Advocatenwet
WET van 11 maart 2004, houdende de instelling van de Surinaamse Orde van Advocaten en regelen betreffende de toelating, de eisen van bekwaamheid, het toezicht op de handelingen van, alsook de uitoefening van tucht over de advocaten, benevens de ambtskleding der advocaten
Onderwerp Staats en administratiefrechtelijk Gepubliceerd 11/04/2004 Staatsblad S.B. 2004 no. 42 PDF Advocatenwet
<< Terug naar overzicht
WET van 11 maart 2004, houdende de instelling van de Surinaamse Orde van Advocaten en regelen betreffende de toelating, de eisen van bekwaamheid, het toezicht op de handelingen van, alsook de uitoefening van tucht over de advocaten, benevens de ambtskleding der advocaten (Advocatenwet) (S.B. 2004 no. 42).
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. advocaat : persoon die als zodanig toelating door het Hof van Justitie heeft verkregen en door de griffier van bedoeld Hof is gesteld op het tableau;
b. de Minister : de Minister belast met de zorg voor justitiële aangelegenheden;
c. het College : het College van Toezicht belast met het toezicht op de stage en de verplichte opleiding van advocaten als bedoeld in artikel 13 van deze wet;
d. de Orde : De Surinaamse Orde van Advocaten als bedoeld in artikel 28 van deze wet;
e. de Raad : de Raad van bestuur van de Surinaamse Orde van Advocaten als bedoeld in artikel 29 van deze wet;
f. Ordebesluiten: voor advocaten bindende besluiten van de vergadering van de Orde, op volgnummer gepubliceerd in het Advertentieblad van de Republiek Suriname;
g. het Tuchtcollege: het Advocaten Tuchtcollege als bedoeld in artikel 38 van deze wet belast met de tuchtrechtspraak over advocaten;
h. de Griffier: de Griffier van het Hof van Justitie zoals bedoeld in artikel 32 van het Reglement op de Inrichting en Samenstelling van de Surinaamse Rechterlijke Macht (G.B. 1935 no. 79, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1994 no. 17);
i. de Deken: de Voorzitter van de Surinaamse Orde van Advocaten;
j. het tableau: de rol waarop personen na hun toelating en beëdiging onvoorwaardelijk dan wel voorwaardelijk als advocaat worden gesteld.
Artikel 2
Onverminderd de bepalingen van deze wet, waarin een staatsbesluit is voorgeschreven, kunnen omtrent de in deze wet geregelde onderwerpen nadere regels bij of krachtens staatsbesluit worden vastgesteld.
HOOFDSTUK 2
DE TOELATING, DE BEËDIGING EN DE INSCHRIJVING VAN ADVOCATEN; HET TABLEAU
Artikel 3
1. Voor de uitoefening van het beroep van advocaat moet toelating daartoe door het Hof van Justitie zijn verkregen en moet de advocaat als zodanig zijn ingeschreven op het tableau.
2. Toelating en inschrijving als bedoeld in lid 1 van dit artikel geven de bevoegdheid als advocaat op te treden bij het Hof van Justitie en ten overstaan van andere instanties of lichamen met rechtspraak of beslissingsmacht in administratieve en andere zaken belast, zulks in het bijzonder als vertegenwoordiger, raadsman of raadsvrouwe.
Artikel 4
1. Personen die de Surinaamse nationaliteit bezitten en ingezetenen zijn van Suriname, alsmede niet-Surinamers die wel ingezetenen zijn van Suriname, die de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid of in de rechtswetenschap hetzij de hoedanigheid van meester in de rechten heeft verkregen aan de Universiteit van Suriname of aan een daarmee gelijkgestelde universiteit, mits deze graad of hoedanigheid verkregen is op grond van het afleggen van een examen in het privaatrecht met inbegrip van burgerlijk procesrecht, het strafrecht met inbegrip van strafprocesrecht, alsmede in een van de volgende drie vakken: staatsrecht, bestuursrecht met inbegrip van administratief procesrecht, of belastingrecht, is bevoegd aan het Hof van Justitie schriftelijk toelating als advocaat te verzoeken.
2. De Griffier zendt onverwijld afschrift van het verzoek voor advies aan de Raad en de Procureur-Generaal, die binnen drie maanden na de indiening van het verzoek zullen reageren.
Artikel 5
1. Het Hof van Justitie beslist binnen een maand na ontvangst van het advies van de Raad en de Procureur-Generaal als bedoeld in artikel 4 lid 2 bij beschikking over de toelating.
2. De beslissing als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt genomen door het Hof van Justitie in een algemene vergadering van zijn leden, de President en Vice-President daaronder begrepen, met meerderheid van stemmen; het Hof kan een beslissing als vermeld, bij unanimiteit ook buiten een algemene vergadering nemen, mits alle leden, inbegrepen de President en Vice-President, in de gelegenheid zijn gesteld kennis te nemen van het advies van de Raad en van de Procureur-Generaal en schriftelijk van hun gevoelen hebben kunnen doen blijken.
3. Een beslissing, bedoeld in lid 1 van dit artikel, waarbij het Hof van Justitie verklaart tegen de toelating te zijn, is met redenen omkleed en kan alleen worden genomen na verhoor of behoorlijke oproeping van de verzoeker, op een der volgende gronden:
a. dat de verzoeker niet voldoet aan de in artikel 4 lid 1 gestelde vereiste voor toelating;
b. dat de verzoeker niet kan overleggen een verklaring van goed gedrag;
c. dat gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor de advocaten geldende wetten, reglementen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
d. dat de verzoeker niet kan overleggen een document, dat is afgegeven door een bevoegde instantie van het (de) land(en) waarin verzoeker ooit ingezetene is geweest, waaruit blijkt dat hij noch strafrechtelijk noch tuchtrechtelijk is veroordeeld, en in staat van faillissement verkeert.
