Arbeidswet
WET van 19 december 1963 tot vaststelling van bepalingen betreffende de arbeid (G.B. 1963 no. 163), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1983 no. 91, S.B. 2001 no. 71.
Onderwerp
Arbeid Gepubliceerd
19/12/1963 Staatsblad
G.B. 1963 no. 163 PDF
Arbeidswet
<< Terug naar overzicht
WET van 19 december 1963 tot vaststelling van bepalingen betreffende de arbeid (G.B. 1963 no. 163), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1983 no. 91, S.B. 2001 no. 71.
EERSTE AFDELING
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 11
In deze wet wordt verstaan onder:
a. arbeid: alle werkzaamheden in een onderneming, behalve werkzaamheden
uitsluitend verricht door het hoofd of de bestuurder der onderneming al dan niet in samenwerking met diens echtgenoot en bloed- en aanverwanten in de eerste graad;
b. de Minister: de Minister belast met arbeidsaangelegenheden;
c. werkgevers: werkgevers in de zin van artikel 1613a van het Surinaams Burgerlijk Wetboek;
d. werknemers: werknemers in de zin van artikel 1613a van het Surinaams Burgerlijk Wetboek;
e. dag: een periode van 24 opeenvolgende uren;
f. week: een periode van 7 opeenvolgende dagen;
g. jeugdige personen: personen die de leeftijd van 14 jaar, doch nog niet die van 18 jaarhebben bereikt;
h. kinderen:
1°. in het algemeen: personen die de leeftijd van 14 jaar nog niet hebben bereikt;
2°. aan boord van vissersvaartuigen in de zin van het "Zeevisserij decreet
1980": personen die de leeftijd van 15 jaar nog niet hebben bereikt.
Artikel 22
1. Voor de toepassing van deze wet worden met een onderneming gelijkgesteld:
a. inrichtingen tot het verplegen van zieken;
b. inrichtingen of takken van dienst onder beheer van de overheid of enig ander publiekrechtelijk lichaam, voor zover aldaar werkzaamheden plegen voor te komen als in een onderneming plegen te worden verricht;
c. de uitoefening van een vrij beroep;
d. verenigingen en stichtingen;
e. het uitvoeren in eigen beheer van de bouw, de aanleg, de verbouwing, de herstelling of de sloping van gebouwen of bouwwerken.
2. Met voorwaarden worden in deze wet gelijkgesteld bepalingen, bedingen en beperkingen.
ARBEIDSTIJDEN
TWEEDE AFDELING
Artikel 3
1. Het is verboden in een onderneming langer arbeid te verrichten of door een werknemer te doen verrichten dan 8½ uur per dag of 48 uren per week.
2. Bij staatsbesluit kan voor bepaalde soorten van arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden een kortere arbeidsduur worden voorgeschreven.
Artikel 4-3
1. Werknemers die, naar het oordeel van het Hoofd der Arbeidsinspektie, uitsluitend bewakingsdiensten verrichten, mogen, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, ten hoogste 12 uren per dag of 72 uren per week arbeid verrichten.
2. Werknemers die, naar het oordeel van het Hoofd der Arbeidsinspektie, voornamelijk, doch niet uitsluitend, bewakingsdiensten verrichten, mogen, in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 1, ten hoogste 10 uren per dag of 60 uren per week arbeid verrichten.
3. Door de Minister kunnen in afwijking van artikel 3, lid 1, ten aanzien van bepaalde groepen van werknemers of bepaalde ondernemingen of groepen van ondernemingen, onder daarbij te stellen voorwaarden, langere werktijden worden toegestaan.
Artikel 5
1. Een werknemer, die in meer dan één onderneming arbeid verricht, mag in totaal per dag of per week niet langer arbeid verrichten, dan hem in één dier ondernemingen zou zijn toegestaan.
2. Het hoofd of de bestuurder is verplicht toe te zien, dat een werknemer, die in meer dan één onderneming arbeid verricht, in totaal per dag of per week niet langer arbeid verricht dan hem in één van die ondernemingen zou zijn toege-staan.
Hij mag daarbij afgaan op de inlichtingen welke hem ingevolge lid 3 zijn ver-strekt.
