenaar van de grond danwel aan
degene die op domeinland een zakelijk of persoonlijk genotsrecht heeft.
4. Aan geen ander zal gedurende dezelfde periode een recht tot exploitatie van bouwmaterialen in hetzelfde terrein worden verleend, waarop reeds een recht tot exploitatie van bouwmaterialen geldig is.
5. De Minister kan bij de verlening van het recht die voorwaarden stellen die hij nodig acht in verband met veiligheid, belangen van derden en behoud van het milieu.

RECHTEN

Artikel 44

1. De houder van het recht tot exploitatie van bouwmaterialen heeft met uitsluiting van anderen, het recht om exploratie- en exploitatiewerkzaamheden te verrichten met betrekking tot het soort bouwmateriaal, waar zijn recht betrekking op heeft.
2. Hij is voorts gerechtigd:
a. infrastructurele werken aan te leggen en gebouwen op te zetten voor personeel en materiaal nodig voor genoemde exploratie- en exploitatiewerkzaamheden, in of op het terrein waar zijn recht betrekking op heeft;
b. gebruik te maken van op het terrein waar zijn recht betrekking op heeft, voorkomende houtopstand voor het aanleggen, opzetten en instandhouden van de onder a genoemde infrastructurele werken en gebouwen;
c. aard- en boomvruchten alsmede groenten ten behoeve van de dagelijkse voeding zijner personeel te verbouwen op het terrein waar het recht betrekking op heeft. Het is hem verboden om zonder toestemming van het daartoe bevoegde gezag en zonder inachtneming van bestaande en nader door het genoemd gezag te bepalen voorwaarden, op genoemd terrein, voorzover dit domeinland betreft, commerciële landbouw uit te oefenen.

PLICHTEN

Artikel 45

De houder van het recht tot exploitatie van bouwmaterialen is verplicht:
a. ieder kwartaal verslag uit te brengen aan de Minister omtrent de voortgang en resultaten van exploratiewerkzaamheden indien er daarvan sprake is;
b. de Minister tijdig vooraf in kennis stellen van zijn voornemen tot exploitatie over te gaan, indien hieraan een fase van exploratiewerkzaamheden vooraf is gegaan;
c. dagelijkse staten bij te houden van de hoeveelheid ontgonnen materiaal;
d. ieder kwartaal verslag van zijn werkzaamheden uit brengen aan de Minister, welk verslag onder andere zal bevatten:
- de geproduceerde hoeveelheden;
- de verhandelde hoeveelheden;
- indien geëxporteerd, land van bestemming met exportwaarde;
- de voorraden;
- een personeelsstaat naar nationaliteit, en het verloond bedrag;
- het bedrag betaald aan royalty.
e. jaarlijks uiterlijk dertig november bij de Minister een programma in te dienen waarin aangegeven de voorgenomen exploratie- en/of exploitatiewerkzaamheden met inbegrip van de voorgenomen hoeveelheid te ontginnen materiaal en de voorgenomen wijze van ontginning, voor het komend kalenderjaar;
f. jaarlijks, niet later dan negentig dagen na afsluiting van het boekjaar de Minister aan
te bieden, zijn jaarrapport waaruit volledig inzicht kan worden verkregen omtrent de in het betreffende jaar verrichte werkzaamheden, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot: productie, investeringen, export, werkgelegenheid, winst- en verliesrekening;
g. zich strikt te houden aan eventuele voorwaarden verbonden aan de verlening van zijn recht;
h. alle maatregelen in of op het terrein waar zijn recht betrekking op heeft, te treffen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van personeel in het bijzonder en van de gemeenschap in het algemeen alsmede ter bescherming van ecosystemen;
i. de Minister alle overige informatie te verschaffen die hij nodig acht;
j. de heffingen bedoeld in het tweede lid van artikel 64 en in artikel 65 te voldoen.