4. Een afschrift van de beslissing van het Hof van Justitie wordt door de Griffier onverwijld aan de verzoeker toegezonden.
Artikel 6
1. De advocaten worden bij het Hof van Justitie op requisitoir van het Openbaar Ministerie beëdigd uiterlijk een maand na de toelating.
2. Zij leggen de volgende eed of belofte af:
"Ik zweer (beloof) trouw aan de Republiek Suriname, gehoorzaamheid aan de Grondwet; ik zweer (beloof) voor de gerechtelijke autoriteiten en zweer (beloof) dat ik geen zaak zal aannemen of verdedigen die ik in gemoede niet geloof rechtvaardig te zijn. Zo waarlijk helpe mij God almachtig (dat beloof ik)".
Artikel 7
1. De toegelatene en beëdigde wordt bij het Hof van Justitie als advocaat ingeschreven.
2. De inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk of onvoorwaardelijk.
3. Voorwaardelijke inschrijving vindt plaats, indien geen bewijs kan worden overgelegd dat aan de stageplicht, als bedoeld in artikel 10 is voldaan en met gunstig gevolg de opleiding, bedoeld in artikel 11 is afgerond; wordt het bewijs nadien alsnog overgelegd dan wordt van rechtswege aan de inschrijving het voorwaardelijke karakter ontnomen.
Artikel 8
1. Door de Griffier wordt een tableau gehouden waarop elke advocaat wordt gesteld.
2. Inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk dan wel voorwaardelijk door het op het tableau stellen door de Griffier op vertoon van het besluit tot toelating als bedoeld in artikel 5 en van de akte van beëdiging, welke alsdan en daarna telkenjare in de maand november door de Griffier kosteloos wordt geviseerd.
3. Het zijn van advocaat kan slechts worden bewezen door de inschrijving als bedoeld in lid 2 van dit artikel.
4. Van het tableau wordt geschrapt degene die:
a. op zijn aangifte niet langer het beroep van advocaat wenst uit te oefenen ;
b. enige betrekking verkrijgt, waarmede het beroep van advocaat krachtens de wetonverenigbaar is;
c. gedurende twee jaren onafgebroken het beroep van advocaat niet heeft uitgeoefend, behoudens overmacht;
d. is ontzegd van de bevoegdheid het beroep van advocaat uit te oefenen; door de President van de Republiek Suriname kan, gehoord het Hof van Justitie, gratie worden verleend;
e. niet voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 18 van deze wet;
f. gedurende een tijdvak van drie jaren voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan zonder dat het bewijs, dat aan de stageplicht als bedoeld in artikel 10 is voldaan en met gunstig gevolg de in artikel 11 bedoelde opleiding is afgerond, is overgelegd;
5. Het schrappen als bedoeld in lid 5 van dit artikel geschiedt na kennisgeving door de Raad met ingang van een tijdstip dat ten minste twee maanden en ten hoogste zes maanden na de datum van kennisgeving gelegen is; van de kennisgeving wordt gelijktijdig mededeling gedaan aan de betreffende advocaat, aan de patroon als bedoeld in artikel 10 lid 1 en het Openbaar Ministerie.
6. Voor voorwaardelijk ingeschreven advocaten die in deeltijd werkzaam zijn, wordt het tijdvak, bedoeld in lid 5 van dit artikel naar evenredigheid verlengd, met dien verstande dat deze verlenging niet meer dan drie jaren kan bedragen.
7. De Griffier geeft van de inschrijving en de schrapping binnen acht dagen schriftelijk kennis aan de Raad, de betreffende advocaat, de patroon als bedoeld in artikel 10 lid 1, en aan het Openbaar Ministerie.
8. Schrapping van het tableau brengt verlies van betrekkingen waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is, met zich mede.
Artikel 9
Tot het voeren van de aanduiding van advocaat is uitsluitend gerechtigd degene die als advocaat binnen Suriname is toegelaten, beëdigd en ingeschreven, alsmede degenen bedoeld in artikel 23 van deze wet.
HOOFDSTUK 3
DE STAGE EN DE OPLEIDING VAN DE ADVOCATEN
Artikel 10
1. Elke advocaat, op wie de verplichte stage nog van toepassing is, is verplicht, gedurende het eerste jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire, de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een advocaat - hierna te noemen patroon - en bij deze kantoor te houden.
2. Voor stagiaires, die in deeltijd werkzaam zijn, wordt de duur van de stage naar evenredigheid verlengd.
3. Van de verplichting van de stagiaire bij een patroon kantoor te houden kan de Raad vrijstelling verlenen, indien naar het oordeel van de Raad een behoorlijke 4
praktijkuitoefening, overeenkomstig de daaromtrent gestelde voorschriften bij of krachtens deze wet, verzekerd is; is dit naar het oordeel van de Raad niet langer het geval, dan kan een verleende vrijstelling worden ingetrokken.
4. Indien de Raad de vrijstelling als bedoeld in lid 3 van dit artikel heeft verleend en de stagiaire geen patroon heeft kunnen vinden die zich met het vereiste toezicht wil belasten, wijst hij zelf een een aan, tenzij dit voor de aangewezene een onredelijke last zou vormen.
5. Tegen het weigeren of intrekken van een vrijstelling op de voet van het bepaalde in lid 3 van dit artikel, de aanwijzing van een patroon met toepassing van lid 4 van dit artikel, of de weigering van zulk een aanwijzing, staat voor de stagiaire, onderscheidenlijk de patroon die is aangewezen, binnen een maand nadat de daarop betrekking hebbende schriftelijke mededeling te zijner kennis is gebracht, beroep open bij het College.