3. De werknemer, als in lid 1 bedoeld, is verplicht aan de hoofden of bestuurders van de ondernemingen waarin hij arbeid verricht, dan wel aan hun opzichthoudend personeel, als bedoeld in artikel 28, lid 4, tijdig en uit eigen beweging die inlichtingen te verstrekken welke voor de naleving van het bepaalde bij dit artikel nodig zijn.
4. Het is de werknemer verboden terzake onjuiste of misleidende inlichtingen te verstrekken.
DERDE AFDELING
OVERWERK
Artikel 6-4
1. Indien in een onderneming of groep van ondernemingen op bepaalde tijden van het jaar, een opeenhoping van werk pleegt voor te komen of indien zich daarin bijzondere omstandigheden voordoen kan:
a. op verzoek van het hoofd of de bestuurder van zodanige onderneming van geval tot geval door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie vergunning worden verleend dat, onder daarbij te stellen voorwaarden, door alle of bepaalde categorieën werknemers langer dan de bij of krachtens artikel 3 of krachtens artikel 4, lid 3, genoemde tijden arbeid mag worden verricht;
b. door het Hoofd der Arbeidsinspektie bij algemene vergunning worden toege-staan dat in zodanige ondernemingen, onder daarbij te stellen voorwaarden door alle of bepaalde categorieën van werknemers langer dan de bij of krachtens artikel 3 of artikel 4, lid 3, genoemde tijden arbeid mag worden verricht. De algemene vergunning wordt bekend gemaakt in het Advertentieblad van de Republiek Suriname.
2. Bij het verlenen der vergunningen, als in lid 1 bedoeld, wordt in acht genomen, dan niet langer arbeid mag worden verricht dan 64 uren per week.
3. Indien de aard van de arbeid met zich medebrengt, dat per week een groter aantal uren arbeid moet worden verricht dan in lid 2 vermeld, kan de Minister in hoogste instantie van geval tot geval hiertoe op verzoek van het hoofd of de bestuurder voorwaardelijk of onvoorwaardelijk vergunning verlenen. Bij het verlenen van de vergunning wordt in acht genomen, dat de totale arbeidsduur per week het aantal van 72 uren niet mag overschrijden en de totale arbeidsuur per kalenderjaar het aantal van 2900 uren niet mag te boven gaan.
Artikel 7-5
1. Voor een onderneming waarin spoedeisende gevallen kunnen voorkomen, die het tijdig aanvragen en verkrijgen van een vergunning, als bedoeld in artikel 6, onmogelijk maken kan, op verzoek van het hoofd of de bestuurder door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie, onder daarbij te stellen voorwaarden, machtiging worden verleend om in zodanige gevallen zonder vergunning arbeid in afwijking van de bij of krachtens artikel 3 of artikel 4, lid 3, toegestane werktijden, te doen verrichten.
2. Een zodanige machtiging kan worden verleend voor de tijd van ten hoogste een jaar en daarvan mag slechts gebruik worden gemaakt op zoveel dagen als in de machtiging is vermeld.
3. Voordat van een machtiging, als in het eerste lid bedoeld, wordt gebruik gemaakt, moet daarvan door het hoofd of de bestuurder der onderneming of door zijn plaatsvervanger een schriftelijke gedagtekende en door hem of zijn
plaatsvervanger ondertekende mededeling worden gedaan aan het Hoofd der Arbeidsinspektie, in de vorm door de Minister vast te stellen.
4. Een machtiging, als in het eerste lid bedoeld, kan tussentijds worden ingetrokken, indien het hoofd of de bestuurder dan wel een der hoofden of bestuurders der onderneming of een lid van het opzichthoudend personeel onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van een bepaling dezer wet.
VIERDE AFDELING
RUSTDAGEN EN RUSTTIJDEN
Artikel 86
1. Een werknemer mag op zondag en op de bij staatsbesluit daarmede gelijk te stellen dagen geen arbeid verrichten.
2. Een werknemer mag geen arbeid verrichten gedurende:
a. de tijd tussen 7 uur des namiddags en 6 uur des voormiddags;
b. het gedeelte van 1 wekelijkse werkdag voorafgaande aan dan wel volgende op 1 uur des namiddags.
3. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming wijst voor de werknemers in die onderneming het gedeelte van een dag, als bedoeld in het tweede lid, sub b, aan en dient daarbij zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de werknemers hieromtrent.