HOOFDSTUK IX

RECHTEN VAN DERDEN

Artikel 46

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. Particuliere grond:
terrein waarvan een ander dan de Staat het eigendomsrecht heeft, dan wel domeingrond onder een zakelijke of persoonlijke titel uitgegeven.
b. Rechthebbenden:
degenen, die het eigendomsrecht of een ander zakelijk genotsrecht op particuliere grond hebben.
c. Derde- belanghebbende:
degenen wier, uit een persoonlijk genotsrecht op particuliere grond voortvloeiende belangen door het opsporen of ontginnen van delfstoffen kunnen worden geschaad.

Artikel 47

1. Rechthebbenden en derdebelanghebbenden van terreinen waarop een mijnbouwrecht is verleend, zijn verplicht de houder van dit mijnbouwrecht toe te staan, werkzaamheden met betrekking tot zijn verkregen recht uit te voeren op bedoelde terreinen:
a. mits zij door de houder van het mijnbouwrecht tijdig vooraf in kennis zijn gesteld van diens voornemen tot zodanige werkzaamheden over te gaan met vermelding van het doel, tijdstip en de locatie waar deze zullen geschieden;
b. tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens de bepaling van dit decreet.
2. De in het eerste lid aan rechthebbenden en derdebelanghebbenden opgelegde verplichting strekt zich uit tot het door de houder van het mijnbouwrecht op het desbetreffende terrein oprichten of bewerkstelligen van alle werken of werkzaamheden nodig voor het opsporen of ontginnen binnen het terrein waarop het mijnbouwrecht betrekking heeft.
De houder van het mijnbouwrecht heeft ten aanzien van de hier bedoelde werken het recht van opstal.

Artikel 48

1. De houder van een mijnbouwrecht, zal de belangen van de rechthebbenden en derdebelanghebbenden redelijkerwijs in acht nemen en zal zijn werkzaamheden op
zodanige wijze uitvoeren, dat de belangen van de rechthebbenden en derdebelanghebbenden zo min mogelijk worden geschaad.
2. De houder van een mijnbouwrecht is verplicht de aan de rechthebbenden en derdebelanghebbenden toegebrachte schade welke al of niet door zijn schuld is ontstaan tengevolge van zijn werkzaamheden, te vergoeden.
3. Indien betrokken partijen niet tot overeenstemming kunnen geraken omtrent de aard en omvang van de vergoeding bedoeld in het vorige lid kan de meest gerede partij een rechterlijke uitspraak verzoeken.
4. De aanspraak op schadevergoeding, verschuldigd op grond van het tweede lid van dit artikel en voor zover niet gegrond op een overeenkomst, verjaart, door verloop van vijf jaar te rekenen van de dag, waarop de schade aan de rechthebbenden of derdebelanghebbenden bekend is.
5. De houder van het mijnbouwrecht is echter niet verplicht tot vergoeding van schade door mijnbouwwerkzaamheden toegebracht aan opstallen en beplantingen welke zijn tot stand gekomen kennelijk met het doel om terzake daarvan schadevergoeding te ontvangen.

Artikel 49

1. Indien door mijnbouwwerkzaamheden aan particuliere gronden of hetgeen daartoe behoort, schade wordt toegebracht, zijn de rechthebbenden alsmede de derdebe-langhebbenden bevoegd om in plaats van de ieder van hen toekomende schadevergoeding in geld, te vorderen dat binnen een redelijke tijd de vroegere toestand door de houder van het mijnbouwrecht wordt hersteld, tenzij daardoor het door de houder van het mijnbouwrecht verrichten van mijnbouwwerkzaamheden wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt, onverminderd het recht van de rechthebbenden en de derdebelanghebbenden voor elke waardevermindering van de gronden en al hetgeen daartoe behoort, welke na het herstel in de vroegere toestond mocht bestaan, krachtens artikel 48 schadevergoeding te eisen. Zouden evenwel de kosten aan het herstel in de vroegere toestand verbonden, het bedrag der schadevergoeding in geld overtreffen, dan zijn de rechthebbenden en de derdebelanghebbenden verplicht zich met deze schadevergoeding te vergenoegen.