6. Bij of krachtens ordebesluit wordt bepaald wie als patroon kunnen optreden, onderscheidenlijk als patroon kunnen worden aangewezen, aan welke verplichtingen de patroon en de stagiaire hebben te voldoen, alsmede wanneer en in welke gevallen de tussen hen bestaande verhouding haar begin en einde neemt.
Artikel 11
1. De Orde draagt zorg voor advocatenopleidingen; elke advocaat dient binnen de eerste drie jaren, waarin hij voorwaardelijk als advocaat is ingeschreven, de verplichte advocatenopleiding af te ronden behoudens overmacht; de Orde zal advocaten op wie de voorwaarde van de verplichte opleiding niet of niet meer van toepassing is, in de gelegenheid stellen tot vrijwillige na- en bijscholing.
2. De volgende onderwerpen, de verplichte opleiding als bedoeld in lid 1 van dit artikel betreffende, worden, de Orde gehoord, bij of krachtens Staatsbesluit nadervastgesteld:
a. de eisen met betrekking tot het instituut dat de opleiding verzorgt en benoembaarheid van de cursusleiders verbonden aan de opleiding;
b. de inhoud en de duur van de opleiding;
c. de eisen van toelating tot toetsen;
d. de wijze waarop toetsen worden afgenomen;
e. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van de opleiding;
f. de aan de advocaat in rekening te brengen cursusgelden.
Artikel 12
1. Elke stage en elk patronaat behoeft de goedkeuring van het College.
2. De stage kan aanvangen zodra verzoeker als advocaat is gesteld op het tableau.
3. Ter beoordeling van het Hof van Justitie kan de termijn, waarop de voorwaardelijke inschrijving als bedoeld in artikel 8 lid 2 geschiedt, op basis van afgelegde examen en opgedane ervaring worden ingekort.
HOOFDSTUK 4
HET COLLEGE VAN TOEZICHT
Artikel 13
1. Er is een College van Toezicht dat toezicht houdt op de stage en de verplichte opleiding van advocaten.
2. Het College bestaat uit drie leden, waarvan twee worden benoemd door de Minister en één door de Raad; de Minister wijst uit die leden de voorzitter aan.
3. De leden van het College treden om de vier jaar af en kunnen eenmaal worden herbenoemd.
Artikel 14
1. Het College heeft in het bijzonder tot taak:
a. het toezien op de naleving van de regels betreffende de stage en de verplichte opleiding;
b. het aannemen van aanmeldingen om de stage en de opleidingsplicht te vervullen;
c. het bemiddelen bij het zoeken van een patroon en het goedkeuren van stageplaatsen;
d. het goedkeuren van inschrijvingen voor de verplichte opleiding;
e. het optreden als beroepsinstantie in zaken betreffende de stage en de verplichte opleiding;
f. de afgifte van stageverklaringen en verklaringen van de verplichte opleiding.
Artikel 15
1. Voor de advocaat die zich met enige op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 10 te zijnen aanzien genomen beslissing niet kan verenigen, staat binnen twee maanden nadat die beslissing te zijner kennis is gebracht, beroep open bij het College.
2. Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omkleed beroepschrift, bij het College in drievoud in te dienen, tezamen met een authentiek afschrift van de beslissing, waartegen het beroep is gericht.
3. Het College beslist op een beroep, bedoeld in lid 1 van dit artikel, binnen drie maanden nadat deze is ingesteld.
4. Het College beslist niet dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping bij aangetekende brief, van de advocaat en van het orgaan dat de beslissing op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 10 ten aanzien van de advocaat nam; het College kan ook anderen horen.
5. De advocaat kan zich doen bijstaan door een daartoe gemachtigde.
6. De beslissing van het College is met redenen omkleed.
7. Het College zendt van zijn beslissing onverwijld afschrift aan de advocaat en aan het orgaan dat de beslissing op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 10 ten aanzien van de advocaat nam.
Artikel 16
Het College brengt elk jaar aan de Minister en aan de Raad verslag uit omtrent zijn werkzaamheden; dit verslag wordt algemeen verkrijgbaar gesteld.
HOOFDSTUK 5
DE BEVOEGDHEDEN EN VERPLICHTINGEN VAN ADVOCATEN
Artikel 17
De advocaten oefenen de praktijk uit overeenkomstig deze wet en de daarop berustende ordebesluiten, de bevoegdheden en vereisten bij de Wetboeken van Burgerlijke Rechtsvordering en Strafvordering en die bij de bijzondere wetten en besluiten gegeven en gevorderd.
Artikel 18
1. De advocaten zijn verplicht een kantoor te hebben in Suriname.
2. Het kantoor van de advocaat geldt voor al zijn handelingen als zodanig als gekozen woonplaats; de advocaat, die zijn kantoor niet heeft in Paramaribo, moet een woonplaats aldaar kiezen en daarvan doen blijken ter griffie.
3. Bij ordebesluit worden de eisen met betrekking tot de boekhouding bepaald, waaraan advocaten die zelfstandig kantoor houden moeten voldoen en worden regels gesteld over redelijke tarifering; bij ordebesluit kunnen tevens regels worden gesteld met
betrekking tot beroepsaansprakelijkheid.
4. Advocaten, die aan de voorschriften van dit artikel niet voldoen, worden, na een aanmaning daartoe door de Raad, op requisitoir van het Openbaar Ministerie van het tableau geschrapt.
Artikel 19
1. De rechtzoekende, die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, kan zich wenden tot de Deken, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
2. De Deken kan het verzoek alleen wegens gegronde redenen afwijzen; hij kan een aanwijzing op grond van bijzondere redenen wijzigen of intrekken.
3. Een beslissing tot afwijzing van het verzoek moet schriftelijk worden gegeven en met redenen zijn omkleed; van deze beslissing kan de verzoeker binnen dertig dagen na de dag van verzending schriftelijk beklag doen bij het Hof van Justitie.