4. De leden 2 en 3 gelden niet voor de in artikel 4, leden 1 en 2 bedoelde werknemers.
Artikel 97
1. De arbeidstijd van een werknemer moet op elke dag waarop hij meer dan 6 uren arbeid verricht, na ten hoogste 5 uren arbeid, worden afgewisseld door een onafgebroken rusttijd van tenminste een half uur. Het Hoofd der Arbeidsinspektie, kan voor bepaalde soorten van arbeid een langere rusttijd voorschrijven.
2. Van het gestelde onder het eerste lid, kan door het Hoofd der Arbeidsinspektie, onder daarbij te stellen voorwaarden, ontheffing worden verleend.
3. Rusttijden van minder dan een kwartier worden geacht tijden te zijn, gedurende welke arbeid wordt verricht.
4. Het Hoofd der Arbeidsinspektie kan voor afzonderlijke ondernemingen voorschriften geven ter voorkoming, dat de werknemer zich gedurende de rusttijden en rustdagen ophoudt op de plaatsen waar de arbeid pleegt te worden verricht.
Artikel 10-8
1. Indien zich in nijverheidsondernemingen, horecabedrijven, bioscoop, garages en andere bij staatsbesluit aan te wijzen ondernemingen bijzondere omstandighe-den voordoen, die afwijking van het bepaalde in artikel 8 noodzakelijk maken, kan:
a. op verzoek van het hoofd of de bestuurder der onderneming, na overleg met de betrokken vereniging van werknemers, door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie vergunning worden verleend dat ten aanzien van alle of bepaalde kategorieën van werknemers onder daarbij te stellen voorwaarden als bedoeld in lid 2, afgeweken wordt van het bepaalde in artikel 8, leden 1, 2 en 3;
b. door het Hoofd der Arbeidsinspektie, na overleg met de betrokken verenigin-gen van werknemers en werkgevers, een algemene vergunning worden verleend, dat door een groep van ondernemingen ten aanzien van alle of bepaalde kategorieën van werknemers, onder daarbij te stellen voorwaarden als bedoeld in lid 2, afgeweken wordt van het bepaalde in artikel 8, leden 1, 2 en 3. De algemene vergunning wordt bekend gemaakt in het Advertentieblad van de Republiek Suriname.
2. Aan de vergunning worden onder meer de navolgende voorwaarden verbonden:
a. elke zondag waarop arbeid wordt verricht, dient in dezelfde week te worden vervangen door een andere rustdag van tenminste 24 opeenvolgende uren;
b. elke met de zondag gelijkgestelde dag, waarop arbeid wordt verricht dient in dezelfde week te worden vervangen door een andere rustdag van ten minste 24 opeenvolgende uren, tenzij met betrekking tot genoemde rustdag bij collectieve arbeidsovereenkomst van de betrokken onderneming of bij schriftelijke arbeidsovereenkomst is bepaald, dat de met de zondag gelijkgestelde dag waarop arbeid wordt verricht, niet door rustdag vervangen zal worden.
3. Indien zich in een onderneming bijzondere omstandigheden voordoen, die afwijking van het bepaalde in artikel 9 noodzakelijk maken, kan:
a. op verzoek van het hoofd of de bestuurder der onderneming door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie vergunning worden verleend dat ten aanzien van alle of bepaalde kategorieën van werknemers onder daarbij te stellen voorwaarden, afgeweken wordt van het bepaalde in artikel 9, lid 1.
b. door het Hoofd der Arbeidsinspektie een algemene vergunning worden verleend, dat door een groep van ondernemingen ten aanzien van alle of bepaalde kategorieën van werknemers, onder daarbij te stellen voorwaarden afgeweken wordt van het bepaalde in artikel 9, lid 1. De algemene vergunning wordt bekend gemaakt in het Advertentieblad van de Republiek Suriname.
4. De in lid 1 bedoelde vergunningen gelden niet ten aanzien van kinderen en jeugdige personen.
Artikel 11
1. Indien in een onderneming als regel langer dan 8½ uur per dag of 48 uren per week arbeid moet worden verricht, is zulks slechts toegestaan indien de arbeid wordt verricht volgens een door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie
goedgekeurde werktijdenregeling. Aan de goedkeuring kunnen voorwaarden worden verbonden.