Artikel 50

1. De houder van een mijnbouwrecht, die langdurig gebruik zal maken van het geheel of gedeelte van een particuliere grond, zal op verzoek van de rechthebbende het geheel of een gedeelte van het bedoeld terrein huren voor een huursom door partijen overeen te komen.
2. Indien het gehuurde terrein bedoeld in dit artikel langer dan zeven jaren in gebruik is van de houder van het mijnbouwrecht of na afstand door deze in een staat verkeert niet langer geschikt voor de bestemming waarvoor de rechthebbende dit voordien gebruikte, heeft de rechthebbende het recht te eisen dat de houder van het desbetreffende mijnbouwrecht zijn recht op dit terrein overneemt voor een prijs door partijen overeen te komen.
3. Indien betrokken partijen niet tot overeenstemming kunnen geraken omtrent de huursom bedoeld in het eerste lid van dit artikel, of de prijs bedoeld in het tweede lid van dit artikel, kan de meest gerede partij een rechterlijke uitspraak verzoeken. De kosten van dit geding komen ten laste van de houder van het mijnbouwrecht, voorzover niet door de rechter anders wordt beslist.

Artikel 51

1. De houder van een mijnbouwrecht zal, indien hij ten behoeve van mijnbouw-werkzaamheden, de beschikking nodig heeft over particuliere gronden binnen het terrein, waarop hij het recht heeft verkregen hetzij geheel, hetzij voor gedeelten, wenst over te nemen, deze eerst bij minnelijke overeenkomst, tegen vooraf betaalde of verzekerde schadeloosstelling trachten te verkrijgen.
2. Kunnen de houder van het mijnbouwrecht enerzijds en de rechthebbenden en derdebelanghebbenden anderzijds, zich over de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling niet verstaan, dan zal de meest gerede partij aan de Kantonrechter verzoeken de schadeloosstelling te bepalen. De houder van het mijnbouwrecht kan daarbij ook verzoeken te bepalen tot welk bedrag voor de betaling der nader vast te stellen schadeloosstelling zekerheid zal kunnen worden gesteld.
3. Omtrent de vordering tot bepaling van het bedrag der zekerheid wordt eerst en vooraf bij afzonderlijk vonnis uitspraak gedaan.

Artikel 52

1. Alleen de werkelijke waarde, die de particuliere gronden en al hetgeen daartoe behoort uitsluitend voor de rechthebbenden dan wel door de derdebelanghebbenden hebben, alsmede de werkelijke kosten en schade als bedoeld in artikel 48, komen in aanmerking.
2. Daarbij wordt gelet op de vermindering van waarde, welke de grond en al hetgeen daartoe behoort, geacht wordt te hebben ondergaan van het ogenblik, dat de houder van het mijnbouwrecht begonnen is van de grond gebruik te maken tot aan het ogenblik, dat de rechthebbenden of derdebelanghebbenden die terugontvangen met het oog op het gebruik dat van de gronden door de rechthebbenden of derdebelanghebbenden wordt gemaakt.
3. De meerdere waarde die de gronden of gedeelten daarvan waarover wordt beschikt in verband met de voor de mijnbouwwerkzaamheden op te richten werken geacht worden te zullen verkrijgen, komt bij de bepaling door de rechter van de huursom, de prijs of de schadeloosstelling, niet in aanmerking.
4. Bij de berekening van de huursom, de prijs of de schadeloosstelling voor het beschikken over gedeelten van gronden wordt ook acht geslagen op de waardevermindering, welke voor de gedeelten, die niet door de houder van het mijnbouwrecht in gebruik worden genomen, het noodzakelijk gevolg is van dat beschikking.

Artikel 53

Van alle, door de Kantonrechter krachtens dit decreet genomen beslissingen is, met uitzondering van die, waarbij het bedrag der te stellen zekerheid is bepaald, hoger beroep toegelaten.

Artikel 54

De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn, voor zover daarvan bij dit decreet niet wordt afgeweken, van toepassing op ieder geding tussen de houder van het mijnbouwrecht enerzijds en de rechthebbenden en/of derde-belanghebbenden anderzijds.