4. De aangewezen advocaat is verplicht zijn diensten te verlenen.
5. De advocaat, in strafzaken als raadsman toegevoegd, is verplicht als zodanig op te treden of zich overeenkomstig artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering te doen vervangen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafvordering een ander is toegevoegd.
Artikel 20
De advocaten pleiten staande, gekleed zoals bij ordebesluit is vastgesteld.
Artikel 21
1. Advocaten, die in staat van faillissement worden verklaard of onder curatele worden gesteld, zijn gedurende de duur van het faillissement of de curatele van rechtswege in de uitoefening van de praktijk geschorst.
2. Een advocaat, die wegens lichaams- of zielsgebreken niet in staat is tot behoorlijke uitoefening van de praktijk, kan na verhoor of behoorlijke oproeping door het Tuchtcollege voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk worden geschorst; op de behandeling van de zaak zijn de artikelen 44 en 52 leden 2 tot en met 10 van overeenkomstige toepassing; op verzoek van de betrokken advocaat kan het Tuchtcollege te allen tijde de schorsing opheffen.
3. De secretaris van het Tuchtcollege zendt onverwijld afschrift van een beslissing, waarbij de schorsing is uitgesproken of op een verzoek tot opheffing van de schorsing is beslist, bij aangetekende brief aan de advocaat en aan de Deken.
4. Zowel de advocaat als de Deken kan binnen dertig dagen na de dag van ontvangst van het afschrift, tegen een beslissing als bedoeld in lid 3 van dit artikel in hoger beroep komen bij het Hof van Justitie; artikel 56 lid 3, artikel 57 leden 1 tot en met 4 alsmede artikel 59 zijn van overeenkomstige toepassing.
5. De beslissing tot schorsing in de uitoefening van de praktijk, onderscheidenlijk tot opheffing van de schorsing, wordt, zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, door de secretaris van het Tuchtcollege medegedeeld aan het Hof van Justitie.
6. De geschorste mag gedurende de schorsing de aanduiding van advocaat niet voeren; is de geschorste lid van de Raad, dan eindigt tevens dat lidmaatschap van rechtswege met ingang van de dag waarop de schorsing is uitgesproken; de beëindiging van het lidmaatschap van de Raad blijft van kracht ook nadat de schorsing is opgeheven.
HOOFDSTUK 6
VAN DE BEVOEGDHEDEN EN VERPLICHTINGEN VAN ANDERE DAN IN SURINAME INGESCHREVEN ADVOCATEN
Artikel 22
De bepalingen van deze wet en andere wettelijke voorschriften betreffende advocaten hebben uitsluitend betrekking op in Suriname ingeschreven advocaten, voor zover die voorschriften of de volgende tot dit hoofdstuk behorende artikelen niet anders bepalen.
Artikel 23
1. Voor de uitoefening in Suriname van beroepswerkzaamheden wordt mede als advocaat aangemerkt, hierna te noemen de bezoekende advocaat, degene die niet als zodanig in Suriname is ingeschreven, maar die wel in een staat waarmee Suriname een overeenkomst heeft gesloten inzake het vrije verkeer van personen en diensten gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmede overeenkomstige benaming in de taal of in een der talen van de staat waar hij als advocaat is ingeschreven.
2. Degene die als bezoekende advocaat in Suriname wenst op te treden is verplicht zich te doen registreren bij het Hof van Justitie onder overlegging van documenten, waaruit blijkt:
a. de gegevens betreffende degene(n) met wie hij de overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten is aangegaan en een duidelijke omschrijving van de te verrichten diensten;
b. de beroepsorganisatie waartoe hij behoort in het land waar hij als advocaat is ingeschreven;
c. dat hij als advocaat is ingeschreven overeenkomstig de wettelijke regelingen van die staat;
d. dat hij in het kader van de uitoefening van zijn beroep als advocaat niet tuchtrechtelijk is veroordeeld noch in staat van faillissement verkeert.
3. De registratie als bedoeld in lid 2 van dit artikel geschiedt voor de duur van de beroepswerkzaamheden als bedoeld in lid 1 van dit artikel.
4. Het is de bezoekende advocaat verboden, gedurende de periode van registratie, andere diensten te verrichten dan die welke ingevolge lid 2 onder a van dit artikel zijn omschreven in het registratieregister.
5. Degene die het verbod gesteld in lid 4 van dit artikel overtreedt wordt gestraft met een geldboete van de zesde categorie.
6. Overtreding van het verbod gesteld in lid 4 van dit artikel is een overtreding.
Artikel 24
Ter regulering van het aantal bezoekende advocaten, kunnen bij staatsbesluit regelen worden gesteld die inhouden, dat registratie door het Hof van Justitie als bedoeld in artikel 23, niet zal plaatsvinden.
Artikel 25
Wanneer de bezoekende advocaat, bij de uitoefening van beroepswerkzaamheden in Suriname zijn titel voert, dient hij daarbij van de verplichte registratie als bedoeld in artikel 23 te doen blijken, de beroepsorganisatie te vermelden waartoe hij behoort en het gerecht van de staat waar hij is ingeschreven.
Artikel 26
1. De beroepswerkzaamheden, betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte of ten overstaan van een overheidsinstantie, worden door bezoekende advocaten onder dezelfde voorwaarden uitgeoefend als die welke gelden voor in Suriname ingeschreven advocaten.
2. Bij de uitoefening van de werkzaamheden, genoemd in lid 1 van dit artikel, nemen bezoekende advocaten de beroepsregels in acht die gelden voor in Suriname ingeschreven advocaten, met inbegrip van de ordebesluiten, bedoeld in artikel 34 lid 1, onverminderd hetgeen waartoe zij als advocaat, in de staat waar zij als zodanig zijn ingeschreven, verplicht zijn.