2. Een goedkeuring als in het eerste lid bedoeld, kan telkens voor de tijd van ten hoogste een jaar na haar dagtekening worden verleend en kan te allen tijde worden ingetrokken bij een met redenen omklede beschikking.
VIJFDE AFDELING
BIJZONDERE VERGOEDINGEN
Artikel 12
1. De werkgever is verplicht de werknemer een vergoeding wegens overwerk te betalen, indien en voorzover hij langer arbeid verricht dan de bij of krachtens de tweede afdeling toegestane werktijden.
2. De vergoeding bedraagt:
a. tenminste anderhalf maal het naar tijdsruimte vastgestelde loon van de werknemer, indien het overwerk wordt verricht buiten de in artikel 8, lid 1, en artikel 10, lid 2, bedoelde rustdagen;
b. tenminste tweemaal het naar tijdsruimte vastgestelde loon van de werknemer, indien het overwerk wordt verricht op de in artikel 8, lid 1 en artikel 10, lid 2, bedoelde rustdagen.
Artikel 13-10
1. In alle gevallen dat de werknemer op zondagen of daarmee gelijkgestelde dagen arbeid verricht, is de werkgever verplicht hem ten minste tweemaal het naar tijdsruimte vastgestelde loon te betalen.
2. Indien met de werknemer bij schriftelijke arbeidsovereenkomst of bij collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen, dat met zondagen gelijkgestelde dagen, waarop de werknemer arbeid verricht, deze niet zullen worden vervangen door evenveel andere rustdagen, is de werkgever verplicht aan de werknemer tenminste driemaal het naar tijdsruimte vastgestelde loon te betalen.
Artikel 14
1. De werkgever is verplicht de werknemer het loon te betalen over de bij staatsbesluit met zondag gelijkgestelde dagen, indien die dagen niet op zondag vallen en daarop geen arbeid wordt verricht.
2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing t.a.v. dagen die volgens artikel 10, lid 2, voor de met zondag gelijkgestelde dagen in de plaats zijn gesteld.
Artikel 15
Voor zover de werknemer arbeid verricht buiten de bedongen arbeidstijd, doch
binnen de bij of krachtens de tweede afdeling gestelde grenzen, is de werkgever verplicht voor de meerdere arbeid een vergoeding te betalen van anderhalf maal het naar tijdsruimte vastgestelde loon, behoudens het bepaalde in artikel 13.
Artikel 16-11
1. Indien het loon van de werknemer niet naar tijdsruimte is vastgesteld, wordt als loon aangenomen het gemiddelde loon, dat de werknemer, of een soortgelijke werknemer, in de afgelopen week gedurende de bedongen arbeidstijd heeft verdiend.
2. In deze afdeling wordt onder loon verstaan het basisloon.
3. Bij collectieve arbeidsovereenkomst mag van de bepalingen van deze afdeling worden afgeweken; ten aanzien van stafleden kan zulks evenwel bij schriftelijke arbeidsovereenkomst geschieden.
ZESDE AFDELING
VERBOD VAN KINDERARBEID
Artikel 17
1. Het is verboden kinderen, al dan niet tegen loon of vergoeding, arbeid te doen verrichten.
2. Het is tevens verboden kinderen buiten een onderneming werkzaamheden te doen verrichten behalve:
a. in het gezin waarin het kind wordt opgevoed, in scholen, werkplaatsen, crèches, opvoedingsgestichten e.d. inrichtingen, mits deze werkzaamheden een opvoedkundig karakter dragen en niet in de eerste plaats gericht zijn op het behalen van geldelijk voordeel;
b. in de landbouw, tuinbouw en veehouderij ten behoeve van het gezin waarin het kind wordt opgevoed, voorzover deze werkzaamheden niet geschieden in fabrieken of in werkplaatsen of met toestellen waarvan het vermogen groter is dan twee paardekracht.
Artikel 18
Door kinderen die de leerplichtige leeftijd hebben overschreden mogen bij staatsbesluit te omschrijven werkzaamheden worden verricht, mits deze werkzaamheden:
a. noodzakelijk zijn voor het leren van een beroep of uit de aard der zaak door kinderen plegen te worden verricht;
b. lichamelijk of geestelijk niet te hoge eisen stellen;
c. geen gevaarlijk karakter dragen.