Artikel 55

1. De Kantonrechter benoemt, indien hij een verzoek als bedoeld in de artikelen 50 en 51 om de huursom, de prijs of de schadeloosstelling te bepalen, voor inwilliging vatbaar acht een of meer deskundigen in oneven getal teneinde hem omtrent de te bepalen huursom, prijs of schadeloosstelling van voorlichting te dienen.
2. De Kantonrechter bepaalt zo spoedig mogelijk tijd en plaats van het door de deskundigen te verrichten onderzoek en doet de griffier daarvan onmiddellijk kennis geven aan beide partijen en de deskundigen.
3. Partijen kunnen bij het door de deskundigen te verrichten onderzoek tegenwoordig zijn.

Artikel 56

1. Binnen veertien dagen na afloop van het onderzoek moeten de deskundigen hun rapport bij de Kantonrechter indienen.
2. De Kantonrechter stelt de partijen in gelegenheid daarvan kennis te nemen en zorgt dat de bezwaren, die zij tot handhaving hunner rechten, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk mochten wensen in te brengen, aan de wederpartij worden medegedeeld.
3. Partijen worden opgeroepen door de Kantonrechter teneinde voor hem nader hun belangen toe te lichten of te verdedigen op een door hem te bepalen dag, uiterlijk dertig dagen na de dag waarop het deskundigen-rapport is ingediend.
4. Onverschillig of de partijen al dan niet verschenen zijn, doet de Kantonrechter binnen veertien dagen na de door hem krachtens het derde lid van dit artikel bepaalde dag uitspraak omtrent het bedrag der huursom, prijs of schadeloosstelling dat aan de rechthebbenden en derdebelanghebbenden verschuldigd is wegens het beschikking over de grond.

Artikel 57

1. Indien rechthebbenden of derdebelanghebbenden weigeren gronden geheel of gedeeltelijk in gebruik te geven nadat de houder van het mijnbouwrecht de schadeloosstelling betaald of de zekerheid daarvoor gesteld heeft, kunnen zij op een bevelschrift van de Kantonrechter desnoods door middel van de sterke arm tot gehele of gedeeltelijke ontruiming van de gronden worden genoodzaakt.
2. Behoudens het geval bedoeld in artikel 51, moeten gronden of gedeelten daarvan na gemaakt gebruik weer ter beschikking worden gesteld van de rechthebbenden en de derdebelanghebbenden. Werken daarop de houder van het mijnbouwrecht geplaatst of gesteld, moeten worden verwijderd en gemaakte openingen in de aardoppervlakte zoals gaten, sleuven, putten en schachten moeten veilig worden afgewerkt.
3. Bij nalatigheid om aan de in tweede lid van dit artikel omschreven verplichtingen te voldoen, kunnen de rechthebbenden en de derdebelanghebbenden elk voor zoveel zij daarbij belang hebben, zich door de Kantonrechter doen machtigen om zelf de in dat opzicht nodige maatregelen te treffen op kosten van de houder van het mijnbouwrecht.

Artikel 58

1. Indien de houder van het mijnbouwrecht tot het betalen van schadevergoeding als bedoeld in artikel 48 of tot het maken van kosten van herstel als bedoeld in artikel 49 verplicht is ten aanzien van gronden, die de Staat na de verlening van het mijnbouwrecht aan derden in eigendom, of enig ander zakelijk recht dan wel onder enig persoonlijk recht - ondanks door de houder van het mijnbouwrecht op redelijke gronden daartegen ingebrachte bezwaren - heeft uitgegeven, vergoedt de Staat de houder van het mijnbouwrecht die schadevergoeding of kosten, voor zover die voortvloeien uit een optreden van de houder van het mijnbouwrecht, dat - gelet op alle daarbij betrokken belangen van hemzelf, van de Staat en van anderen - redelijk is te achten.
2. Indien de Staat zich niet kan verenigen met het door de Staat te vergoeden bedrag van een schadevergoeding of kosten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan deze de Kantonrechter verzoeken de hoogte van dat bedrag vast te stellen. Ten deze zijn van overeenkomstige toepassing de regelingen, die in dit decreet zijn getroffen ten aanzien van het door de Kantonrechter bepalen van de door de houder van een mijnbouwrecht te betalen schadevergoeding.