3. Bij het optreden ten overstaan van een overheidsinstantie moeten bezoekende advocaten de registratie als bedoeld in artikel 23 lid 2 overleggen.
Artikel 27
1. Bij de uitoefening van de beroepswerkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte, moet een bezoekende advocaat samenwerken met een in Suriname ingeschreven advocaat, hierna te noemen de samenwerkende advocaat.
2. De samenwerkende advocaat dient zich tevoren te vergewissen van de bevoegdheid van de bezoekende advocaat tot uitoefening van het beroep van advocaat en is daarvoor verantwoordelijk tegenover het betrokken gerecht.
3. De samenwerkende advocaat stelt de bezoekende advocaat, alvorens deze voor de eerste maal als zodanig in rechte optreedt, voor aan de rechter die de leiding heeft van de terechtzitting.
4. De bezoekende advocaat wordt geacht voor de werkzaamheden bedoeld in lid 1 van dit artikel woonplaats te hebben gekozen ten kantore van de samenwerkende advocaat.
5. De rechter die de leiding heeft van de terechtzitting kan bezoekende advocaten
toestaan zich van een andere taal te bedienen dan de Nederlandse, indien hij van mening is dat daardoor een goede rechtsbedeling niet wordt geschaad; hij stelt daarbij als voorwaarde dat van een tolk gebruik wordt gemaakt.
HOOFDSTUK 7
DE SURINAAMSE ORDE VAN ADVOCATEN EN HAAR ORGANEN
Artikel 28
1. De gezamenlijke advocaten, die zijn ingeschreven, vormen de Surinaamse Orde van Advocaten.
2. De Orde is een publiekrechtelijke rechtspersoon; zij is gevestigd te Paramaribo.
Artikel 29
1. De Orde wordt bestuurd door een Raad van Bestuur, bestaande uit zeven leden, onder wie de Deken.
2. De Deken en de overige leden van de Raad worden gekozen uit de Orde in de jaarlijkse vergadering als bedoeld in artikel 32 lid 2.
3. De Deken wordt in functie gekozen voor een periode van drie jaar en is eenmaal onmiddellijk herkiesbaar.
4. De overige leden van de Raad worden gekozen voor een periode van drie jaar en zijn niet onmiddellijk herkiesbaar.
5. In tussentijdse vacatures wordt voorzien overeenkomstig de wijze, geregeld in het Huishoudelijk Reglement van de Orde.
6. De vergaderingen van de Orde hebben de bevoegdheid de Raad tussentijds te ontslaan en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
Artikel 30
1. De Deken wordt bij ontstentenis of verhindering vervangen door een lid van de Raad, daartoe door die Raad aangewezen.
2. De Raad wijst uit zijn midden een secretaris en een penningmeester aan.
Artikel 31
1. Als leden van de Raad zijn slechts verkiesbaar advocaten die de Surinaamse nationaliteit bezitten en de leeftijd van 65 (vijfenzestig) jaar nog niet hebben bereikt; bij verlies van de Surinaamse nationaliteit of na het bereiken van de leeftijd van 65 (vijfenzestig) jaar, eindigt het lidmaatschap van de Raad van rechtswege met ingang van de eerstvolgende maand.
2. Bij huishoudelijk reglement van de Orde worden de eisen voor verkiesbaarheid van de Deken en de overige leden van de Raad nader vastgesteld.
Artikel 32
1. De vergadering van de Orde beraadslaagt over onderwerpen, die voor advocaten en rechtzoekenden van belang zijn.
2. De orde vergadert zo dikwijls als nodig, doch minstens eenmaal per jaar in de maand oktober voor de behandeling van de jaarlijkse verslagen; de vergaderingen vormen het hoogste besluitvormende orgaan van de Orde.
Artikel 33
De Raad bevordert een behoorlijke uitoefening der praktijk en is bevoegd tot het nemen van alle maatregelen, die daartoe kunnen bijdragen; hij komt op voor de rechten en belangen en ziet toe op de naleving van de plichten van de advocaten als zodanig en vervult de taken die hem bij ordebesluiten zijn opgedragen.
Artikel 34
1. De Orde is bevoegd om ordebesluiten vast te stellen betreffende de stage, de verplichte opleiding en een behoorlijke uitoefening van de beroepspraktijk, voor zover die bevoegdheid niet krachtens deze of enige andere wet is voorbehouden aan een ander orgaan of instituut.
2. Ordebesluiten worden, op voordracht van de Raad of vijftien advocaten, door de vergadering van de Orde vastgesteld en bij aangetekende brief onverwijld toegezonden aan de Minister.
3. De Minister kan binnen drie maanden na de toezending als bedoeld in lid 2 van dit artikel, een ordebesluit vernietigen wegens strijd met het recht of het algemeen belang en het onverwijld terug verwijzen naar de Orde om opnieuw vastgesteld te worden met inachtneming van het vernietigingsbesluit en het bepaalde in lid 2 van dit artikel.
4. Om verbindend te zijn wordt een ordebesluit ten minste drie en ten hoogste vier maanden na vaststelling door de Orde gepubliceerd in het Advertentieblad van de Republiek Suriname.
5. Ordebesluiten zijn verbindend voor advocaten en bezoekende advocaten.
Artikel 35
De Raad vertegenwoordigt de advocaten overal waar daartoe aanleiding bestaat, ook indien het belang der Orde daarbij niet rechtstreeks betrokken is.
Artikel 36
De Deken vertegenwoordigt de Orde in en buiten rechte.
HOOFDSTUK 8
TUCHTRECHTSPRAAK
Artikel 37
De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op de ordebesluiten en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Artikel 38
De tuchtrechtspraak wordt in eerste aanleg opgedragen aan een bijzonder college, gezeteld te Paramaribo, onder de naam van Advocaten Tuchtcollege en in hoger beroep tevens laatste instantie, aan het Hof van Justitie.