Artikel 19-12
In zeer bijzondere gevallen kan, in het belang van het betrokken kind, op verzoek van
het hoofd van het gezin waarin het wordt opgevoed, door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie vrijstelling worden verleend van het bepaalde in artikel 17. Daarbij kunnen voorwaarden worden gesteld.
ZEVENDE AFDELING13
ARBEIDSVERBODEN IN VERBAND MET
JEUGDIGE LEEFTIJD EN DWANG
Artikel 20-14
1. Het is verboden jeugdige personen, al dan niet tegen loon of vergoeding, nachtarbeid of arbeid gevaarlijk voor de gezondheid de zedelijkheid of het leven te doen verrichten.
2. Bij staatsbesluit wordt omschreven welke arbeid als gevaarlijk wordt be-schouwd.
3. Voor de toepassing van het bepaalde in deze afdeling, wordt onder "nacht" verstaan: de tijd tussen 7 uur des namiddags en 6 uur des voormiddags.
Artikel 20-a15
1. Het is verboden een werknemer arbeid te doen verrichten:
a. door geweld of bedreiging daarmee;
b. door bedreiging met straf;
c. door enige andere vorm van dwang of bedreiging daarmee.
2. Het bepaalde in het voorgaande lid, onder de letters b en c is niet van toepassing in geval van oorlog of andere dergelijke rampen of dreiging daarvan, waarbij het leven of de normale bestaansvoorwaarden van de gehele bevolking of een deel daarvan in gevaar gebracht worden of in gevaar gebracht kunnen worden.
Artikel 21-16
1. Bij Staatsbesluit kan het verrichten van bepaalde soorten van nachtarbeid of nachtarbeid onder bepaalde omstandigheden door jeugdige personen, voor bepaalde aan te wijzen ondernemingen, onder daarbij te stellen voorwaarden worden toegestaan.
2. Op verzoek van het hoofd of de bestuurder van een onderneming kan door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie van geval tot geval, onder daarbij te stellen voorwaarden, ontheffing worden verleend van het bij of krachtens artikel 20, bepaalde.
ACHTSTE AFDELING
UITBETALING VAN HET LOON
Artikel 22
1. Het is verboden het in geld vastgestelde loon uit te betalen of te doen uitbetalen:
a. anders dan gedurende de arbeidstijd;
b. in tapperijen, inrichtingen of plaatsen waar aan het publiek gelegenheid wordt gegeven tot het nuttigen van eet- of drinkwaren;
c. op plaatsen waar feesten of vermakelijkheden worden gehouden, waartoe het publiek toegang wordt verleend;
d. in winkels of warenhuizen waar voedingsmiddelen of waren in het klein worden verkocht.
2. Het verbod, gesteld in het eerste lid, sub b, c en d, geldt niet ten aanzien van werknemers die op de in het eerste lid, sub b, c en d, bedoelde plaatsen arbeid verrichten.
NEGENDE AFDELING
HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN AAN OPSPRORINGSAMBTENAREN
Artikel 23
1. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming, alsmede de wettelijke vertegenwoordiger van een kind of het hoofd van het gezin waarin het kind wordt opgevoed zijn verplicht de in artikel 31 bedoelde ambtenaren alle door hen verlangde inlichtingen omtrent zaken en feiten betreffende de naleving van deze wet te verstrekken.
2. Gelijke verplichting als door het eerste lid op het hoofd of de bestuurder is gelegd, rust op de werknemer, voorzover hem die zaken en feiten bekend zijn.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "werknemer" verstaan ieder persoon die ten behoeve van een ander arbeid als bedoeld in artikel 1, lid 1, of werkzaamheden als bedoeld bij artikel 17, lid 2, verricht.
TIENDE AFDELING
ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 24-17
1. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht te zorgen, dat in die onderneming aanwezig zijn een arbeidslijst en een arbeidsregister, overeenkomstig het in de volgende leden bepaalde.
2. De arbeidslijst bestaat uit een of meer bladen.
3. De arbeidslijst vermeldt omtrent alle in de onderneming werkzame werknemers het uur van begin en van einde van de dagelijkse werktijd en de daartussen
gelegen rusttijden, alsmede de rustdagen. Is de arbeidstijd niet voor alle werkne-mers of voor alle werkdagen dezelfde, dan moeten die verschillende regelingen op de arbeidslijst worden vermeld, met aanduiding voor welke werknemers of groepen van werknemers zij gelden.