HOOFDSTUK X

OPSPORING VANWEGE DE STAAT

Artikel 59

1. Rechthebbenden en derdebelanghebbenden alsmede houders van mijnbouwrechten zijn verplicht toe te staan dat vanwege de Staat geologische werkzaamheden worden verricht op terrein waarover hun rechten zich uitstrekken.
2. Voor de aanvang van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, wordt vanwege de Staat, rechthebbenden derdebelanghebbenden alsmede houders van mijnbouwrechten voor zover zij als zodanig in de openbare registers voorkomen of aan de Staat bekend zijn, van het voornemen daartoe kennis gegeven.
3. In de kennisgeving moet worden vermeld de locatie alwaar de werkzaamheden zullen worden verricht en op welk tijdstip een aanvang daarmede zal worden gemaakt.
4. Aan rechthebbenden of derdebelanghebbenden alsmede houders van mijnbouwrechten wordt de door de werkzaamheden veroorzaakte schade uit StaatsKas vergoed.
Het bepaalde in de leden 3, 4, en 5, van artikel 48 is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK XI

TOEZICHT EN GEHEIMHOUDING

Artikel 60

1. Het toezicht op mijnbouwwerkzaamheden en de naleving van de bepalingen van dit decreet berust bij de Minister. De Minister kan bij beschikking onder hem ressorterende organen en personen aanstellen voor het daadwerkelijke toezicht.
2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde organen en personen zijn bevoegd tot het betreden van alle terreinen, gebouwen en installaties waarin mijnbouwwerkzaamheden worden verricht voor het daadwerkelijk toezicht in het algemeen, en in het bijzonder:
a. voor het nemen van monsters;
b. voor het controleren van verslagen, registers, de boekhouding en andere bescheiden;
c. ter verkrijging of doen verkrijging van andere informaties.
3. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde organen en personen kunnen zich doen vergezellen van respectievelijk vervoeren door andere personen, dieren, voertuigen, instrumenten en/of andere materialen als zij nodig oordelen voor het richtig uitvoeren van hun werkzaamheden.
De houder, huurder of gebruiker van het mijnbouwrecht zal, aan genoemde organen en personen zonder uitstel, alle middelen en assistentie verlenen voor het richtig uitvoeren van hun werkzaamheden en zal hen voorts vergezellen gedurende hun toezichtswerkzaamheden en hen alle verlangde en terzake zijnde gegevens verstrekken.
4. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde organen en personen zullen de normale voortgang van mijnbouwwerkzaamheden niet op onnodige en onredelijke wijze hinderen, belemmeren en/of schaden.
5. De Staat is niet vergoedingsplichtig voor schade toegebracht bij het verrichten van in het kader van de in dit artikel bedoelde toezichtswerkzaamheden, tenzij er sprake is van opzet of grove schuld.

GEHEIMHOUDING

Artikel 61

1. De in het eerste lid van artikel 60 genoemde organen of personen zijn tot geheimhouding verplicht van de vertrouwelijke gegevens waarvan zij in het kader van dat artikel kennis hebben genomen.
Zij zullen deze gegevens slechts mogen vrijgeven:
a. ten behoeve van de organen, diensten en lichamen met uitvoering van dit decreet belast;
b. ten behoeve van de voorbereiding van officiële statistieken;
c. in verband met te nemen rechterlijke stappen;
d. in verband met een onderzoek naar de naleving van dit decreet;
e. met toestemming van de verstrekker van de gegevens.
2. Overtreding van het bepaalde in dit artikel wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.
3. De plicht tot geheimhouding vervalt met het beëindigen van het betreffende mijnbouwrecht, voorzover de gegevens niet betreffen patenten, licenties en octrooien en vertrouwelijke gegevens omtrent de gewezen houder van het mijnbouwrecht.