Artikel 39
1. Het Tuchtcollege bestaat uit drie leden waaronder een voorzitter en twee leden advocaten en hun plaatsvervangers.
2. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door de Minister voor de tijd van vier jaren benoemd uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast.
3. De leden advocaten en de plaatsvervangende leden advocaten kunnen alleen zijn advocaten, die de Surinaamse nationaliteit bezitten en langer dan vijf jaren onvoorwaardelijk op het tableau zijn gesteld; zij worden in de vergadering als bedoeld in artikel 32 lid 2 gekozen voor een periode van vier jaren.
4. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter treden gelijk af; zij zijn terstond eenmaal herbenoembaar.
5. De leden advocaten treden in ieder geval af met ingang van de eerstvolgende maand na die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.
6. Indien de zetel van de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter tussentijds vacant raakt, voorziet de Minister zo spoedig mogelijk in de vacature.
7. In vacatures van de leden advocaten voorziet de vergadering van de Orde zo spoedig mogelijk, zo nodig in een buitengewone vergadering.
8. Het lidmaatschap van het Tuchtcollege is niet verenigbaar met het lidmaatschap van de Raad.
9. Tussen de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter en de leden advocaten en de plaatsvervangende leden advocaten van het Tuchtcollege mag niet bestaan de verhouding van echtgenoten, bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, een maatschap of andere duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van het beroep van advocaat of de verhouding van werkgever tot werknemer.
10. Artikel 142 van de Grondwet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het
ontslag van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter en de leden advocaten en de plaatsvervangende leden advocaten.
11. Het Tuchtcollege benoemt en ontslaat zijn secretaris en voorziet in diens vervanging bij verhindering of afwezigheid.
Artikel 40
1. Klachten tegen advocaten worden schriftelijk ingediend bij de Deken; indien de klager daarom verzoekt, is de Deken hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht; indien een ingediende klacht verduidelijking behoeft, is de Deken de klager daarbij op diens verzoek behulpzaam.
2. De Raad draagt zorg voor voldoende bekendmaking van de plaats en de tijd waarop de Deken, of, bij zijn ontstentenis of verhindering, zijn plaatsvervanger, zitting houdt.
3. De Deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht.
4. De Deken is bevoegd een bij hem ingediende klacht te verwijzen naar een lid van de Raad, ten einde haar te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in dit artikel en artikel 41 omschreven.
5. Klachten tegen de Deken worden ingediend bij, of terstond doorgezonden aan de voorzitter van het Tuchtcollege; deze verwijst de zaak naar een lid van de Raad, teneinde haar te onderzoeken en af te handelen op een wijze als in dit artikel en artikel 41 omschreven.
Artikel 41
1. De Deken tracht steeds de klachten in der minne te schikken.
2. Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de klacht is ingediend en de Deken ondertekend; door een aldus vastgestelde minnelijke schikking vervalt het recht van de klager om de ter kennisbrenging van de klacht aan het Tuchtcollege te verlangen.
3. Is drie maanden na de indiening van de klacht geen minnelijke schikking bereikt, dan kan de klager de Deken verzoeken de klacht ter kennis van het Tuchtcollege te brengen; overigens brengt de Deken de klacht steeds ter kennis van het Tuchtcollege, indien aannemelijk is dat daarvoor geen oplossing in der minne kan worden bereikt.
4. De klacht wordt door de Deken schriftelijk ter kennis van het Tuchtcollege gebracht; de Deken stelt daarvan steeds de advocaat tegen wie de klacht is gericht en de klager schriftelijk op de hoogte; indien hij op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed bij de ter kennisbrenging van de klacht aan de klager, aan de advocaat tegen wie de klacht is gericht en aan het Tuchtcollege mee.
Artikel 42
1. Indien de klager daarom bij indiening van de klacht verzoekt of zich niet kan verenigen met de besluiten van de Deken in artikel 41 lid 4 bedoeld, brengt de Deken de klacht onmiddellijk ter kennis van het Tuchtcollege.
2. Indien naar het oordeel van de Deken de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt, brengt hij de klacht ambtshalve onmiddellijk ter kennis van het Tuchtcollege.
3. Artikel 40 lid 5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
1. Indien de Deken buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, kan hij deze ter kennis van het Tuchtcollege brengen; hij stelt daarvan de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte.
2. Artikel 40 lid 5 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 44
1. Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door drie leden.
2. De leden van het Tuchtcollege kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten en omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen belang de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 45
1. De beslissing van het Tuchtcollege over de voorgelegde klachten zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.
2. Het Tuchtcollege kan, indien hij oordeelt dat het tegen de betrokken advocaat gerezen bezwaar gegrond is een der volgende maatregelen opleggen:
a. enkele waarschuwing;
b. berisping
c. schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste een jaar;
d. ontzegging om het beroep van advocaat uit te oefenen.
3. Indien enig door artikel 37 beschermd belang dat vordert, kan het Tuchtcollege bij de beslissing houdende oplegging van een der in lid 2 onder b, c en d van dit artikel genoemde maatregelen besluiten tot openbaarmaking van de maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen wijze.
4. Tot de tenuitvoerlegging van maatregelen overeenkomstig dit artikel opgelegd wordt eerst overgegaan, zodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan.
5. Schorsing in de uitoefening van de praktijk brengt mede verlies van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.
6. Het Tuchtcollege spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt; het Tuchtcollege kan een dergelijke uitspraak, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ook ambtshalve doen.