De arbeidslijst mag geen regeling bevatten welke in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet. Zij is ondertekend door het hoofd of de bestuurder der onderneming en geldt onveranderd, totdat zij door een andere is vervangen.
4. Het desbetreffende blad der arbeidslijst moet zoveel mogelijk ter plaatse waar de arbeid wordt verricht opgehangen zijn en blijven, en wel zodanig dat daarvan gemakkelijk kan worden kennisgenomen.
5. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht een door hem ondertekend afschrift van de arbeidslijst, alsmede bericht van iedere wijziging daarvan, vóór het tijdstip der inwerkingtreding te zenden naar het Hoofd der Arbeidsinspektie.
6. Indien een vergunning ingevolge deze wet is verleend, is het hoofd of de bestuurder verplicht te zorgen, dat de desbetreffende beschikking dan wel een gewaarmerkt, afschrift daarvan onverwijld op zodanige wijze aan het desbetreffende blad der arbeidslijst, als bedoeld in het vierde lid, wordt gehecht, dat daarvan gemakkelijk kan worden kennis genomen.
7. Een werknemer mag in een onderneming geen arbeid verrichten buiten de voor hem op de arbeidslijst vermelde arbeidstijden.
8. Het arbeidsregister vermeldt de namen, voornamen, geboortedata en het geslacht van alle werknemers, die in de onderneming werkzaam zijn, benevens voor zoveel nodig voor ieder hunner de aanwijzing op welk blad of onder welke groep der arbeidslijst te zijnen aanzien de werktijdenregeling is vermeld.
Artikel 25-18
1. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht aan de in artikel 31 bedoelde ambtenaren op aanvraag inzage te verlenen van de arbeidslijst en het arbeidsregister.
2. Het model van de arbeidslijst en van het arbeidsregister wordt door de Minister bij beschikking vastgesteld. De Minister kan zowel op de arbeidslijst als in het arbeidsregister, andere dan de wettelijk voorgeschreven onderwerpen doen vermelden.
3. Het Hoofd der Arbeidsinspektie kan, onder daarbij te stellen voorwaarden, ontheffing verlenen van de verplichting tot het houden van een arbeidslijst.
ELFDE AFDELING
BEROEPSMOGELIJKHEID
Artikel 26-19
1. Tegen elke beschikking van of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie ingevolge deze wet, kan de belanghebbende binnen 14 dagen nadat de beschikking aan hem is uitgereikt, in beroep komen bij de Minister.
2. Beroep op de Minister is ook mogelijk indien niet binnen redelijke tijd door of vanwege het Hoofd der Arbeidsinspektie op een ingediend verzoek is beslist.
3. Wordt in hoger beroep de beschikking gewijzigd, dan treedt de gewijzigde beschikking in de plaats van die waartegen beroep was ingesteld.
4. Indien de beschikking, waartegen beroep is aangetekend, intrekking van een tevoren reeds verleende toestemming inhoudt, heeft het beroep schorsende kracht.
5. In alle andere dan de in lid 4 bedoelde gevallen heeft het beroep geen schorsende kracht.
TWAALFDE AFDELING
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 27
1. Het is verboden werkzaamheden, strijdig met het bij of krachtens deze wet bepaalde, te verrichten of te doen verrichten.
2. Van de bij of krachtens deze wet gegeven bepalingen mag, behoudens het bepaalde in het derde lid van artikel 16, niet bij overeenkomst worden afgeweken. Een beding strijdig met deze bepaling is nietig.
DERTIENDE AFDELING
AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 28-20
1. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht te zorgen, dat in die onderneming geen werkzaamheden worden verricht in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht na te leven en te zorgen, dat in die onderneming worden nageleefd elk voorschrift en elke voorwaarde, krachtens deze wet gesteld bij staatsbesluit of bij een beschikking van de Minister, dan wel van het Hoofd der Arbeidsinspektie.
3. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming is verplicht te zorgen dat bij
zijn ontstentenis of afwezigheid een opzichthouder wordt aangewezen.