HOOFDSTUK XII

GESCHILLENREGELING

Artikel 62

1. Geschillen over de interpretatie, de toepassing of de toepasselijkheid van dit decreet, tussen de Staat en de houder van een mijnbouwrecht of tussen laatstgenoemde en een derde zal onderworpen zijn aan de beslissing van de Kantonrechter in het Eerste Kanton.
2. Behalve in zaken betreffende belastingen, retributie en andere heffingen met inbegrip van de vaststelling van de bruto opbrengsten voor de berekening van inkomsten-belasting, kan de Minister met de aanvrager van een mijnbouwrecht overeenkomen dat elk geschil in het kader van het verleende recht, waaronder begrepen de bewering dat er een geschil is, dat tussen de Staat en de mijnbouwgerechtigde ontstaat en niet minnelijk kan worden opgelost, onderworpen wordt aan de beslissing bij arbitrage.
Daarbij kan worden overeengekomen, dat de arbitrale beslissing voor ten uitvoerlegging vatbaar zal zijn door of vanwege elke rechterlijke instantie in en buiten Suriname.

HOOFDSTUK XIII

BELASTINGEN EN RETRIBUTIES

OPPERVLAKTERECHT

Artikel 63-1

1. De houder van het recht tot exploratie zal bij de aanvang van iedere periode van één jaar aan de Staat, in handen van de Ontvanger der Directe Belastingen of een andere bij Staatsbesluit daartoe aangewezen ambtenaar, betalen een som berekend Sf. 100,- (EENHONDERD GULDEN) per hectare.
2. De houder van het recht tot exploitatie zal gedurende de eerste periode van 5 jaren, na verlening van het betreffende recht, aan de Staat verschuldigd zijn de som van Sf. 200,- (TWEEHONDERD GULDEN) per jaar per hectare. In de periode van het zesde tot en met het tiende jaar zal het jaarlijks verschuldigde bedrag 120%, in de periode van het elfde tot en met het vijftiende jaar 150% en de daarop volgende jaren 200% zijn van het bedrag genoemd in de eerste volzin van dit lid. De in dit lid ver-schuldigde som zal voldaan worden op gelijke wijze als aangegeven in het eerste lid van dit artikel.

RETRIBUTIE

Artikel 64-2

1. De houder van een recht tot kleinmijnbouw zal een bedrag van Sf. 1.500,-
(VIJFTIENHONDERD GULDEN) verschuldigd zijn terzake van de verlening van dat recht. Het verschuldigde bedrag dient bij de aanvraag ter verkrijging van het recht te worden voldaan aan de Ontvanger der Directe Belastingen of een andere bij Staats-besluit daartoe aangewezen ambtenaar. Indien het recht tot kleinmijnbouw niet wordt verleend, zal het betaalde bedrag, onder aftrek van de tot dan toe gemaakte kosten, gerestitueerd worden.
2. De houder van een recht tot exploitatie van bouwmaterialen zal jaarlijks een bedrag van Sf. 1.500,- (VIJFTIENHONDERD GULDEN) verschuldigd zijn terzake van de verlening van dat recht. Het verschuldigde bedrag dient bij vooruitbetaling te worden voldaan aan de Ontvanger der Directe Belastingen of een bij Staatsbesluit daartoe aangewezen ambtenaar, voor het eerst te betalen bij de verlening van het recht.

ROYALTY

Artikel 65

1. De houder van respectievelijk een recht tot exploitatie, een recht tot kleinmijnbouw en een recht tot exploitatie van bouwmaterialen zal royalty verschuldigd zijn.
2. Bij Staatsbesluit zal worden bepaald op welke wijze de verschuldigde royalty voor ieder type afzetting moet worden vastgesteld.
3. Bij Staatsbesluit worden voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de betaling van de royalty zal plaatsvinden, de formaliteiten die in verband met deze vaststelling moeten worden in acht genomen, alsmede omtrent de maatregelen ter verzekering van de inning van het verschuldigde.

Artikel 66

In bijzondere omstandigheden kan gedeeltelijke ontheffing van de krachtens artikel 65 verschuldigde royalty worden verleend. De gedeeltelijke ontheffing zal worden verleend aan de houder van een recht tot exploitatie bij Staatsbesluit en aan de houder van een recht tot kleinmijnbouw of een recht tot exploitatie van bouwmaterialen bij beschikking van de Minister.