Artikel 46
1. Bij de oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk kan het Tuchtcollege daarbij zowel ten aanzien van deze maatregel als ten aanzien van de openbaarmaking daarvan en van het verbod om de aanduiding van advocaat te voeren bepalen dat deze maatregel geheel of voor een door het Tuchtcollege te bepalen gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij het Tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat de betrokken advocaat zich vóór het einde van een in de beslissing aan te geven proeftijd aan een in artikel 37 bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, of een bijzondere voorwaarde welke in de beslissing mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.
2. De proeftijd beloopt ten hoogte twee jaren; zij gaat in zodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 47
1. Bij de oplegging van de in artikel 45 lid 2 onder a tot en met d genoemde maatregelen, kan het Tuchtcollege in afwijking van het bepaalde in lid 1 van artikel 46 als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat de door zijn gedragingen veroorzaakte schade geheel of tot een bij de beslissing te bepalen gedeelte binnen een daarbij te stellen termijn, korter dan de proeftijd, vergoedt.
2. Bovendien is het Tuchtcollege bevoegd bij de beslissing ook andere bijzondere voorwaarden, betreffende de praktijk-beoefening van de betrokken advocaat gedurende de proeftijd of een bij de beslissing te bepalen gedeelte daarvan, te stellen.
Artikel 48
1. Met het toezicht op de naleving der voorwaarden is belast de Deken; indien de betrokken advocaat de Deken is, wijst de voorzitter van het Tuchtcollege een ander lid van de Raad aan.
2. De Deken of de met het toezicht belaste ander lid van de Raad geeft, ingeval de betrokken advocaat de voorwaarden gedurende de proeftijd niet naleeft, daarvan kennis aan het Tuchtcollege, met zodanige vordering als hij nodig acht.
Artikel 49
Het Tuchtcollege kan, hetzij op vordering van de Deken, hetzij op verzoek van de betrokken advocaat, hetzij ambtshalve, gedurende de proeftijd in de gestelde bijzondere voorwaarden wijzigingen brengen.
Artikel 50
Het Tuchtcollege, dat heeft bepaald dat de opgelegde maatregel voor een door hem te bepalen gedeelte niet zal worden tenuitvoergelegd, kan hetzij op vordering van de Deken, hetzij ambtshalve, last geven dat alsnog tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan; een zodanige
last kan niet meer worden gegeven wanneer sedert het einde van de proeftijd drie maanden verstreken zijn.
Artikel 51
Een beslissing als bedoeld in de artikelen 49 en 50 wordt niet gegeven dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping van de betrokken advocaat en, in het geval de beslissing de bijzondere voorwaarde tot gehele of gedeeltelijke schadevergoeding betreft en deze daarbij belanghebbende is, de klager.
Artikel 52
1. Het Tuchtcollege neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, en van de klager.
2. De betrokken advocaat en de klager zijn bevoegd zich bij de behandeling van de klacht door een raadsman te doen bijstaan; zij en hun raadslieden worden in de gelegenheid gesteld tijdig van de processtukken kennis te nemen; hen wordt door de secretaris van het Tuchtcollege tijdig medegedeeld, waar en wanneer deze gelegenheid bestaat.
3. Het Tuchtcollege kan weigeren bepaalde personen, die van het verlenen van rechtshulp hun beroep maken en niet zijn advocaat, als raadsman toe te laten; de behandeling van de klacht wordt in dat geval desgewenst aangehouden totdat de betrokkene in de gelegenheid is geweest de geweigerde raadsman te vervangen; hij wordt door de griffier van de aanhouding en de reden daartoe in kennis gesteld.
4. Het Tuchtcollege kan getuigen en deskundigen oproepen en horen; het horen van getuigen en deskundigen kan ook aan een der leden advocaten of plaatsvervangende leden advocaten van het Tuchtcollege worden opgedragen.
5. Op verzoek van het Tuchtcollege doet de Officier van Justitie hen dagvaarden; de getuigen en deskundigen zijn na dagvaarding verplicht te verschijnen.
6. Verschijnt een getuige of deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de Officier van Justitie op verzoek van het Tuchtcollege hem andermaal dagvaarden, desverzocht met bevel tot medebrenging.
7. Op de beslissing van het Tuchtcollege is artikel 483 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. De voorzitter beëdigt de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen; de getuige is verplicht op de gestelde vragen te antwoorden; de voorzitter beëdigt de deskundige dat hij zijn taak naar geweten zal vervullen; in geval van toepassing van lid 4 tweede volzin van dit artikel geschiedt de beëdiging van de getuige of deskundige door het daartoe aangewezen lid-advocaat of plaatsvervangend lid-advocaat van het Tuchtcollege.
9. Op de getuigen en deskundigen vinden de artikelen 197 tot en met 199 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing.
10. Het Tuchtcollege beslist of behandeling van de klacht al dan niet in een openbare zitting zal plaatsvinden; het Tuchtcollege laat zich daarbij leiden door het belang van de klager,
van de advocaat alsmede door het algemeen belang.
Artikel 53
De Secretaris zendt van de beslissingen van het Tuchtcollege bij aangetekende brief onverwijld afschrift aan:
a. de betrokken advocaat;
b. de Deken;
c. de klager, indien werd beslist naar aanleiding van een klacht.
Artikel 54
Het Hof van Justitie oordeelt in hoogste aanleg over tuchtrechtzaken als bedoeld in deze wet.
Artikel 55
1. Het Hof van Justitie waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek door het Tuchtcollege.
2. Het kan zich de stukken doen overleggen en een termijn stellen, binnen welke de beslissing moet zijn genomen.
3. Indien het Tuchtcollege hieraan niet voldoet, kan het Hof van Justitie de behandeling van de zaak aan zich trekken en in het hoogste ressort beslissen.