4. Gelijke verplichting als in het eerste, tweede en derde lid of het hoofd of de bestuurder van een onderneming is gelegd, rust op het opzichthoudend personeel, voorzover het door het hoofd of de bestuurder is belast met de zorg voor de naleving van deze bepalingen.
5. De wettelijke vertegenwoordiger van een kind of het hoofd van het gezin waarin een kind wordt opgevoed, is eveneens aansprakelijk voor werkzaamheden door dat kind verricht in strijd met artikel 17.
6. Aan de verplichting van het hoofd of de bestuurder en het opzichthoudend personeel, dan wel van de wettelijke vertegenwoordiger of het hoofd van het gezin waarin een kind wordt opgevoed, wordt geacht te zijn voldaan, wanneer zij aantonen, dat door hen de nodige bevelen zijn gegeven, de nodige maatre-gelen zijn genomen, de nodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijze te vorderen toezicht is gehouden, om de naleving te verzekeren van de bepalingen voor welker naleving zij verplicht waren te zorgen.
VEERTIENDE AFDELING
STRAFBEPALINGEN
Artikel 29-21
1. Niet-naleving of niet volledige-naleving van een bepaling of voorwaarde, gesteld bij of krachtens deze wet of krachtens een ingevolge deze wet gegeven staatsbesluit, voorschrift of beschikking wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderdduizend gulden.
2. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een overtreding, als in het eerste lid bedoeld, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste een miljoen worden opgelegd.
3. Bij tweede of volgende herhaling telkens binnen twee jaar nadat de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden, wordt slechts de straf van hechtenis opgelegd.
4. Een afzonderlijke straf wordt opgelegd ten opzichte van elke persoon met of ten aanzien van wie overtreding is gepleegd en voor iedere dag in de loop waarvan de overtreding is gepleegd.
5. Niet strafbaar is een bij het eerste lid strafbaar gesteld feit, indien het onder de gegeven omstandigheden als gerechtvaardigd is te beschouwen en onverwijld door of namens het hoofd of de bestuurder wordt medegedeeld aan het Hoofd der Arbeidsinspektie.
6. De feiten strafbaar gesteld bij dit artikel worden beschouwd als overtredingen.
Artikel 30
1. Indien een bij of krachtens deze wet strafbaar gesteld feit wordt gepleegd door een rechtspersoon, wordt de strafvervolging ingesteld en de straf uitgesproken tegen de in Suriname gevestigde leden van het bestuur of bij ontstentenis van die leden, tegen de vertegenwoordiger van de rechtspersoon in Suriname.
2. Het bepaalde bij het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen optredende als bestuurder of vertegenwoordiger van een andere rechtspersoon dan wel van een natuurlijke persoon.
3. Geen straf wordt uitgesproken tegen het lid van het bestuur of tegen de vertegenwoordiger, van wie blijkt dat het feit buiten zijn toedoen is gepleegd.
Artikel 31-22
Met het opsporen van de in artikel 29 en 34, leden 4 en 5 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast het Hoofd der Arbeidsinspektie en de controlerende ambtenaren der Arbeidsinspektie, alsmede de door de Minister aangewezen ambtenaren.
Artikel 32-23
1. De ambtenaren bedoeld in artikel 31 hebben toegang tot alle plaatsen waar arbeid wordt verricht of pleegt te worden verricht of ten aanzien waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed, dat aldaar arbeid wordt verricht, met uitzondering van militaire terreinen of gebouwen waar werkzaamheden worden verricht in militair verband, waarbij slechts militairen betrokken zijn.
2. Wordt aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren de toegang geweigerd of belemmerd, of wordt hun op aanmelding tot toelating niet geantwoord dan verschaffen zij zich de toegang desnoods met behulp van de sterke arm.
3. Is de plaats bedoeld in het tweede lid tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op vertoon van een algemene of bijzondere of schriftelijke last van de Procureur-Generaal of van het Hoofd der Arbeidsinspektie dan wel van de betrokken Districts-Commissaris.
4. Van dit binnentreden maken zij procesverbaal op, dat binnen twee maal 24 uren aan hem, wiens woning is binnengetreden in afschrift wordt medegedeeld.