VRIJSTELLING VAN INVOERRECHTEN

Artikel 67

1. De Minister van Financiën en Planning kan op een daartoe gedaan verzoek bij beschikking gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten verlenen voor bedrijfsmiddelen, materialen, goederen of uitrusting van welk soort dan ook, die voor de mijnbouwwerkzaamheden zullen worden gebruikt en die zijn aangeschaft tot het moment waarop de commerciële productie aanvangt.
2. De Minister van Financiën en Planning kan op een daartoe gedaan verzoek bij beschikking de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van invoerrechten ook verlenen voor de aldaar genoemde goederen die zijn aangeschaft in het kader van een aanzienlijke bedrijfsuitbreiding. In het verzoekschrift moet duidelijk worden aangegeven dat het om een aanzienlijke bedrijfsuitbreiding gaat.
3. De beschikking genoemd in het eerste en tweede lid moet in het Staatsblad worden gepubliceerd.
4. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden gesteld.

AFSCHRIJVING

Artikel 68

De Minister van Financiën en Planning kan op een daartoe gedaan verzoek bepalen, dat bij de berekening van de winst voor de heffing van inkomstenbelasting, de afschrijving van de kosten gemaakt tot het moment waarop de commerciële productie aanvangt, vervroegd en willekeurig in de eerste 5 jaren van commerciële productie kan plaatsvinden.

HERINVESTERINGSRESERVE

Artikel 69

1. De houder van een recht tot exploitatie kan een reserve tot herinvestering vormen.
2. Het ten laste van de winst in de reserve tot herinvestering op te nemen bedrag beloopt ten hoogste 10% van de belastbare winst van dat jaar.
3. De reserve tot herinvestering moet binnen 3 jaar nadat de reserve is gevormd in Suriname worden geherinvesteerd:
- in beproevings- of ontwikkelingswerkzaamheden van delfstofvoorkomens die samengaan met het recht tot exploitatie waaruit die winsten voorkomen;
- of in uitrusting bestemd om nieuwe delfstofvoorkomens te ontginnen, of in de uitrusting om de ontginning van bestaande delfstofvoorkomens te verbeteren;
- of in de verkrijging van aandelen in maatschappijen wier werkzaamheden zijn de beproeving, ontwikkeling en ontginning van delfstofvoorkomens in Suriname.
4. Indien de reserve tot herbelegging voor een bepaald jaar gevormd niet of slechts gedeeltelijk is benut in de drie opeenvolgende jaren, zal het resterende onbenutte deel in de winst van het vierde jaar worden opgenomen.
5. Ingeval van beëindiging van bedrijfsactiviteiten voor het verstrijken van de in het vierde lid van dit artikel bedoelde driejarige periode, wordt de reserve opgenomen in de winst van het jaar waarin die activiteiten zijn beëindigd.

Artikel 70

De faciliteiten geregeld in de Investeringswet G.B. 1960 No. 17, geldende tekst G.B. 1974 No. 5 zijn niet van toepassing op houders van een mijnbouwrecht in de zin van deze Wet.

HOOFDSTUK XIV

STRAFBEPALINGEN

Artikel 71

Een ieder die:
a. mijnbouwwerkzaamheden uitvoert zonder dat hem mijnbouwrechten zijn verleend;
b. de in artikel 60 genoemde faciliteiten weigert en/of geen assistentie daartoe verleend;
c. opzettelijk, in strijd met de waarheid opgemaakte kaarten, registers, verslagen, gegevens en verkeerde monsters verstrekt aan de Staat;
d. opzettelijk in strijd met de bepalingen van dit decreet of een ter uitvoering hiervan uitgevaardigde wettelijke regeling, handeling wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee jaren en/of een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden.

Artikel 72

1. Indien de bij artikel 71 bepaalde feiten worden gepleegd door een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen hier te lande aanwezige of gevestigde leden van het bestuur of bij ontstentenis van die leden, tegen de vertegenwoordigers van de rechtspersoon hier te lande.
2. Het bepaalde in het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen optredende als bestuurder of vertegenwoordiger van een andere rechtspersoon.
3. Geen straf wordt uitgesproken tegen het lid van het bestuur of tegen de vertegenwoordiger, van wie blijkt, dat het feit buiten zijn toedoen is gepleegd.