Artikel 56
1. Van de beslissingen van het Tuchtcollege kan gedurende dertig dagen na de ontvangst van het in artikel 53 bedoelde afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie door:
a. de klager die ingevolge artikel 40 lid 1 de klacht die tot de beslissing heeft geleid, heeft ingediend, indien:
- daarbij de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard;
- bij gegrondvinding van de klacht, het in artikel 45 lid 6 bedoeld verzoek wordt afgewezen;
b. de Deken, welke de klacht die tot de beslissing heeft geleid, ter kennis van het Tuchtcollege heeft gebracht, indien de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard;
c. de advocaat jegens wie de beslissing is genomen.
2. Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omklede memorie, in drievoud in te dienen bij de griffie van het Hof van Justitie en vergezeld van drie afschriften van de beslissing waartegen beroep is ingesteld; de Griffier geeft van de instelling van het beroep onverwijld kennis aan het Tuchtcollege, de Deken, de betrokken advocaat en aan de klager.
3. Indien een ingesteld hoger beroep wordt ingetrokken, bepaalt, voor het geval dat de maatregelen van schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd, het Hof van Justitie, de betrokken advocaat gehoord of behoorlijk opgeroepen, de dag waarop de maatregel aanvangt.
4. De leden van het Hof van Justitie kunnen zich verschonen en kunnen worden gewraakt, indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 57
1. Het Hof van Justitie beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de klager, de betrokken advocaat en, zo deze hoger beroep heeft ingesteld, de Deken.
2. Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 45 lid 2 en 52 van overeenkomstige toepassing.
3. Het Hof kan de Deken, die de betrokken zaak heeft onderzocht of het lid van de Raad, dat hem bij de instructie van de zaak heeft vervangen, uitnodigen nadere inlichtingen te verschaffen.
4. Het Hof van Justitie onderzoekt op grondslag van de beslissing van het Tuchtcollege; het Hof van Justitie kan mede oordelen over feiten die het Tuchtcollege niet voor een maatregel vatbaar heeft geacht en kan door het Tuchtcollege onbewezen geachte feiten onderzoeken.
5. Indien alleen de betrokken advocaat hoger beroep heeft ingesteld, kan het Hof van Justitie slechts met eenparigheid van stemmen de opgelegde maatregel verzwaren; in de overige gevallen kan het Hof van Justitie een maatregel opleggen, een opgelegde maatregel verlichten of verzwaren, of bepalen dat er geen grond is voor het opleggen van een maatregel.
Artikel 58
Indien het Hof van Justitie bij de oplegging van de maatregel van schorsing beslist dat deze overeenkomstig het in artikel 46 bepaalde, geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, wordt de beslissing over de tenuitvoerlegging overgelaten aan het Tuchtcollege; de artikelen 47 tot en met 52 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 59
De Griffier zendt van de beslissing van het Hof van Justitie bij aangetekende brief onverwijld afschrift aan:
a. de betrokken advocaat;
b. de Deken;
c. het Tuchtcollege;
d. de klager, indien werd beslist naar aanleiding van een klacht in eerste aanleg als bedoeld in artikel 40 lid 1.
Artikel 60
1. De maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk en ontzegging van de bevoegdheid om het beroep van advocaat uit te oefenen worden, zodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, door de secretaris van het Tuchtcollege medegedeeld aan het Hof van Justitie.
2. De Deken draagt zorg voor de openbaarmaking als bedoeld in artikel 45 lid 3.
3. In geval van toepassing van de artikelen 46 tot en met 52 geschieden de mededeling, bedoeld in lid 1 van dit artikel, en de openbaarmaking, bedoeld in lid 2 van dit artikel, niet dan nadat last tot tenuitvoerlegging van de beslissing of het betrokken deel daarvan is gegeven.
Artikel 61
Bij of krachtens staatsbesluit wordt het Huishoudelijk Reglement van de Orde, de Orde gehoord, vastgesteld.
HOOFDSTUK 9
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 62
1. De op de dag van inwerkingtreding van deze wet toegelaten advocaten bij het Hof van Justitie worden geacht voldaan te hebben aan de in artikel 8 gestelde vereisten voor onvoorwaardelijke toelating.
2. De vereisten met betrekking tot de stage en de verplichte opleiding als bedoeld in artikel 10 en artikel 11 zijn niet van toepassing op degene die ten minste 1 (één) jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet een verzoek heeft gedaan tot toelating als advocaat bij het Hof van Justitie; zij kunnen met in achtneming van de overige bepalingen van deze wet onvoorwaardelijk als advocaat worden toegelaten.
Artikel 63
1. Bij de inwerkingtreding van deze wet vervallen:
a. artikel 43 van de Wet houdende vaststelling van een reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechterlijke macht (G.B. 1935 no. 79, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1994 no. 17) en
b. het Advocatenbesluit (G.B. 1936 no. 70, zoals laatstelijk gewijzigd bij G.B. 1971 no. 9).
2. De ingevolge artikel 43 van de Wet houdende vaststelling van een reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechterlijke macht gegeven regelingen en ingestelde instanties of organen blijven van kracht of in stand ook voor wat hun bevoegdheden betreft zolang zij niet ingevolge de bepalingen van deze wet zijn vervangen.
Artikel 64
De Minister stelt binnen 30 (dertig) dagen na inwerkingtreding van deze wet, zonodig vergezeld van aanwijzingen, bij beschikking een Commissie in, bestaande uit 3 (drie) in Suriname werkzame notarissen, welke Commissie binnen 30 (dertig) dagen na haar instelling, de verkiezing van de eerste Raad van Bestuur van de Orde organiseert, in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
Artikel 65
1. Deze wet kan worden aangehaald als: Advocatenwet
2. Zij wordt in het Staatsblad van de Republiek Suriname afgekondigd.
3. Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar afkondiging.
4. De Minister van Justitie en Politie is belast met de uitvoering van deze wet.