Artikel 33
1. De ambtenaren bedoeld in artikel 31 zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in plaatsen, waar zij krachtens artikel 32 binnentreden, omtrent het daar uitgeoefend wordende bedrijf bekend is geworden, voorzover deze geheimhouding niet in strijd is met hun ambt of de bepalingen van deze of een andere wettelijke regeling.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn verplicht tot geheimhouding van de namen der personen, door wie aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, bestaat niet:
a. tegenover functionarissen aan wier bevelen de bedoelde ambtenaren uit kracht van hun ambt zijn onderworpen;
b. wanneer de personen die aangifte hebben gedaan, schriftelijk hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen mededeling van hun naam.
Artikel 34-24
1. Hij, die opzettelijk de geheimhouding, opgelegd bij artikel 33 schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderdduizend gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden.
2. Hij, aan wiens schuld schending van de geheimhouding, opgelegd bij artikel 33 te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderdduizend gulden.
3. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van:
a. het hoofd of bestuurder, terzake van overtreding van het bepaalde bij artikel 33, lid 1;
b. hem, wiens naam is medegedeeld, terzake van overtreding van het bepaalde bij artikel 33, lid 2.
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het bepaalde in artikel 20a wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden.
5. Indien een rechtspersoon het bepaalde in artikel 20a overtreedt, kan de straf-vervolging worden ingesteld en kan de in het voorgaande lid voorziene straf worden uitgesproken tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedra-ging.
Voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde worden met rechtspersoon gelijkgesteld de vennootschap en de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid de maatschap en het doelvermogen.
6. De feiten, strafbaar gesteld bij dit artikel, worden beschouwd als misdrijven.
VIJFTIENDE AFDELING
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 35
Bij staatsbesluit kunnen voorschriften gegeven worden die noodzakelijk zijn voor een doelmatige uitvoering van deze wet.
Artikel 36
Alle stukken, tengevolge van deze wet opgemaakt, zijn vrij van het recht van zegel en worden, indien registratie verplicht is, kosteloos geregistreerd.
Artikel 37-25
1. Vergunningen krachtens artikel 10, en goedkeuringen krachtens artikel 11 verleend, welke van kracht zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit decreet, blijven van kracht, onder de daarbij gestelde voorwaarden en bepalingen, gedurende de termijn waarvoor ze zijn verleend.
2. Het hoofd of de bestuurder van een onderneming, waarin op het tijdstip van inwerkingtreding van dit decreet zich omstandigheden voordoen, die in strijd zijn met de bepalingen daarvan, doch waarvoor volgens dit decreet toestemming kan worden verleend, is verplicht binnen drie maanden na dat tijdstip de vereiste vergunning aan te vragen bij de bevoegde autoriteit.
3. Binnen de termijn van drie maanden, na het in lid 2 bedoelde tijdstip alsmede gedurende de tijd dat de bevoegde autoriteit nog geen beslissing heeft genomen op een ingediend verzoek, als in het tweede lid bedoeld, is het hoofd of de bestuurder van een zodanige onderneming niet strafbaar wegens feiten, waarvoor hij toestemming heeft aangevraagd.
Artikel 38-26
1. Deze wet kan worden aangehaald als "Arbeidswet" onder toevoeging van het jaartal van het Gouvernementsblad waarin zij is afgekondigd.
2. Deze wet treedt in werking op een door de President te bepalen tijdstip, hetwelk voor verschillende soorten van arbeid en verschillende categorieën van werkne-mers of verschillende groepen van ondernemingen verschillend kan zijn.
Artikel 39
Met ingang van het tijdstip der volledige inwerkingtreding dezer wet, vervalt de "Arbeidstijdenwet"(G.B. 1947 No. 185).
1 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
2 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
3 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
4 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
5 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
6 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
7 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
8 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
9 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
10 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
11 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
12 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
13 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
14 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
15 Ingev. bij S.B. 1983 no. 91.
16 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
17 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
18 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
19 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
20 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
21 Gew. bij S.B. 1983 no. 91, S.B. 2001 no. 71.
22 Gew. bij S.B. 1980 no. 116, S.B. 1983 no. 91.
23 Gew. bij S.B. 1983 no.91.
24 Gew. bij S.B. 1983 no. 91, S.B. 2001 no. 71.
25 Gew. bij S.B. 1983 no. 91.
26 I.w.t. 16 mei 1965 (G.B. 1965 no. 33).