Artikel 73

1. Met het opsporen van de bij of krachtens dit decreet strafbaar gestelde feiten zomede van andere strafbare feiten welke op de mijnbouw betrekking hebben, zijn behalve de bij artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, mede belast de bij resolutie aan te wijzen opsporingsambtenaar.
2. De opsporingsambtenaar, in het voorgaande lid bedoeld, heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, daaronder begrepen terreinen, mijnen, werken en gebouwen, waarvan hij op grond van bepaalde feiten of omstandigheden vermoedt, dat een strafbaar feit is of wordt gepleegd.
3. Wordt hem de toegang geweigerd, dan verschaft hij zich die desnoods met inroeping van de sterke arm.
4. In gebouwen bestemd voor bewoning treedt hij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan:
a. vergezeld van de betrokken districtscommissaris of wel;
b. voorzien van een algemene of bijzondere schriftelijke last van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie, dan wel van de betrokken districtscommissaris.
5. Van dit binnentreden wordt binnen tweemaal vier en twintig uren proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt mede van het tijdstip van binnentreden en van het daarmede beoogde doel melding gemaakt. In geval de opsporingsambtenaar van bepaalde door hem aangewezen personen wordt vergezeld, wordt hiervan in het proces-verbaal melding gemaakt.
6. Hij kan te allen tijde inzage vorderen van alle boeken en bescheiden waarvan hij voor de goede vervulling van zijn taak inzage nodig oordeelt.

Artikel 74

1. Een ieder is verplicht op eerste vordering inzage te verlenen van boeken en bescheiden, die door de in artikel 73 bedoelde opsporingsambtenaar nodig geoordeeld wordt.
2. Een ieder is tevens verplicht op eerste vordering de mongunningen en/of concessies met betrekking tot het opsporingsambtenaar nodig geoordeeld wordt.

HOOFDSTUK XV

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 75

1. De bepalingen van dit decreet laten onverlet de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit eerder verleende vergunningen en/of concessies met betrekking tot het opsporen en/of ontginnen van delfstoffen voor de duur waarvoor zij respectievelijk zijn uitgegeven.
2. Bij het inwerking treden van dit decreet vervallen:
a. de Delfstoffenwet (geldende tekst G.B. 1952 No. 28);
b. de Wet van 1 december 1894 betrekkelijk de exploitatie van delfstoffen in bevaarbare kreken en stromen (geldende tekst G.B. 1952 No. 29);
c. de Wet van 23 december 1952 (G.B. 1952 No. 120) betreffende het onderzoek van Landswege naar de aanwezigheid van delfstoffen op terreinen, waarvoor vergunning tot onderzoek naar de aanwezigheid of concessie tot ontginning van delfstoffen is verleend;
d. artikel 11 lid 3 van de Agrarische wet (geldende tekst G.B. 1950 No. 87);
alsmede alle wettelijke voorschriften, vastgesteld ter aanvulling, wijziging of uitvoering van deze wetten.
3. De in het voorgaande lid onder a en b genoemde wetten en de ter uitvoering daarvan vastgestelde wettelijke voorschriften, een en ander zoals laatstelijk gewijzigd, blijven van toepassing op vergunningen en concessies welke uit kracht daarvan zijn verleend.

Artikel 76

1. Bij Staatsbesluit kunnen de artikelen 9, 10, 21, 24, 25, 29, 30, 35, 40, en 45, met betrekking tot de door de houder van een mijnbouwrecht verstrekte gegevens, worden aangevuld of gewijzigd.
Dit Staatsbesluit zal niet van toepassing zijn op vóór de datum van inwerkingtreding daarvan reeds verleende mijnbouwrechten.
2. Bij Staatsbesluit kunnen de bedragen genoemd in de artikelen 63 en 64 worden gewijzigd met inachtneming van een daarbij aan te geven indexeringsmethode.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 77

1. Dit decreet kan worden aangehaald als het "Decreet Mijnbouw".
2. Het treedt inwerking op de zestigste dag volgende op die van zijn afkondiging.

1 Gew. bij S.B. 1997 no. 44.
2 Gew. bij S.B. 1997 no. 44.